Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Jop Koster

Het mooie lieve meisje - Jop Koster

De bomen schieten voorbij en de lucht is grijs. Ik ga op een andere bank zitten zodat ik achteruit rijd. In een bus zou ik dat nooit doen want daar word ik misselijk van, maar in de trein brengt het me rust. En een beetje rust kan ik nu wel gebruiken. Waarschijnlijk heeft mijn nieuwe baan en het feit dat ik elke dag twee uur in de trein zit, mijn ritme zodanig overhoop gehaald dat stress mijn natuurlijke kalmte heeft overmeesterd. De onrust leeft zelfs in mijn slaap en mijn dromen. Niettemin weet ik de schijn van gewoonte moeiteloos aan de buitenwereld op te dringen.
Ik pak mijn krant en begin te lezen. De trein nadert een station waardoor het landschap vertraagd aan mij voorbij gaat. Ik kijk op van mijn krant en zie dat het regent als de trein tot stilstand komt. Een zeer verontrust lijkende politieagent staat ongeduldig op het perron. Hij kijkt schichtig om zich heen en zorgt ervoor dat niemand de trein betreedt. Een stukje verderop staat een ziekenwagen. De achterdeuren staan open en er zitten drie mensen in die allemaal aan verwondingen aan hun armen worden verzorgd. De agent praat intussen in zijn portofoon en na goedkeuring te hebben verkregen, geeft hij toestemming aan twee mensen om de trein in te stappen.
Ik ben nu de enige die in deze wagon zit. Ik vraag me af wat er aan de hand is. Ik tracht de mensen in de ambulance goed te bekijken, maar een boom en mijn vermoeidheid staan in de weg. Ik staak mijn pogingen en leg de krant op mijn schoot. Ik wacht met lezen om te zien wie mij met hun aanwezigheid komen verblijden. Mensen kijken en beoordelen is een van mijn grote kwaliteiten. De eerste die de wagon binnen stapt is een natgeregende man van middelbare leeftijd met een baardje, een bril en een koffertje; waarschijnlijk een ambtenaar. Hij kijkt een ietwat kopschuw om zich heen en kiest een plek verderop, uit mijn zicht. Ik hoor dat hij zich met een plof in de bank laat zakken waarna hij een diepe zucht slaakt. Hij heeft blijkbaar een drukke dag gehad.
Daarna volgt een moeder met twee slapende kinderen in haar armen. Ze kijkt me doordringend aan en besluit aan de andere kant van het gangpad plaats te nemen. Ze ziet er vermoeid uit, alsof ze al dagenlang uit haar slaap wordt gehouden door de kinderen die nu in haar armen slapen. In haar ogen meen ik de vrees te kunnen lezen dat ze er ook deze nacht aan zal moeten geloven. Een angst die ik heel goed kan begrijpen. En toch wekt ze haar kinderen niet. Moederliefde is onvoorwaardelijk. Een van de kinderen, een jongetje met bruin haar en een te groot azuurblauw Italië voetbalshirt om zijn iele schoudertjes, zet ze behoedzaam op de bank. Hij doet zijn ogen open en ziet dat alles goed is, hij glimlacht tevreden om vervolgens met zijn duim in zijn mond weer in een diepe slaap te vallen. Het andere kind, een meisje met schattige, blonde pijpenkrulletjes wordt door de moeder op haar arm gehouden. Ook zij duimt. De moeder gaat zitten, legt haar arm om de schouders van haar zoontje die tegen haar aanschuift. Ze kijkt een beetje bang om zich heen en pakt uiteindelijk een krant die ze tegen het raam houdt. Ze laat haar hoofd tegen de krant rusten en sluit haar ogen.
Dan strompelt een meisje met lang donker haar dat tegen haar prachtige gezicht geplakt zit met drie koffers de trein binnen. Vreemd dat ik haar op het perron niet had opgemerkt. Ze zet een koffer in het gangpad en pakt de andere twee uit het halletje. Als de trein begint te rijden, verliest ze bijna haar evenwicht en ik maak aanstalten om haar op te vangen, maar ze hervindt haar balans en kijkt me glimlachend aan. Ik zwijg want ik vind geen woorden en ik glimlach terug. Ze kijkt om zich heen. Ik schuif instinctief een paar centimeter op zodat het lijkt of er meer plaats is en hoop vurig dat ze naast of tegenover me gaat zitten. Ze twijfelt zichtbaar en kijkt naar boven. Er is genoeg ruimte op het bagagerek. Ik aarzel geen moment en sta op. Ik knik naar haar koffers en vraag: 'Zal ik je even helpen?'
