Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Jelle Wierdsma

’I love you’ (kunststof) - Jelle Wierdsma

Reason does not command that we love anyone. Nonetheless, reason is vital in determining whom we love and why we love them. (LaFollette)

Ik weet dat ik gelijk heb! Dat hij zich schromelijk vergist! En ik zou het hem eigenlijk moeten bewijzen: dat eender wie met zelfs maar een beetje verstand van dit soort zaken meteen ziet dat hier sprake is van een meesterwerk. Edoch, ik doe het niet. Bescheidenheid heeft daar weinig mee te maken; hooguit mijn aangeboren grootmoedigheid, of anders de natuurlijke sympathie die ik voor hem voel – ondanks alles. Neen, ik wil hem de vernedering besparen die mij zo heeft geraakt. Zijn eer en positie moeten hiervoor niet in het gedrang komen. Het klinkt misschien enigszins vervreemdend dat ik hem zo ontzie, maar ik meen werkelijk dat hij het beste met me voor heeft. Zijn vergissing is hem niet ingegeven door kwade wil, doch eerder door onwetendheid en (naar ik vrees) een gebrekkig begripsvermogen. Zou hij getrouwd zijn, vraag ik me nu af? Is zijn verbittering de vrucht van een al te langdurige eenzaamheid; of proef ik hier de hint naar een ongelukkig en liefdeloos huwelijk? O, ik weerhoud mijn gedachten daarheen te dwalen, waar de somberste kleuren me het licht in de ogen ontnemen…

Laat ik beginnen bij het begin. Ik herinner het me nog goed: de klok sloeg vier, buiten klauwde de duisternis reeds menig uur om zich heen. Bij mij scheen nog een dim licht. Ik voel nog steeds de zwaarheid van mijn ogen, turend naar een beeldscherm waar de letters reeds aan het dansen waren geslagen. Mijn droge mond die de laatste slok lauwe koffie dronk, terwijl een diepe zucht de kamer vulde. Totale uitputting! Het échte vermoeid-zijn is een vreemde en vervreemdende sensatie. Een schemertoestand, een voortdurend heen en weer slingeren tussen diverse gemoedstoestanden en graden van bewustzijn… Ik ben altijd gefascineerd geweest door de menselijke psyche. Daarom gebruik ik nu en dan mijn eigen geest als onderzoeksobject voor allerhande experimenten. Dat wil zeggen dat ik bedenkingen en innerlijke observaties noteer – en mezelf soms uitdaag om grenzen te verleggen. Zoals de grenzen van vermoeidheid. Maar ik dwaal af.

Hoe lang had ik zitten dromen? Ik was volledig opgegaan in mijn introspectie – zulks gebeurt wel vaker, dat ik als het ware verdwaal in mijn eigen mijmeringen. Eenmaal ‘ontwaakt’, besefte ik hoeveel tijd ik had verloren en klapte ik kwaad het scherm van mijn laptop naar beneden. Even was ik verstomd door de bruuskheid van die handeling, maar ik herstelde me al gauw. Ik gaf me over aan de slaap en vlijde mijn hoofd op mijn armen. Dat deed deugd, maar een storende gedachte maakte me moedeloos. Nachtrust is pure tijdverspilling, en laat tijd nu net datgene zijn waar het me aan ontbrak! Niet in het algemeen, natuurlijk, want ik was nog jong. Maar met betrekking tot de verhandeling die ik moest schrijven… Hopeloos!

