Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2017  Janne Huijgensl

Nalatenschap - Janne Huijgens

De frisse wind waait door mijn haren. Ik ruik de geur van schelpen, de zoute zee. Het korrelige zand kietelt tussen mijn tenen.
Vroeger kwam ik hier altijd met mijn moeder, op het strand. Op zondagavond wandelden we samen naar de zee. Allebei onze handen vol met een gestreepte strandstoel en een handdoek. Wanneer we dan klaar waren met zwemmen in het water namen we de tijd om naar elkaar te luisteren, want dat vergaten we doordeweeks nogal eens.
Nu sta ik hier alleen, genietend van de zonsondergang. Het strand is helemaal leeg. De drukte van de dag heeft zich verplaatst naar een eettentje. Het was een warme, zwoele dag. Zo’n dag die je alleen doorkomt door te lezen, veel water te drinken en zo af en toe een duik te nemen.
Mijn voeten raken het water. Ik heb een wondje op mijn grote teen, dus het zoute water pikt. Maar dat maakt me niets uit, het water is zo verkoelend dat ik doorbijt.
De truc om gelijk te wennen aan het water is om meteen kopje onder te gaan. Dat heb ik geleerd van mijn moeder, tijdens één van onze zondagavond dates. Meestal renden we hand in hand over het strand. Het water kletste tegen onze benen en vaak lachten we dan heel hard. Wat mis ik die tijden toch.
Het water vloeit om me heen, ik voel dat mijn voeten de bodem niet meer kunnen raken. Dat vind ik altijd zo fijn, want ik kan niet tegen het idee dat er een hele wereld onder mijn voeten is die ik niet ken. Al die diertjes, ik weet niks van ze. Dus mogen zijn ook niks van mij weten.

Ik wil ver gaan, ver zwemmen in de zee. Het liefst zou ik naar een ander land zwemmen. Zwevend in de golven, zonder zorgen. Maar ik weet ook heus wel dat dat helemaal niet gaat. Ik laat hier te veel achter, ik zou mijn vader niet zo in de steek kunnen laten. Hij vertelt mij altijd dat ik mijn dromen moet volgen en dat hij daar niet voor in de weg wil staan. Onbewust doet hij dat toch, want ik weet hoeveel hij me zou missen.
Ik zwem, een heel eind. Na een tijdje draai ik op mijn rug, zodat ik de zon kan zien zakken. Dat is mijn favoriete moment van de dag. Het teken dat er weer hoop komt, een nieuwe dag.
Na ongeveer een half uur is het helemaal donker. De maan schijnt op het water, wat ervoor zorgt dat ik nog enigzins zie waar ik me bevind. Net als ik besluit om terug naar het land te zwemmen, voel ik iets aan mijn tenen. Ik schrik me een hoedje! Het kietelt en pikt, en ik heb geen idee wat het kan zijn. Ik voel dat het zich om mijn voet wikkelt.
Ik probeer mezelf los te rukken zodat ik verder kan zwemmen, maar het gevaarte laat niet los. Sterker nog, het komt nu zelfs al bij mijn enkel. Het lijkt wel of het leeft. Eerst had ik het gevoel dat het zeewier was, maar nu begint het meer te voelen als een dier. Ik raak in paniek. Niemand die mij hier ziet of kan horen, niemand die weet dat ik hier ben. Niemand die me kan komen redden, wat nu?
Mijn vader ligt vast op de bank, uitrusten van een drukke werkdag. Hij zal vast niet bedenken dat ik nu aan het verdrinken ben.
Het gevaarte aan mijn voet is inmiddels zo agressief geworden dat het me soms onder water trekt. Ik heb mezelf niet meer onder controle. Telkens als ik boven water kom, neem ik een flinke hap lucht, waarna ik weer onder water word getrokken. Ik moet nu echt iets doen, anders verdrink ik hier ter plekke. Ik probeer onder water te kijken naar het beest dat mij vasthoudt. Zodra ik het zie begin ik heel hard te gillen, wat ervoor zorgt dat ik een hele slok water binnen krijg. Een groot dier wat lijkt op een octopus heeft verschillende tentakels om me heen gewikkeld. Zijn paarse, gladde armen komen inmiddels al tot mijn bovenbenen. Net als ik weer een poging doe mezelf te bevrijden, want ik heb echt adem nodig, word ik ongeveer 10 meter naar beneden gesleurd. Nu bevind ik me op de bodem van de zee. Als ik naast me kijk zie ik dat het beest, dat mij met één van zijn poten nog steeds vast heeft, aan het graven is. Het lijkt wel of het op zoek is naar iets op de bodem van de zee. Maar wat? Ik merk dat al mijn zuurstof op is en ik voel me beetje bij beetje bewusteloos worden. Ik zweef in de zee, vast aan een dier dat blijkbaar ergens naar toe wil.
 