Ze lijkt te schrikken en werpt me weer een glimlach toe en zegt: 'Laat maar, ze zijn wel zwaar namelijk.'
Vol zelfvertrouwen pak ik toch de eerste koffer en til hem omhoog. Jezus, wat is dat ding zwaar! Als ik de koffer kantel, klinkt het alsof er een hele lading knikkers door de zwaartekracht naar de andere kant rolt. Met heel veel moeite en trillende ledenmaten krijg ik de koffer op het rek. Met een rood aangelopen gezicht kijk ik naar de andere bagage. Ik vermoed dat het me niet gaat lukken om die grote koffer überhaupt van zijn plaats te krijgen en ik probeer iets te verzinnen. Voordat ik een geniale ingeving krijg, trekt het meisje de andere twee koffers naar zich toe. De eerst draait ze op zijn kant en schuift hem onder mijn bank. Ze gaat op de plaats tegenover me zitten en trekt de laatste koffer tussen de banken in. Ik ben blij dat ik niet meer in actie hoef te komen, want ik zou zo goed al zeker voor schut hebben gestaan. Ik neem plaats. Dat ik nu geen beenruimte meer heb neem ik met graagte voor lief.
'Goed opgelost!' zeg ik opgewekt.
'Ja, hè? 'Ik vond het ook redelijk inventief.'
Ze strijkt de natte haren uit haar gezicht en met de souplesse van een ballerina heeft ze haar lokken binnen luttele seconden opgestoken met een paar spelden die ze plotseling in haar hand heeft, waardoor haar gelaat zich geheel ontwaart. Donkere, grote, ronde ogen zijn het centrum van het volmaakte gezicht. Haar wimpers zijn lang en krullen op het eind op een natuurlijke wijze omhoog. Haar wenkbrauwen zijn dun, egaal en hebben een ideale vorm, alsof ze erop getekend zijn. Haar lippen zijn vol, haar tanden parelwit en het lijkt of ze constant een subtiele glimlach op haar gezicht heeft. Er valt een lichte schaduw op haar wangen vanwege de vorm van haar jukbeenderen. Haar huid lijkt glad en is lichtgetint. Dan zwijg ik nog over haar lichaam dat perfectie schijnbaar benadert. Ik merk dat ik mijn adem inhoud en moet mijn best doen om haar niet te gaan aangapen.
Kun je verliefd worden op iemand die je pas één zin hebt horen uitspreken? Kun je verliefd worden op iemand van wier bestaan je een minuut eerder niet wist? Bestaat liefde op het eerste gezicht? Tot twee minuten geleden had ik deze vragen ontkennend beantwoord. Sterker, tot twee minuten geleden, verklaarde ik iedereen die het tegendeel beweerde voor gek.
Ik kijk naar buiten. Het regent pijpenstelen en het lijkt alsof de avond vroegtijdig valt. In de reflectie van de ruit zie ik het meisje. Wat een betoverende schoonheid. Ik kijk naar het meisje en zie dat ze uit het niets een grote zak met snoep op haar schoot heeft getoverd. Ze kauwt er lustig op los en pakt een krant die op haar bank ligt. Ik besluit hetzelfde te doen en begin het nieuws te lezen.
Als eerste lees ik mijn horoscoop waarin staat dat ik iemand zal ontmoeten die ik nooit meer zal vergeten. Ik kijk naar het meisje, glimlach in mezelf en lees verder. In het Midden-Oosten is het natuurlijk onrustig. Diverse zelfmoordenaars hebben zich van hun leven en dat van een groot aantal anderen beroofd. Het zuiden van Europa wordt geteisterd door hevig noodweer waarbij al tien mensen om het leven zijn gekomen. In België hebben ze de seriemoordenaar opgepakt die het land al maanden in zijn greep hield. Ik lees over een ziek figuur die vingers spaart. Een man drogeert zijn slachtoffers en snijdt dan willekeurig een aantal vingers af. De geruchten gaan dat hij ze opeet, de freak. Wat bezielt iemand om anderen van hun vingers te beroven? Zelfs een slechte jeugd is daarvoor geen goed excuus. Ik lees verder dat de pyromaan die al twintig treinen in de fik heeft gestoken nog steeds op vrije voeten is. Getuigen hebben gezien dat hij afgelopen nacht met een jerrycan over het spoor rende nadat hij wederom een trein had laten afbranden. Dit is gebeurd in een plaats niet zover van hier. Toen de politie ter plaatse kwam, was de verdachte in geen velden of wegen te bekennen.