“Een ethische reflectie over de Liefde in al haar hoedanigheden,” zo luidde de titel van de abominabele opdracht in kwestie. Een titel van tien woorden – nog 4990 woorden te gaan. Mijn anders zo productieve geest liet me compleet in de steek. Geen inspiratie. Niks, noppes, nada, nothing! Een karige hoeveelheid opzoekwerk was het enige dat ik al had verricht. Secundaire literatuur, om de uiteindelijke verhandeling wat mee te larderen. Maar wat werkten al die wijsgerige artikels demotiverend! Je moet wel begrijpen, ik was (en ben nog steeds) onbekend met de terminologie van de ethiek. Mijn depreciatie voor het cryptische taalgebruik van de gemiddelde ethicus-filosoof is constant gebleven. Spijtens mijn grote waardering voor de hele Faculteit Wijsbegeerte moet ik zeggen dat bepaalde takken van de metafysica stinken naar gebakken lucht en schoolvosserij. Maar intussen drong de tijd: ik had nog drie dagen. Slaagde ik er niet in tijdig een keurig afgewerkte paper in te dienen, dan zou ik onherroepelijk buizen. Voor de eerste keer in mijn leven.

Hier even een interludium. Ik hoop dat dit niet zelfgenoegzaam klinkt, maar je moet weten dat het verre van mijn gewoonte is om een ondermaatse prestatie neer te zetten op eender welk gebied. Ik ben altijd erg ambitieus geweest. Het scoren van zestienen is me niet vreemd en evenmin schrik ik nog van een achttien of negentien nu en dan. Het schrijven van een eenvoudige verhandeling zou dus op zich geen probleem mogen zijn. Maar ditmaal was het anders. En ik wist waar de schoen wrong. Om te beginnen was ik geen filosofiestudent: ik volgde Ethiek slechts als keuzevak. Ik ben een geboren letterenstudent, een germanist, een neerlandicus (in spe). Een taal- en literatuurmens in hart en nieren. Dat ik bij Ethiek belandde, moest worden toegeschreven aan professor Flip De Beuk, die het vak doceert. Een jaar eerder had ik een ander vak bij hem gevolgd, taalfilosofie. Na het mondeling examen had hij me haast gesmeekt om een minor in de wijsbegeerte te volgen, hetgeen echter niet te rijmen viel met mijn eigen toekomstplannen. Als compromis besloot ik uit de faculteit filosofie een keuzevak te volgen. Ik heb met De Beuk de mogelijkheden overlopen en het is op zijn aandringen dat ik voor het vak Ethiek heb gekozen. Dat vak stond me zogenaamd op het lijf geschreven en zou de ultieme aanvulling zijn voor mijn opleiding; tevens zou het me belangrijke inzichten doen vergaren over het Leven, etc. Het lijkt zeer gemakkelijk om achteraf uit de feiten te concluderen dat De Beuk zich zwaar vergist heeft over mijn compatibiliteit met de Ethiek. Toch vraag ik me nog steeds af of hij in de grond van zijn beweringen geen gelijk had. Ik zal het nooit weten. Misschien, als ik voor het vak een andere docent had gehad, iemand met een ruimere verstandelijke capaciteit, iemand die horizonverruimingen niet miskent als een jammerlijk buiten-de-lijntjes-kleuren… Misschien had ik het ooit nog kunnen schoppen tot een groot ethicus.

Enfin, daar zat ik dus, in het holst van de nacht. Doodop, maar te lamlendig om te willen slapen. Een ethische reflectie… De Liefde… Mijn gedachten draalden ergens op de grens tussen dromen en waken. Mijn immer retorische geest ondernam een socratische dialoog met zichzelf. Wat wist ik werkelijk van “de Liefde in al haar hoedanigheden”? Mijn conceptie van de Liefde was romantisch, dus zeer specifiek. Ik zou bijvoorbeeld niet durven beweren werkelijk “liefde” te voelen voor mijn ouders. Eerder diende daar van affectie gesproken te worden, of dankbaarheid. Ze hebben me immers mijn hele leven lang grenzeloos verwend. Van een hechte relatie was echter geen sprake – en evenmin had ik daar behoefte aan. Ik denk zelfs, in alle eerlijkheid, dat ik het vermoeiend zou vinden om regelmatig tijd met hen door te moeten brengen. Ik leid een veel te druk leven, tijd heb ik nooit te veel. Hooguit ga ik elke twee of drie weken eens uit met vrienden. En ook daar is geen plaats voor de “Liefde”, een term die hen veel te zwaarwichtig in de oren zou klinken. Alleen al het woord “vriendschap” dient in hun bijzijn met de nodige omzichtigheid en reserve gehanteerd te worden. Je wordt al snel versleten voor sentimenteel, of erger. De Liefde is soms ver te zoeken. Ja, heel even sloeg me een vlaag van wanhoop en vertwijfeling om het hart: had ik überhaupt ooit wel liefde gekend? Ach ja, natuurlijk… Er was één iemand die ik zonder aarzeling of gewetensproblemen durfde associëren met het woord “Liefde”: Evy Waterenhom, mijn liefde, mijn leven.

