Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Jacqueline van de Wal

In het felle licht - Jacqueline van de Wal

Een fel licht, zag ik. Ik kneep mijn ogen dicht, maar het hielp niet. Ik moest in het felle licht kijken. Ik had het gevoel dat ik zweefde. Er klonk gezoem in mijn hoofd. Het was alsof ik uit mijn lichaam werd gezongen, alsof ik naar het licht toe werd gezogen. Ik verzette me ertegen. In het felle licht begon ik beelden te zien, eerst wazig en snel, toen helder en langzaam.

Ik stond voor het schoolgebouw, met mijn rugzak in mijn hand. Ik had mam vanmorgen zorgvuldig mijn brood zien smeren, maar ik mocht niet kijken wat er op zat. Daar kwam ik in de pauze wel achter, zei ze. 'Mama moet nu naar haar werk,' vertelde ze. Ze legde haar hand op mijn schouder. 'Jij redt je wel hè?'
'Dag mam,' zei ik. Ze gaf me een kus op mijn voorhoofd.
'Veel plezier op school.'
Ik zag dat ze in de auto stapte. Ze wenste mij succes. Die had ik ook wel nodig. Het was mijn eerste dag op deze school, groep zes. We waren net verhuisd, en ik had nog geen vrienden kunnen maken. De bel ging. Mama reed weg, in haar mooie blauwe auto. Veel kinderen renden voor mij uit, het schoolgebouw in. Ik liep langzaam. Een meisje kwam naar mij toe, en vroeg mij of ik soms niet alleen durfde.
'Je bent nieuw hier, toch?'
'Ja,' antwoordde ik verlegen.
Het meisje pakte mijn hand, en trok mij het schoolgebouw in. 'Ik heet Mirjam, en hoe heet jij?'
'Arian.'
'Je mag wel naast mij zitten,' vertelde ze.

De herinnering in de felle lichtflits verdween, en maakte plaats voor een andere herinnering. Later op die dag. De school ging uit, en ik had al een half uur moeten wachten toen papa mij kwam halen.
'Waarom komt mama mij niet halen?,' vroeg ik.
Hij antwoordde niet. 'We moeten naar het ziekenhuis,' vertelde hij.
Hij leek verdrietig, maar hij zei niet wat er aan de hand was. In stilte reden we naar het ziekenhuis. Toen we er waren, nam hij me mee in de lift. Normaal gesproken mocht ik altijd op het knopje drukken, maar nu deed hij het zelf. De zesde verdieping, daar gingen we naar toe. We liepen een zaal binnen. Zaal zes. Een groot bed, waar van alles aan vast hing. Mama lag er in. Ze sliep. De zuster vertelde me dat mama een ongeluk had gehad op weg naar haar werk.

Het was nacht, diep in de nacht. Ik wist niet zo goed wat er gebeurde, maar mijn vader riep dat ik me aan moest kleden. Ik sprong uit bed, en deed wat mij opgedragen werd te doen. Hij stond onder aan de trap te roken. Ik had mijn vader nog nooit zien roken, maar toen ik er naar vroeg reageerde hij boos. We sprongen in de auto.
‘Het ziekenhuis heeft gebeld, Arian.’ Ik zag dat we door een rood licht reden.
‘Wat is er dan,’ vroeg ik angstig. Ook al was ik nog maar tien, ik begreep best dat er iets niet goed was, en dat mama dood zou gaan. Mijn vader antwoordde niet, maar ik wist het al. We gingen naar het ziekenhuis om afscheid te nemen. Binnen een half uur waren we in het ziekenhuis, hoewel we normaal gesproken ruim drie kwartier nodig hadden. De zuster kwam naar mijn vader toe. Ik weet niet wat ze hem vertelde, hij duwde mij de kamer uit. Ik liep alvast naar mama, ik wist dat ze ik kamer zes lag.
‘Mama,’ fluisterde ik. Natuurlijk kreeg ik geen reactie. Ze sliep al sinds het ongeluk van vorige week. ‘Mama, waar je ook heen gaat, ik hou van je, mam.’
Mijn vader zei dat hij even alleen wilde zijn met mam. Ik moest wachten. Hij gaf me geld om wat snoep uit de automaat te halen, maar ik hoefde niet. Ik ging zitten. Toen ik op stond was het licht. Ik had vast wat geslapen, maar niemand had me opgehaald. Ik liep weer naar kamer zes. Papa was er niet. Mama’s ogen lagen diep, en ze voelde best koud aan. Ik begon te huilen.