Wanneer ik wakker word, lig ik in een grot. Er drupt water van het plafond naar beneden, het valt op mijn voorhoofd. Het eerste wat ik me afvraag is: “Wat doe ik hier, waar ben ik?”. En niet lang daarna bedenk ik me dat ik wonderbaarlijk genoeg nog leef.
Als ik langzaam omhoog kom word ik een beetje duizelig, waarschijnlijk door het zuurstofgebrek. Er staat een man in de grot. Hij komt naar me toe en vraagt iets in een voor mij onbekende taal. Door middel van handgebaren probeer ik duidelijk te maken dat ik niet weet wat er aan de hand is. De man loopt weg en ik blijf alleen achter. Zodra ik mijn lichaam bestudeer om te kijken of ik verwondingen heb, zie ik dat ik kippenvel heb. Het is hier best koud, zeker als je enkel een bikini aan hebt. Ik probeer me iets te herinneren van de afgelopen uren, hoe ik hier terecht ben gekomen. Ik weet nog dat mijn voet werd vastgepakt en dat ik later de zee in werd getrokken door een raar beest met veel poten. Vanaf dat moment is alles wazig.
De man komt terug met een vrouw. Samen kijken ze me onderzoekend aan alsof ik een experiment ben. Ik probeer op te staan, maar de man duwt me weer terug op de grond.
Een paar uur later krijg ik een bord met eten voorgeschoteld. Vis, het smaakt alsof het zojuist uit de zee is gehaald. Ik begin meteen te eten, het voelt alsof ik dagen geen eten meer heb gehad. Misschien is dat ook wel zo, ik heb geen idee hoe lang ik hier al ben.
Wanneer ik mijn vis bijna op heb zie ik iets opmerkelijks, er ligt een briefje op mijn bord. Tot mijn grote verbazing kan ik het lezen, ik ben dus niet de enige vreemdeling hier.
Op het briefje staat iets getekend, ik heb geen idee wat het voor moet stellen, maar het lijkt wel een plattegrond. Daaronder lees ik: “Over 2 uur kom ik naar jouw cel toe, daar praten we verder.”
Een cel, dat is dus waarin ik me bevind. Maar waarom zit ik hier opgesloten? Ik heb toch zeker niets gedaan? Ik ben ontvoerd, dat is wat er is gebeurd. Maar daar zou ik toch geen straf voor moeten krijgen? Het was niet mijn fout dat mijn voet werd vastgepakt!
Ineens word ik boos, de adrenaline pompt door mijn bloed en ik heb sterk de neiging om iets te slaan. Omdat ik zo snel niets kan vinden stomp ik met mijn vuist tegen de muur, waar ik snel spijt van krijg want deze is knoerthard. Mijn knokkels beginnen te bloeden en ik begin te huilen. Het wordt me allemaal even teveel. Ik denk aan mijn vader, zou hij zich zorgen maken om mij? Hopelijk is hij al in slaap gevallen en komt hij er morgen pas achter dat ik niet in mijn eigen bed lig. Het laatste wat ik wil is dat hij een slapeloze nacht heeft om mij, die arme man slaapt de laatste tijd zo weinig. Opgerold op mijn zij lig ik op de koude grond, mijn lichaam schokt en bibbert tegelijk.
Een tijdje later word ik wakker gemaakt, blijkbaar ben ik weer in slaap gevallen. Een jongen van mijn leeftijd helpt me omhoog. Tot mijn verbazing duwt hij me niet weer terug op de grond. Hij biedt me een deken aan, die ik snel aanneem, zo koud dat ik het heb. Hij kijkt me lachend aan. Ongemakkelijk wiebel ik op mijn tenen naar voor en naar achter, wat zou hij van mij willen?
“Zo”, zegt hij, “Hoe voel je je? Je hebt bijna drie dagen geslapen hoorde ik van de beveiliging.”
Ik zeg niets, ik kijk hem alleen maar vragend aan.
“Ooh, je wilt natuurlijk weten wie ik ben? Mijn naam is Jonas. Ik ben de zoon van Hugo.”
Ik knik afwezig. Mij maakt het helemaal niets uit wie hij is en hoe zijn vader heet, alles wat ik wil weten is waar ik ben en hoe ik hier zo snel mogelijk weg kom.
“Weet je eigenlijk wel waar je bent? Je lijkt me zo verbaasd”
“Nee”, zeg ik met een schorre stem. Ineens voel ik me heel klein en ik durf hem niet meer aan te kijken. “Ik werd vastgepakt door een raar beest en voor ik het wist lag ik hier in deze grot.”
“Och dat heeft Occo dan niet zo netjes gedaan zeg. Het is helemaal niet de bedoeling dat je zo bang bent. We doen niets kwaad, echt niet.