Ik besluit dat we in een zieke, verrotte wereld leven en lees alleen nog de sportkatern. Nadat ik deze heb doorgespit, leg ik het krantje naast me en ik zie dat ik daarmee het voorbeeld van het meisje heb gevolgd. Zij zit ongegeneerd smakkend haar snoep te eten. Ik grinnik en zij kijkt me aan en beseft dat er ook nog andere mensen in de trein zitten. Ze glimlacht aandoenlijk en biedt me een snoepje aan.
'Nee, dank je,' zeg ik terwijl ik best zin heb in een snoepje.
'Als je je bedenkt, geef je maar een seintje,' zegt ze. Ze pakt haar ipod en neuriet zachtjes met de muziek mee, die ik herken als klassieke rock, mijn favoriete genre. Het ritme van de trein en de muziek maakt me week. Jee, wat ben ik moe. Met lome ogen kijk ik naar de overkant van het gangpad. Het jongetje is wakker geworden en wrijft met zijn handjes de slaap uit zijn ogen. Hij kijkt naar zijn zusje en zijn moeder, maar die zijn nog verre van ontwaakt. Op het moment dat het jongetje zich uit de greep van zijn moeder loswringt, schrikt zijn moeder instinctief wakker en aait het mannetje over zijn vochtige haardos. Hij glimlacht en vraagt of hij wat mag drinken. De moeder staat zonder antwoorden op en pakt haar tas uit het bagagerek.
'Appelsap?' vraagt de moeder plichtmatig als ze een pakje tevoorschijn haalt. Haar zoon knikt en begint daarna als een bezetene aan het rietje te zuigen. Na een paar tellen vervormt het pakje als teken dat het leger wordt.
'Hela, niet zo gulzig, laat ook nog iets voor je zusje over,' zegt de moeder vermanend. Haar stem was iets te luid waardoor haar dochter ook wakker wordt. Als ze na een paar tellen begrijpt dat haar deel van de appelsap soldaat wordt gemaakt door haar broertje, begint ze te krijsen zoals alleen kleine jaloerse meisjes dat kunnen. Haar moeder pakt met zachte doch dringende geste het pakje appelsap uit de handjes van haar zoontje. Onmiddellijk houdt het meisje op met herrie maken en begint te drinken. Het jongetje kijkt intussen verlekkerd naar het meisje dat tegenover me zit. Het is met name de enorme zak snoep die zijn onverdeelde aandacht heeft gevangen. Ik zie dat het meisje naar me kijkt en merkt dat ik om het jongetje lach. Zij draait haar hoofd en binnen een seconde biedt ze het jongetje een snoepje aan.
'Vooral die gele zijn lekker,' zegt ze. Het jongetje bedenkt zich geen moment en pakt een geel snoepje en stopt dat zonder dralen in zijn mond. Als door een wesp gestoken springt het meisje op en vraagt met een hoog stemmetje of zij ook een snoepje mag.
'Pak maar een gele, schat,' instrueert de schoonheid. Ook het dochtertje pakt een geel snoepje en begint erop te sabbelen. Ik begin er langzaam maar zeker spijt van te krijgen dat ik het eerste aanbod heb afgeslagen als ik die kindjes zo gulzig en vol genot zie smakken. Het meisje pakt nog een geel snoepje uit de zak en geeft die aan de moeder.
'Waarom ook niet?' zegt de moeder en stopt het lekkers in haar mond.