Een nieuwe flits, een nieuwe herinnering. Vier jaar nadat ik haar had ontmoet lag Mirjam naast me, in het gras. ‘Heerlijk hè? Die zomer.’
Ze genoot met volle teugen van het zonlicht, de warmte. Ze deed haar ogen dicht. ‘Ja, het is heerlijk,’ zuchtte ik. Ze ging op haar buik liggen. Blote rug. Ik keek er naar. Ik plukte een grassprietje en kriebelde daarmee over haar rug. Ze draaide zich snel om, geschrokken van de onverwachte aanraking. Ze keek me aan, dat was alles. Ze keek me aan met haar helderblauwe ogen. Ik ging op mijn rug liggen, ik deed mijn ogen dicht. Ik genoot met volle teugen van het zonlicht. Opeens een kus. Mirjam plakte een kus op mijn wang. Ik keek haar aan, dat was alles. Ik keek haar aan, in haar helderblauwe ogen.

‘Arian, ik moet je iets vertellen,’ zei mijn vader, en ging naast mij op het bed zitten. Hij zette zijn flesje bier op mijn nachtkastje. ‘Het is nu zes jaar geleden dat mama is overleden.’
Even bleef het stil. ‘Ja pap, dat weet ik.’
‘Ik heb laatst iemand ontmoet, ze heet Anneke.’ Hij pakte zijn flesje bier weer, en nam een slok.
‘Vanavond komt ze hier.’
Blijkbaar was dat alles wat hij te zeggen had, want hij liep weer weg. Met een harde bons gooide hij de deur achter zich dicht.

‘Jij kookt vanavond,’ riep ze. Anneke keek me vuil aan, toen ik vroeg of we niet beter pizza konden bestellen. ‘Maar ik kan helemaal niet koken.’
‘Ik wil dat je het leert, want ik heb geen zin om iedere avond achter de pannen te staan.’
Ze was er blijkbaar van overtuigd dat ze bij ons mocht blijven wonen. Ik vroeg me af wat mijn vader leuk aan haar vond.

Alweer een nieuwe lichtflits. Ik zag de zee. Ik zag het zand. Ik zag Mirjam.
‘Het water is heerlijk, Arian, kom je er ook in?’
Ik rende met veel kabaal op Mirjam af, en dook er in. Ik zwom onder water op Mirjam af, en greep naar haar been. Ze zwom weg. Ik zwom achter haar aan. Inmiddels was het een wedstrijdje geworden, en Mirjam was me al ver vooruit. ‘Wacht, Mirjam,’ riep ik. ‘Je hebt gewonnen.’
Ze stopte, en stond op een zeebank. Ik wilde ook staan, maar bij mij was het iets te diep. ‘Kom maar hier, het is hier wat hoger,’ vertelde ze. Ik zwom naar haar toe, en voelde waar de zeebodem wat hoger lag. Voordat ik die bodem voelde moest ik heel dichtbij komen. Heel dicht bij Mirjam. ‘Wat is deze zeebank klein.’
Ik glimlachte. ‘Tja.’
Het was even stil, zoals in de romantische films. Ze keek me aan, en lachte lief. En het onvermijdelijke kwam, de kus. Mijn eerste kus. Haar eerste kus. Onze eerste kus.

Ik kwam gillend, springend, dansend en enthousiast thuis. ‘Papa! Ik heb verkering!,’ schreeuwde ik. Ik zag dat er op de tafel een leeg krat bier stond. Ik wist wat dat betekende, ik moest een nieuwe halen. Sinds ik zestien was, had ik dat als huistaak. Mijn vader was er niet. Anneke wel. Ze drukte een boodschappenlijstje in mijn hand. ‘Haal jij even boodschappen?,’ vroeg ze terwijl ze de rook van een sigaret uitblaast. Ik kuchte.
‘Kun je niet mee gaan, dan kunnen we met de auto.’
‘Waarom zou ik met de auto gaan? Dat kost geld.’
‘Maar het zijn zo veel boodschappen, dat kan ik niet in mijn eentje dragen. Bovendien zijn ze zwaar.’
‘Dan loop je maar twee keer,’ zei ze bot.

‘Dat is dan zeven euro, en vijftig cent,’ zei de verkoper. Het was een duur ijsje. Ik betaalde. ‘Weet je zeker dat je niet wilt dat ik betaal?,’ vroeg Mirjam. Ze keek me ernstig aan. Ik knikte nee.
‘Ook niet voor de helft?’
‘Nee.’ Ik gaf haar een kusje.
Het ijs was heerlijk. Er lag van alles op het bord. Ik herkende de smaak van vanille, chocola, kaneel en aardbij. Maar er was nog veel meer. Iets groens, iets blauws. Ik schepte een stukje ijs op, er zat een vruchtje bij. Toen ik het lepeltje naar mijn mond bracht, trok Mirjam aan mijn arm en nam mijn hap. Met een grijns keek ze mij aan. ‘Lekker?,’ grijnsde ik.
‘Jazeker, maar niet zo lekker als deze.’
Ze schepte een andere smaak op het lepeltje en liet mij het op eten. ‘Ja, je hebt gelijk, deze smaakt nóg lekkerder!’