Je bent in …, dat is zegmaar het gebied onder de zee. Bijna niemand van boven weet nog dat wij hier wonen, dat je hier überhaupt kan wonen eigenlijk. Onze taak is om de zee zo schoon en levendig mogelijk te houden. Je moeder was onze, hoe zal ik het noemen, spion. Zij offerde zichzelf op om op het aardoppervlak te gaan wonen en om zich in te zetten voor het milieu, dat is tenslotte ons doel; om de aarde zo lang mogelijk gezond te houden.”
Ik kijk Jonas verbaasd aan, het laatste wat ik had kunnen bedenken was dat mama een spion was. Ik vraag me af op papa hier iets van af wist.
“Maar waarom ben ik hier dan? En waarom zit ik in de gevangenis? Wat heb ik misdaan?” Wanhopig kijk ik Jonas aan.
“We hebben nodig hulp van boven nodig, en jouw moeder was onvindbaar. Meestal liet ze op zondagavond weten dat ze nog in leven was en dat de missie goed verliep. Maar de laatste tijd hebben we niets meer van haar gehoord. We maken ons zorgen om haar. En aangezien jij haar dochter bent, dachten we dat jij misschien wist waar ze was. We hebben niet lang de tijd meer, we hebben Alina echt nodig!”
Nu was Jonas degene die wanhopig kijkt. Ik slikte even voor ik antwoord gaf: “Mijn moeder, Alina, is overleden, drie maanden geleden.” Ik veegde een traan van mijn wang. “Ze had een ongeluk terwijl ze op reis was voor haar werk.”
Er valt een stilte die voor mijn gevoel eeuwen duurt. Uiteindelijk zegt Jonas: “Nou, dan moeten we het maar met jou doen. Volg mij.” Afwezig loopt hij voor me uit, hij neemt zulke grote stappen dat ik haast moet rennen om hem bij te houden.
We lopen, een heel eind. Ik kom veel mensen tegen, ze lijken erg op de mensen uit mijn wereld. Even groot, dezelfde huidskleur. Ze spreken alleen een andere taal.
Wanneer we uit de grotten lopen, waar ik de afgelopen drie dagen heb doorgebracht, komen we in een hele grote ruimte. Het is er heel licht, ook al is het ondergronds. Overal staan kaarsen en vanuit deze plek lopen allemaal gangen naar weet ik waar. “Dit is het centrum”, zegt Jonas “Hier ontmoet iedereen elkaar en worden de belangrijke mededelingen gedaan.”
We steken het plein over en gaan één van de tientallen gangen in. Aan het eind van de gang bevindt zich een hele brede, hoge trap. Als we boven zijn kijk ik verbaasd om me heen. Het lijkt wel alsof ik me in een mega vissenkom bevind. Overal om me heen zie ik water, vissen en allerlei zeeplanten. Het is ongelofelijk. Binnen staan allemaal apparaten en zie ik mensen druk overleggen. Er gaan ook verschillende alarmen af.
Ik kijk naar Jonas, die tot nu toe nog niets heeft gezegd. Hij beantwoordt mijn blik met een gebaar dat ik hier moet blijven staan, zelf loopt hij naar één van de overleggende mensen en begint mee te praten.
Ik kijk nog een keer om me heen. Nu is het pas écht duidelijk waar ik ben, onder de zee. Letterlijk. Wanneer ik dichter bij de rand van het glas ga staan zie ik een grote schol vissen voorbij zwemmen. Het is allemaal zo overweldigend en mooi, ik heb er geen woorden voor. Even sta ik stil en dan zie ik het pas. Dan zie ik wat deze mensen hier doen. Deze vissen kunnen alleen zwemmen omdat deze organisatie zijn werk zo goed doet. Overal ligt namelijk puinhoop. Lege flessen, plastic verpakkingen en zelfs kauwgom.
Het wordt me steeds meer duidelijk wat er van mij wordt verwacht. Ik moet dit stoppen, al dat afval moet weg. Hoe erg de mensen hier hun best ook doen, het zal alleen minder worden als de mijn mensen, van boven de zee, iets gaan veranderen. Stoppen met het weggooien van plastic in de zee, nadenken over wat voor gevolgen dit heeft.
Jonas komt naar me toe gerend. “Je moeder heeft haar werk fantastisch gedaan, en nu is het nodig tijd dat jij haar gaat vervangen. De mensen zijn doorgedraaid, de hoeveelheid afval dat wordt weggegooid is groter dan ooit. Het zal niet lang meer duren of wij kunnen het werk niet meer aan, de machines worden oud. Als jij niet snel naar boven gaat met een missie dan zal de wereld vergaan, met ons erbij.”
De ernst van de zaak begint tot me door te dringen en ik probeer snel te denken. “Hoe lang heb ik nog?”
“Over ongeveer twee weken, als het zo doorgaat, zal de aarde vergaan.”
“Hoe kom ik zo snel mogelijk naar boven Jonas? Ik zal hier toch echt weg moeten als ik ook maar iets wil betekenen.”
“Natuurlijk, volg mij.”
 