Dan loopt het meisje naar de ambtenaar en ik hoor haar zeggen dat vooral de gele snoepjes erg lekker zijn. Vervolgens loopt ze heupwiegend weer terug naar onze bank. Ik voel opwinding in mijn binnenste broeien, maar ik verman me. Mijn volledige bewustzijn richt zich nog slechts tot het meisje. Haar glimlach heeft me betoverd, haar lichaam maakt de mannelijkheid in mij wakker en haar ogen zijn hypnotiserend. Ik wíl haar. Ik probeer een onderwerp van gesprek te verzinnen maar ik ben dusdanig van mijn à propos dat alle ideeën nog voor hun geboorte een prille dood sterven. Gelukkig toont zij op dat moment initiatief.
'En? Heb je je al bedacht?' vraagt ze onweerstaanbaar.
'Laat me raden: een gele?' zeg ik terwijl ik er één uit de zak pak en in mijn mond stop. Ze knikt en geeft me een knipoog. Ik begin te blozen als een zoetzure smaak vult mijn mond. Ik kan me niet heugen dat ik ooit zoiets geproefd heb en ik weet niet of ik het lekker vind of juist vies. Ik laat niks merken en bekijk de zak snoep eens goed. Er staat nergens een logo of een merk op en ook de snoepjes geven geen aanknopingspunten voor herkenbaarheid. Het valt me op dat driekwart van de zak met gele snoepjes is gevuld en het vreemde is dat het meisje zelf steeds een blauwe pakt. Op het moment dat ik, ondanks mijn reeds ontstane verliefdheid een paranoïde gedachte wil toelaten, kijk ik haar aan. De zich vormende gedachte wordt overtroffen door mijn schrikreactie. De blik in haar ogen is van betoverend in demonisch veranderd. Ook haar glimlach lijkt niet meer lief maar juist doordringend en beangstigend en voordat ik wat wil zeggen word ik overvallen door een vermoeidheid waaraan ik slechts kan toegeven. Ik probeer mijn ogen open te houden en zie nog net dat het meisje een van haar koffers opent. Voordat ik kan waarnemen wat er in zit ben ik in een diepe, onverwachte slaap gevallen.
In de koortsachtige dromen die volgen, passeren alle verschrikkingen die ik zojuist in de krant heb gelezen de revue. Alleen nu zit ik er midden in. De trein waarin ik rijd, staat in brand, terwijl ik gulzig op een afgehakte vinger zit te knabbelen. Een zelfmoord terrorist loopt de wagon in en blaast zichzelf op. Hij knalt uit elkaar in duizenden gele snoepjes die de vloer en de banken volledig bedekken. Er is maar één blauw snoepje. Als ik wil opstaan word ik door de schoonheid tegengehouden. Zij slaat me in mijn gezicht en duikt op het blauwe snoepje.
'Die is voor mij!' brult ze in mijn oor. 'Jij moet een gele eten, want die zijn het lekkerst!' Vervolgens begint ze keihard te lachen. Ik probeer te vluchten maar ik glijd uit over de gele snoepjes. Ik schreeuw om hulp, maar iedereen is opeens verdwenen en niemand kan me helpen. Dan voel ik plotseling een intense steek in mijn hand, ik crepeer van de pijn en net als ik van het onmenselijke leed ben bekomen, volgt een steek in mijn andere hand. Ik moet me focussen, denk ik bij mezelf. De trein staat in brand. Ik moet vluchten! Als ik opsta besef ik dat ik droom en toch ben ik er allerminst gerust op. Stemmen vullen de wagon. Het geluid zwelt aan tot een monotone schreeuw die door merg en been gaat. Een volgende, iets hogere gil, vermengt zich met de angstschreeuw. Ik sta aan de grond genageld en probeer me te concentreren. Ik moet wakker worden, ik moet iets doen. Iemand tikt op mijn schouder, eerst zachtjes, dan hard en dwingend. Ik probeer mijn ogen te openen, maar ik ben te moe. Dan word ik door elkaar geschud. Ik waag wederom een poging om mijn ogen te openen. Al mijn kracht verzamel ik in mijn oogleden. Met volle concentratie lukt het me om mijn ogen tot een spleetje te vormen. Licht valt pijnlijk in mijn pupillen en ik zie een gedaante voor me staan. Hij schreeuwt moord en brand. Als mijn zicht bijna helder is, merk ik dat de ambtenaar voor me staat. Hij bloedt hevig en er zijn tranen in zijn ogen. Ik schrik op. Als ik opsta, begint het te duizelen en verlies ik bijna mijn evenwicht. De trein staat stil, maar er is geen sprake van brand. Ik besef nog niet wat er aan de hand is. Onwillekeurig vraag ik me af hoe lang ik heb geslapen. De kinderen aan de overkant van het gangpad huilen en schreeuwen ook, net als hun moeder. Ook zij lijken te bloeden. Op het moment dat ik wil vragen wat er in godsnaam gebeurd is, kijk ik naar de handen van de ambtenaar. Woorden blijven in mijn mondholte stokken. Wat is hier gebeurd?! Ik kijk nog eens goed en zie dat mijn ogen me niet bedriegen. De ambtenaar mist een pink aan zijn rechterhand en zijn wijs- en middelvinger aan zijn linkerhand. Hij grijpt me met zijn bebloede handen bij mijn arm.
