Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Hilda Knol

De steen - Hilda Knol

'Ik gooi die steen wel', zei Bram, terwijl hij naar een groepje jongens uit zijn klas liep. Ze stonden in de hal van de school, achter een lange rij kapstokken.
'Zit jij ons af te luisteren?', vroeg de grootste van de drie. Hij gooide zijn peuk op de grond en trapte er een keer hard met zijn voet op en schopte hem onder de radiator.
'Nee maar…'
De drie jongens liepen al de hele dag te smoezen. Bram had het een en ander opgevangen. Dat ze een steen wilden gooien, maar niet durfden. Hij begreep niet precies wat ze bedoelden, misschien waren ze van plan om een steentje tegen het raam van de leraar Engels te gooien. Daar hadden ze het wel vaker over. Als ik nou zeg, dat ik wél durf, dacht Bram, misschien zou het ellendige pesten dan eindelijk eens ophouden…'
'Dus Dikkie Dik durft dat wel?', vroeg een andere jongen van het drietal. Hij droeg een zwarte pet met de klep achterstevoren op zijn hoofd.
'Ja'
Even was het stil, toen zei de derde, de kleinste van het drietal.
'Ok dan, vanavond om negen uur op het viaduct'.
Deze jongen, die een beetje sliste, droeg een paar ringetjes in zijn oor. Meteen ging er een alarmbel rinkelen in Bram's hoofd. Vanavond kon hij helemaal niet. Hij had zijn moeder beloofd om op zijn kleine zusje te passen. Met een vuile zakdoek veegde hij het zweet van zijn voorhoofd. De zoemer ging, de middagpauze was voorbij. De jongens renden lachend weg in de richting van het gymlokaal. Nu kon hij niet meer terug…

Esther keek die avond voor de derde keer op haar horloge. Haar chef was nog maar bij punt drie van de agenda aangekomen. Schiet op man, ik wil naar huis, dacht ze. Haar twee kinderen waren alleen. Geen oppas te krijgen. Ze was er niet verdacht op. Bram was bijna dertien, maar erg ongeduldig en de kleine Marloes een echte pestkop.
 
'Jij blijft binnen, ik ga buiten spelen', snauwde Bram tegen zijn zusje.
'Met een knal gooide hij de voordeur achter zich dicht. Zijn muts trok hij ver over zijn oren heen. Met de handen in zijn zakken liep hij de straat uit, naar de rand van het dorp. Een paar keer keek hij om zich heen. Hij was blij dat hij geen bekenden tegenkwam. Al van een grote afstand zag hij de drie jongens op het viaduct staan. Ze droegen zwarte jacks met op de rug een grote roofvogel. Zo'n jack wil ik ook, dacht Bram.
'Hier pak aan', de grootste jongen duwde hem een baksteen in zijn handen.
Niet begrijpend keek hij naar de rode steen. Beneden hem zoefden de auto's over de snelweg onder het viaduct door.

'Wie heeft er nog wat voor de rondvraag?'
Met een zucht van opluchting schudde Esther haar hoofd. Het was nu bijna half negen en dat betekende dat ze toch nog voor bedtijd van de kinderen thuis zou kunnen zijn. Het bleef even stil. Esther keek om zich heen. Ze trommelde met haar vingers op het vel papier dat voor haar lag.
'Ja, ik,' zei de collega, die naast haar zat.
Onbewust zette Bram een stap achteruit. De drie jongens waren in een kring dicht om hem heen gaan staan. De jongen met de pet prikte met een vinger in zijn borst.
'Wat kijk jij idioot?'
'Ik dacht, uh.., ik dacht'.
'Nou wat?'
'Een steentje tegen het raam van Michielsen ofzo.'
De jongens begonnen tegelijkertijd hard te lachen.
'We zijn geen mietjes!'
'Nee, jij mag mikken op een voorruit.'
'Kies maar uit; een vrachtauto of een personenauto.'
Esther drukte het gaspedaal van de rode Audi diep in. Het klokje op het dashboard gaf 21.10 uur aan. De kinderen zouden al lang in bed moeten liggen. Bram had morgen een proefwerk Engels.
'Laat het sterretje in uw voorruit repareren door …'
Geďrriteerd draaide Esther aan de knop van de radio. Deze reclame hoorde ze die dag al voor de derde keer.

De steen woog zwaar in de handen van Bram. Ik moet zoveel mogelijk naar links gooien dacht hij, dan landt de steen in de berm. Maar de jongens duwden hem naar het midden van het viaduct.
'Zit niet zo te treuzelen man,'
'… of moeten wij die steen bij jou thuis door de ruit gooien?'
'Gooi nou, vetzak'.
Een van de jongens gaf hem een duw. Bram hief de steen tot over de leuning. Zijn handen trilden. In zijn handpalmen voelde hij zweet.

Het begon al behoorlijk te schemeren toen Esther het laatste stuk naar huis aflegde. Een tegenligger voerde groot licht, wat haar verblindde. Haar mobiel smeet ze naast zich op de stoel. Ze had net met thuis gebeld, maar kreeg niet Bram, maar de kleine aan de lijn. Huilend had haar dochter gezegd dat haar broer nog niet thuis was en dat zij bang was in het donker. Ze was er nu bijna gelukkig. Op het blauwe ANWB-bord stond de afslag van het dorp al aangekondigd. Nog 600 meter.
'Nu', schreeuwde de jongen met de pet en gaf Bram een stomp in zijn rug. De steen viel. Bram zag een rode auto met een vrouw achter het stuur. Ze keek omhoog en sperde haar mond ver open. Bram zag nog het wit van haar ogen. De steen draaide een keer om zijn as. Na een eeuwigdurende seconde viel hij op de voorruit. De ruit spatte uiteen in honderdduizend sterretjes.

De steen © Hilda Knol

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Hilda Knol