Samen stappen we in een glazen lift, een lift waarvan ik de eindhalte niet kan zien, zo hoog. Ik voel me nerveus, ineens ligt er zoveel druk op me. Ik twijfel of ik het wel aan kan. Maar gelukkig is Jonas er, hij zal me helpen en steunen.
Als we de lift in stappen neem ik diep adem. Zodra de deuren sluiten schieten we omhoog. Om me heen zie ik de zee, de vissen en na een uurtje eindelijk de lucht.
Ik ben weer thuis, boven het water. De wolken, ze zijn niets veranderd. Het zand, dezelfde kleur als altijd. Ik voel me meer dan thuis, ik voel me welkom.
We stappen uit de lift en rennen, we rennen op ons doel af. We rennen tot de wereld zou vergaan.
 
Maar dat is niet gebeurd. We hebben het gered! Jonas en ik, we waren de afgelopen weken helden. Samen hebben we de wereld gered. Het zal een moeilijke klus worden om mijn volk, van boven het water, te blijven overtuigen. Maar ik weet wel beter, ik heb de realiteit gezien. Ik weet waar ik het voor doe. Voor mama, voor papa en voor iedereen. En voor iedereen die nog gaat komen, want zij verdienen het om een stap te zetten op onze wereld.

Nalatenschap - Janne Huijgens

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2017  Janne Huijgens