De morgen is bijna voorbij
De morgen is bijna voorbij de geur van koffie geheel vervlogen de poes spint de laatste restjes weg van even in mezelf te zijn
De uren tikken dagen rijgen als snoeren aan elkaar en ik geraak niet in het schrijdend tempo omdat ik met heel veel vragen zit
De avond komt al aangewankeld beschaduwt het fruit vol grilligheid ik denk te veel beslis te weinig en veeg de laatste kruimels van ' t ontbijt
Gekoesterde herinneringen
Oranje gloort de ochtend de nevelsliert uiteen en strengen van vergeten pijn omzwachtelen mijn gemoed de roodgetinte bladeren zijn nog even kunstig als voorheen toch sijpelt er in mijn hele lijf iets dat mij huilen doet
Weerbarstig blaast de wind mijn stille tranen weg de treurige wilgen hangen naar het geheel verdronken land mijn lichte tred wordt nu heel zwaar ik voel mij verdoofd en leeg dan de laatste ritseldreef en ik word door weemoed overmand
De herinneringen zijn zo broos als uit fijn geslepen glas ik koester de warme beelden die zweven in mijn geest de wonden die nooit heelden ik streel over je naam gebeiteld in de kille grijze steen snijdend is 't gemis aan wat is geweest
Ochtenden
Er zijn nog van die ochtenden bedauwd en met een ietsje blauw waar in de overvolle kersenboom een vroege vogel zit te kwinkeleren en ik intens geniet van verse koffie maar nog zoveel meer van jou
Er zijn nog van die morgenden beduimeld door frêle slierten mist waar ik later weer de schapenkoppen tel geprangd tussen het oostelijke rood het gras geurt naar onze maagdelijke jeugd en die allereerste warme kus van jou
Er zijn nog van die ochtenden gelauwerd door herinnering waar ik met mijn onstuimig bonkend hart ineens tot rust kom en ervaar hoe diep mijn leven is verweven met mijn kleine poëzie maar het allermeest met jou
Het zomert
Het zomert zei je en je steelde haast het zonlicht moet zijn: je stal verwonderd om de ajourblauwe lucht en keek hoe volrijp het koren wiegde in de gele zee van bijna brood
Die vogels komen alle kersen eten zei je en toen ging je die vruchten zomaar plukken dik en sappig rood blonken ze en speels liet jij een duo bengelen aan mijn ene oor
Carpe diem riep je en toen deed je de wijn sprankelen in mijn geslepen glas kristal en de schittering van de zon die er in speelde en ik begreep ja het zomert buiten en in mijn hart en hoofd
|