Mijn vader stond onderaan de trap, ik hoorde dat hij mijn naam riep. ‘Kom naar beneden.’
Ik rook de frituurpan. We gaan eten, dacht ik. We gaan friet eten. Ik had absoluut een hekel aan friet, maar Anneke had “gekookt.” In het jaar dat Anneke hier woonde aten we zeker zo’n drie keer per week friet. De andere avonden aten we niets, of kookte ik. Maar toen ik beneden was vertelde Anneke dat ik maar naar de winkel moest als ik ook wat wilde, er was namelijk alleen friet voor haar en papa. ‘Oja, er is nog iets,’ zei ze.
‘We gaan dit jaar op vakantie.’
‘Vakantie?,’ vroeg ik verrast. Dit was de eerste keer sinds mama’s dood dat we op vakantie gingen. ‘Waarheen?’
‘We gaan op vakantie naar Duitsland, de hele maand augustus. Ik en je vader.’
‘Jij en mijn vader? Ga ik niet mee?,’ ik voelde de tranen branden. Niet omdat ik niet mee mocht op vakantie, maar omdat mijn vader mij buitensloot. Dat deed hij al sinds de dag van mama’s ongeluk, maar nu had ik er echt genoeg van. Ik rende naar boven, zonder op antwoord te wachten. Ik raapte alle spullen bij elkaar die ik bij elkaar wilde hebben. Ik ga weg, besloot ik, en ik kom nooit meer terug.

Een nieuwe felle lichtflits verscheen. Ik fietste weg van huis, met mijn schooltas gevuld met kleren en geld, dingen waarvan ik dacht dat ik ze nog nodig had. Ik fietste weg van huis, weg van Anneke, waar ik wrede haat voor koesterde. Weg van mijn vader, die werkeloos was, en van zijn uitkering alleen maar bier kocht. Zonder te aarzelen fietste ik naar het huis van Mirjam.

Ik gooide mijn fiets tegen de muur, en rende naar het raam. Ik had mezelf aangeleerd om te kloppen, in plaats van de bel te gebruiken. Ik wilde kloppen, maar ik zag Mirjam in de keuken staan, in de armen van een andere jongen. Ze keek hem verliefd aan, hij hield haar hand vast. Ik zag dat de jongen wat in Mirjams oor fluisterde, en Mirjam begon hem te zoenen. Hij begon haar te zoenen, hij zoende míjn Mirjam. Mirjam deed haar ogen open. Ze zag mij. Ze stopte met zoenen. Ze zag mij weg rennen. Ik pakte mijn fiets en fietste weg, huilend.

Niets kon mij nog schelen, werkelijk niets. Dat een stelletje aan de kant moest springen omdat ik anders met volle snelheid tegen ze aan was gebotst kon mij niets schelen. Dat ik door rood reed, dat ik zonder op of om te kijken tegen het verkeer in de rotonde nam, de gierende remmen en het getoeter, het maakte mij niets meer uit. Ik naderde een kruising. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat er een vrachtwagen op mij af reed. Ik voelde een harde klap. Ik voelde dat ik weg vloog. De lucht, het zweven. Er werd iets hards tegen mij aan gedrukt. Het was het wegdek.

De herinneringen verdwenen, er bleef alleen een fel licht over. Ik keek ik het felle licht. Het gezoem in mijn hoofd verdween. Het was net alsof ik door vele handen uit mijn lichaam werd getild. Ik zag mijn eigen lichaam, het lag daar. Onder de vrachtwagen. De chauffeur van de vrachtwagen stapte uit, hij leek geschrokken. Was dit, waarin ik mijn herinneringen, allerlei momenten had gezien, was dit in werkelijkheid maar één moment?

Weer werd ik naar het felle licht gezongen, gezogen. Ik mocht wachten. Dat liet de dood toe. Het wachtte op mij, dat ik zou komen. Ik hoefde het alleen maar te accepteren. Ik stond in het licht. Kon niemand mij hier zien staan? Ik kon het me niet voorstellen, dat niemand het felle licht kon zien. Zou mama dit felle licht hebben gezien? Ik vroeg het me af. Ik bedacht me, dat ik het haar nu kon vragen. Ik liep in het licht. Ik liep naar huis, thuis. Weg van Anneke, weg van papa, weg van Mirjam. Ik had het geaccepteerd.

In het felle licht © Jacqueline van de Wal

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Jacqueline van de Wal