Ik was mijn leven bijna vergeten. Ik werd oud. De dagen en wat er gebeurde kon ik mij niet goed herinneren. Met een oor hoorde ik wel het krassen van kraaien en het getrippel van Charlotte, mijn kleindochter, voordat ze aanbelde. Op de vensterbank stond een amaryllis. De bol rustte op donkere potgrond, de bladeren en stengel beloofden nog schitterende kelken. Maar dat is schone schijn. In de stille kamer en terwijl de zon onderging, zag ik de meeldraden nijgen zoals balletmeisjes traag achterwaarts buigen. Vandaag schitterde de laatste bloem. Volgende week belandt ze in de afvalbak.
Elke woensdag kwam Charlotte mijn kleinkind. Ze was vijf toen ik een dag in de week op haar mocht passen. Ze stopte bij het binnenhuppelen bij de rode kelken van mijn amaryllis. Ze vond de bloem net zo mooi als het zwaard van de prins, waarover ik altijd vertelde. Ik fantaseerde over een kasteelloze prins zonder prinses. De ridder zocht een gespierde prinses want zijn zilveren zwaard was zo zwaar dat er vieren armen nodig waren. Eens vertelde ik dat de prins de bloem wilde ruilen voor een sportfiets. Charlotte schudde haar hoofd en zei dat de prinsessenbloem op de vensterbank moest blijven. Ruilen mag niet van mama.
Op Charlotte-dag bakte ik pannenkoeken en zette alle breekbare spullen weg. Ik zette een kartonnendoos op het kinderhoofd en ik pakte de stofzuiger stang. We renden rond de tafel. We gaan de bloem verdedigen, want de bloem is een prinses. Charlotte bleef hijgend bij de bloem staan. De boze ridder is gevlucht. Charlotte tikte op mijn arm. ‘De bloem is geen kikker.’ ‘Een amaryllis kan zeker een prinses worden.’ ‘Echt waar? ‘Warm water geven.’ Charlotte kreeg rode koontjes. Haar moeder kwam haar halen en voelde aan haar voorhoofd. Het kind had griep en bleef een paar dagen weg. Ze belde wel drie keer. Opa mocht niet vergeten warm water de geven aan de prinsessenbloem. Maar de bol was uitgebloeid en in de bak verdwenen. Toen Charlotte weer kwam, was ze kwaad dat de prinses van de vensterbank was verdwenen. Ik had warm water moeten geven. De kleuter zuchtte diep. Ik ging op de grond zitten en zei dat de prins had gebeld. Ze sprong op. ‘Wat zei hij?’ Ze prikte met haar vinger in mijn zij. De ridder liep over de markt en zag een witte amaryllis. Maar de bladeren waren uitgedroogd. De bloemenman beweerde dat de bloem nog lang zou leven. Daar trapte de prins niet in. Charlotte liep naar de telefoon. Ik moest bellen dat hij de bloem absoluut moest kopen. Ik pakte de telefoon en praatte, knikte. ‘Wat zei hij?’ Ik tilde haar op mijn knie en vertelde dat de prins zijn mooiste kleren zou aantrekken en de bloem zou kopen. De volgende oppasdag was Charlotte niet te stuiten. Heeft de prins gebeld? Ik moest verder fantaseren. ‘De bloem was een toch beetje oud. De prins heeft alles geprobeerd.’ ‘Ook lauw water?’ Ja, maar na twee druppels begonnen de bol en steel te trillen. De bloem veranderde in een rimpelige prinses ‘Wat nou weer’, krijste het oudje, ‘ik was net lekker aan het doodgaan.’ Charlotte luisterde met open mond. ‘Was het een echte prinses?’ ‘Ja, ik geloof het wel.” De prins was geschrokken. ‘Ging hij niet trouwen?’ ‘De prinses wilde niet.’ ‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg de prins aan de oude dame. 'Zet me bij de verwarming dan krimp ik en ben dan snel verdwenen.’ Toen de prins de volgende dag wakker werd, was de prinses weg. ‘Waar is ze nu?’ ‘In de prinsessenhemel.’ ‘De prins zoekt geen amarylissen meer. Hij zoekt nu kikkers.’ ‘Ook bij ons in de tuin ?’ ‘Vast en zeker.” Charlotte staarde naar de vensterbank. Opa ook.
|