Lieve Evy, mijn mooie vriendin! Ben jij niet het eerste meisje dat ik ooit werkelijk bemind heb? Mijn ex-vriendin kan ik alvast buiten beschouwing laten, ik kan me immers niet herinneren ooit werkelijk van haar te hebben gehouden. En wat Callista betreft, de Griekse schoonheid aan wie ik mijn heetste zomer heb te danken… Ik geef toe dat ik op haar ooit razend verliefd ben geweest. Maar, ach, was ik niet veel te jong om werkelijk te kunnen beminnen? Ik was er werkelijk kapot van toen ze me liet zitten, maar het was beter was zo. Het leeftijdsverschil en de afstand waren te groot. Wanneer ik jaren later terugblik lijkt het niet meer te zijn geweest dan een spetterende zomerliefde. Zo is het niet met jou, lieve Evy. Jij bent echt. Voor jou voel ik een idyllische liefde die wel eens eeuwig zou kunnen blijven duren…

Ik voelde me verbazend fris toen ik de volgende ochtend wakker werd. Ik aarzelde geen moment, sprong uit de veren en zette me achter mijn laptop. Zo zwaarmoedig als ik me de nacht ervoor had gevoeld, zo verkwikkend sprankelde de inspiratie door elke porie van mijn lichaam. Wat ik gedroomd had, dat me zo goedgeluimd uit bed deed stappen, ik zou het je niet kunnen vertellen. Wel herinner ik me dat de kern van de hele zaak plots tot me was doorgedrongen. Het was een gevoel, eerder dan een inzicht. Rondom me werd ik me plots al Evy’s geschenkjes gewaar die ik op mijn kamer bewaarde: kaartjes, briefjes, foto’s, een roodversierde Rubiks kubus, het engelenbeestje met opschrift “hemelse liefde”, … Mijn essay begon als vanzelf uit de tippen van mijn vingers te rollen. Regel na regel vloeide vlotweg over het scherm. Liefde is…! De grote wijsgeren en de hoge pieten van de Ethiek liet ik stuk voor stuk links liggen! Wat op het scherm verscheen was groots, zeer groots. Het hield allemaal steek en bood een antwoord op de meest fundamentele vragen in mensenheugenis! Ik zag het in groeiende ontsteltenis. Had men mij nu zien zitten in al mijn grootsheid, in mijn euforie; men zou mij waanzinnig hebben verklaard. Maar deze verhandeling was het beste wat de Ethiek ooit had gezien, besefte ik met een schok. En op mijn lippen proefde ik de ware Liefde. Het was die sensatie die ik op papier zette, vliegensvlug, voor ze me weer ontglipte. Alles was me kristalhelder: hoe bekrompen waren al mijn rationele twijfels omtrent Evy in het verleden geweest… (Ja, ik ben een twijfelaar). Een mens heeft in de liefde enkel zijn hart te volgen – er viel aan mijn lieve vriendin helemaal niets te twijfelen!

En daar, op mijn hoofdkussen, daar lag haar grootste geschenk: het pluchen hartje. Even pauzeerde ik, heel even maar, om mijn vingers over de zachte stof glijden. Mijn ogen moeten van stralend geluk geschitterd hebben toen ik blikte naar de beeltenis van een snoezige beer, in verschillende kleuren op het hartje genaaid. Erboven, in witte letters, las ik de sleutel tot mijn essay: ‘I love you’. Voor deze één keer niet nadenken: rede in de liefde is niet enkel waardeloos, maar ook een broedplaats voor de Twijfel, kweekgrond voor grenzen en remmen.

