Anne is nog maar tien minuten binnen in de verzorgingswoning van haar moeder Frederica en is nu al haar voorgenomen kalmte kwijt. Frederica poseert op de tweepersoons canapé, met een borduurwerkje onder een olieverfschilderij in Haagse Schoolstijl. Haar enkels gekruist, haar benen schuin tegen de geel satijnen zitting. Ze lijkt de rust zelve en geheel beheerst. ‘Moeder, ik wou dat je dat niet meer deed. Als je zwerfkatten binnenlaat gaan ze altijd in die hoek zitten sproeien.’ ‘Je mag haar niet wegbrengen naar het asiel! Ik verbied het!’ Frederica’s kin gaat omhoog met een rukje, waardoor haar halsplooien lillen. Onder een zucht raapt Anne de kattendrollen uit de hoek op, maakt een sopje en boent tot er niets meer te zien is. Haar knieën kraken als ze opstaat en ze wrijft over het patroon van de vloerbedekking dat pijnlijk in haar knieschijven gedrukt staat. Daarna verschoont ze de kattenbak en spuit een geurverdrijver voor urine in de hoek. Routinematig doet ze haar ringen af bij de wasbak en boent haar handen met zeep en een borsteltje. Ze ruikt aan haar afgedroogde handen, maar zelfs dure viooltjeszeep kan de scherpe geur van de kattenspray niet maskeren. Ze inspecteert de kloven van haar vingers op achtergebleven zeepresten. In een vlot tempo dekt ze de lunchtafel en schuift haar moeder aan. ‘Wil je een boterham met pekelborst, moeder?’ ‘Ik denk dat ik vandaag zelf mijn boterham met pindakaas ga smeren. Dat kan ik best.’ Anne kijkt niet eens. Ze haalt het thee-ei omhoog uit Frederica´s favoriete porseleinen theepot en deponeert het op het lekbakje. Zonder te kijken reikt ze de pot pindakaas aan. Krampachtig niet kijken is net zo nutteloos als krampachtig toekijken, dat weet ze. Op een plastic bordje besmeert ze een boterham met boter en belegt het met pekelborst. Ze snijdt de boterham in vierkante stukjes, ook voor zichzelf, hoewel ze helemaal geen honger heeft. Ze eet wel als ze thuis is. Met haar pinknagel duwt ze de stressjeuk op haar hoofdhuid weg. Als ze bloed onder haar nagels voelt, voert ze de druk van de nagel op. Ze gunt zichzelf een paar seconden om te genieten van de perfecte kleur van de thee in het dunne porseleinen kopje. Frederica legt het botermesje met trillende hand op het bordje. ‘Ik wil vanavond Thais eten. Dat heb ik nog nooit gedaan en het klinkt wel spannend. Je moet af en toe nieuwe dingen proberen, nietwaar?’ Ze grijnst breed. Haar dunne en bleekblauwe vingers duwen en trekken aan de bruine deksel van de pindakaaspot. ‘Leg mijn speciale onderbroek maar klaar voor vannacht, het zal wel pittig eten zijn. En als jij het niet wilt, dan bel ik wel een bezorgdienst. Ze blijven maar folders in de bus gooien.’ De schelle lach prikt in Anne ’s ruggengraat. Ze gaat nog iets rechterop zitten. ‘Je weet wat ik ervan vind, moeder. Het is onaardig om de tafeltje-dekjemensen voor niets te laten komen.’ Anne schenkt thee in een tweede kopje en zet dat buiten bereik van Frederica. Ze ontdekt ineens een vochtrand veroorzaakt door het sopje aan de mouw van haar gele jasje. Ze dept het met een servet. ’Het is maar wol.’ Anne reikt het plastic bord met de gesneden broodstukjes aan. Frederica zet de pindakaaspot en haar eigen bord opzij voordat ze het plastic bord aanneemt. Na een tijdje steekt Anne haar vinger in het theekopje om te voelen hoe heet het is. Ze zet het bij het bord van Frederica neer. Het tikken van het bestek en het tikken van de pendule vermengen. ‘Morgen ga ik op pad. Ik ben er echt aan toe een reisje te maken. Nieuwe mensen ontmoeten, nieuwe dingen zien. Verandering van omgeving doet wonderen. Ik raak er altijd zo opgewekt en geïnspireerd van. Het wordt anders dan die treinreis van laatst. Ze veranderen alles steeds. Wie had gedacht dat je niet met geld een kaartje kon kopen. Mensen zijn zo snel, ze bewegen hun vingers razendvlug over toetsen …. Maar als iemand het voordoet kan ik het heus nadoen. Beetje oefenen….Het is een beetje zoals Venetië toen ik jong was.’ Anne schenkt nog een kopje thee voor zichzelf in en besmeert een plakje ontbijtboek met boter. Ze schuift het Frederica toe. Ter voorbereiding op het afruimen plukt ze kruimeltjes en stofjes van het tafelkleed en legt ze op haar lege bord. ‘Doe jij nog wel eens wat nieuws, Anne-Gien? Als je stilstaat kan je net zo goed dood zijn, hoor.’ Een vogel vliegt met een bons tegen het raam van de verzorgingsflat. Het is niet hard, maar Anne maakt een sprongetje op haar stoel. Frederica legt haar bestek met een bozige kleng op haar bord. ‘Jij vertelt ook nooit wat.’ ‘Waarom maak je niet een ommetje in het park, moeder? Het is lente. De sneeuwklokjes en krokussen zijn al opgekomen en ik geloof dat voor het gemeentehuis een mooi perk met narcissen staat.’ Ze ruimt de tafel vlot en geroutineerd af. ‘Ja. Ja, dat is een goed idee.’ Frederica staat op en doet haar wollen vest aan. Anne drinkt haar kopje thee aan tafel, haar ogen op de garderobe. In de gang knoopt Frederica haar mantel om. Haar hoed ligt net te hoog op het rek voor haar, dus pakt ze een krukje en klimt er op. Het krukje wiebelt. Met hoogrode konen krabbelt ze van het krukje af. Een minuut later kiest ze uit een lade van het dressoir een bij de mantel passende sjaal. Voor de spiegel drapeert ze die om haar hoofd en schouders en gaat voor de deur staan. ‘Ik ben iets vergeten…. Sleutels?’ ‘Je schoenen, mamma.’ Frederica gaat terug naar de ontbijttafel, met haar schoenen in haar handen. De schoenen zet ze recht voor zich neer, naast elkaar. ‘Zal ik je helpen, mamma? ‘Nee! Ik wil het zelf doen.’ Na even wachten buigt Frederica dan toch traag naar voren. Vijf minuten later zitten de schoenen aan haar voeten. Ze legt de ene veter schuin over de parelgrijze schoen. Het andere veteruiteinde neemt ze in haar hand en legt die schuin over de andere veter. Ze kijkt er naar. In de minuten die volgen, bewegen de veters in een trage dans om elkaar heen, om verfrommeld in een hoopje te eindigen in gebalde handen. Ze gaat hijgend overeind zitten. Even later hoort Anne de deur dicht getrokken worden.
Na een uur is ze terug. De deur valt weer in het slot. ’Hallo,’ klinkt het opgewekt. ‘Poeh, wat ruikt het hier naar groene zeep.’ De metalen knaapjes tikken tegen elkaar terwijl haar mantel op de grond glijdt. Frederica schuifelt naar het raam en zet een plastic tasje op de salontafel. Anne zit op haar knieën in de woonkamer met gele huishoudhandschoenen aan. Zweetdruppels liggen op haar voorhoofd. Ze veegt ze weg met haar mouw. Er is niets over van het vakkundige geknipte kapsel. ‘Ik heb een nootboek gekocht. De verkoper was heel aardig; hij bood mij aan hem mij thuis te komen uitleggen, maar dat is niet nodig. Ik heb al ontdekt dat ik er alleen maar met mijn vingers overheen hoef te glijden. Ik vis het wel uit. Ik was er vroeger ook altijd heel snel mee. Jullie hadden thuis de eerste videorecorder van de buurt, wist je dat?’ Frederica schuifelt de woonkamer door in haar ongestrikte schoenen. ‘Als je iets niet snapt, moet je het gewoon proberen. Je kan veel meer dan je denkt. Wat ik allemaal niet bereikt heb vroeger.’ Anne barst in huilen uit en klapt dubbel. Haar borst valt over haar bovenbenen, de gele handschoenen liggen als dode vogeltjes naast haar. Na de eerste uithaal volgen alleen nog diepe en stille snikken. Frederica sloft naar het midden van de woonkamer en gaat naast Anne staan. Ze legt haar hand op Anne ‘s hoofd en wrijft over haar haren. De wondkorsten schuren en Anne schudt haar hoofd woest heen en weer. ‘Anne-Gien toch, en dat allemaal om de kattenbak? Ik ruik het nog niet eens. Kom morgen terug, op een nieuwe ochtend ziet het leven er altijd heel anders uit. We doen het morgen gewoon anders. Zal je zien dat we álles kunnen, wat we maar willen.’
|