KLAAR! Mijn verhandeling was af! Ik herlas het geheel en was tevreden. Ook De Beuk zou tevreden zijn. Nooit was ik zo origineel en baanbrekend uit de hoek gekomen. Misschien had ik wel het fundament gelegd voor een geheel nieuwe zuil binnen de Ethiek! Ik begon te beven bij het besef van de kwalitatieve omvang van deze verhandeling. Ik dacht aan de Nobelprijs en durfde mijn opstel nog amper door te mailen. Een week zou het duren. Voor de evaluatie. Zeven dagen, voor De Beuk me met lofuitingen zou overstelpen…

De klok sloeg vier. Buiten klauwde de duisternis reeds menig uur om zich heen, maar hier scheen nog een dim licht. Zware ogen tuurden naar een beeldscherm waar de letters reeds aan het dansen waren geslagen. Een diepe zucht vulde de kamer. Er waren geen lofuitingen gekomen. Het cijfer dat De Beuk me toekende voor mijn verhandeling? Een zeven. Op twintig, welteverstaan. Hij had me gevraagd om na de les bij hem op kantoor te komen – hij wou het hebben over mijn essay, me wellicht tonen waar ik de mist in was gegaan. Maar dat feest zou niet doorgaan: ik ben tijdens de pauze weggeglipt, niet van plan ooit nog een les Ethiek bij te wonen. Nooit zou ik het immers een naargeestige betweter als De Beuk toelaten mij te corrigeren in mijn liefdesopvattingen. (Ik was op dit moment gefrustreerd en teleurgesteld, moet je begrijpen. Het is niet mijn gewoonte malicieuze gedachten jegens een ander te hebben.) Ik sloot me op in mijn kamer en herlas mijn verhandeling. Ik vond geen spelfouten, de stijl was onberispelijk. Ik ben kritisch van geest; ik weet doorgaans van mezelf wat ik waard ben. Toegegeven, de Nobelprijs was misschien wat hoog gemikt. Maar me een zeven op twintig geven, waar ik op zijn minst een zestien had verdiend? Ha! Sorry, maar dat geeft onverhuld blijk van bekrompenheid of onbegrip. Ik klapte bruusk het scherm van mijn laptop naar beneden.

Ik heb De Beuk niet meer gezien sindsdien, zijn mails heb ik ongelezen verwijderd. Hij zal me voor het eerst weerzien op het schriftelijk examen, waar ik naar gewoonte zal slagen. Ik zal hem daar veel vriendschap, liefde en voorspoed toewensen – het zal mijn definitieve afscheid zijn van de faculteit wijsbegeerte, die me meer schade heeft berokkend dan het me kennis of levenswijsheid heeft bezorgd in eender welk opzicht. Evy’s mooiste geschenk, het pluchen hartje, zal altijd de zware last dragen geassocieerd te worden met mijn miskende essay. Toen ik gisterenavond de dekens van mijn bed sloeg en daar het rode hartenkussen aantrof, verloor ik mijn zelfbeheersing. Knarsetandend heb ik het hartje vastgegrepen en naar de verste hoek van de kamer gekeild. Het ingenaaide beertje lag me spottend aan te staren; boven zijn hoofd schitterden drie gouden woorden...

Wacht, er begint iets te dagen. Een eerste rationele flater die ik in mijn verhandeling zou kunnen hebben gemaakt. Een kers op de taart mijner desillusies. Hoe kitsch zijn immers deze woorden, die ook ik in de mond heb genomen; deze schaamteloos geprostitueerde boodschap, geen ander is ooit in zulke mate gecommercialiseerd geweest… Neen, toe, plaag me niet langer, nare gedachten! Ga heen, duivelse rede!

Hoe hol lijken plots deze woorden.

I… love… you…………………………………………………………………… … … … … … … …

’I love you’ (kunststof) © Jelle Wierdsma

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Jelle Wierdsma