'Mijn vingers! Mijn vingers zijn weg!' jammert hij, maar mijn aandacht gaat uit naar de twee kinderen. Ik kijk goed, maar wat ik zie wil zich niet in mijn hersenen vestigen. Dat kan toch niet waar zijn? Het jongetje schreeuwt om zijn moeder, maar zij zit in elkaar gezakt op de grond terwijl ze naar haar handen kijkt. De hoeveelheid bloed zorgt ervoor dat ik niet kan zien hoeveel vingers zij mist. Ik sta weer op en probeer de ambtenaar tot kalmte te manen. Ik kijk naar het jongetje en zie dat zijn duimen weg zijn. Ik wijs naar de kinderen om de aandacht van de ambtenaar af te leiden. Maar ik kan niet wijzen. Ik val van schrik op de grond, in een plasje bloed. Mijn eigen bloed, dat uit de wond komt waar eerst mijn wijsvinger zat, wordt tot een grote vlek in mijn jeans gezogen. Ik kijk in een reflex naar mijn andere hand en daar mis ik mijn pink en mijn ringvinger. Door mijn ongelooflijke vermoeidheid blijf ik redelijk kalm en loop al bloedend naar het dochtertje, ook zij mist haar duimen. De moeder mist minstens vijf vingers, waarschijnlijk om het geringe verlies van haar kinderen te compenseren. Ik wil haar helpen, haar geruststellen maar dat is onmogelijk. Haar kinderen en zijzelf zijn meedogenloos verminkt. Ik wil huilen maar het lukt niet.
Dan besef ik dat het mooie, lieve meisje weg is. En haar koffers ook. De trein begint weer te rijden alsof er niets aan de hand is. Ik besef dat ik van de pijn niet aan de noodrem kan trekken. Op een of andere manier vind ik het zelfs wel geruststellend dat de trein in beweging is gekomen. Ik heb het gevoel dat we daarmee het onheil achter ons laten. Ik kijk weer naar mijn handen; het is een verschrikkelijk gezicht. De ambtenaar kruipt intussen, nog steeds jammerend en huilend over de grond op zoek naar zijn afgehakte vingers. Ik vermoed dat zijn zoektocht vergeefs is. Ik heb met hem te doen terwijl ik net zo erg aan toe ben. Maar het meest leef ik mee met de verslagen moeder die geschockeerd en trillend op de grond zit. Ik weet niet of het al tot mij doorgedrongen is, maar ik lijk emotieloos. Berusting is nog de beste omschrijving van mijn gevoel. Het geschreeuw en gejammer van mijn reisgenoten gaat langs me heen. Ik denk aan de knikkers in de koffers van het meisje en huiver bij de gedachte dat ik haar nog geholpen heb met het gesjouw.
Ik kijk uit het raam en heb geen gedachten. Opeens zie ik tussen een paar bomen door in de verte het mooie meisje bij een minibusje staan, in de regen. Ze heeft een paraplu vast. Ze staat met haar rug naar de rijdende trein en toch weet ik dat ze glimlacht. Drie jonge kerels hebben zich om de schoonheid heen verzameld. Twee van hen helpen haar koffers in de laadruimte. De derde biedt ze een snoepje aan. Waarschijnlijk een gele.

Het mooie lieve meisje © Jop Koster

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Jop Koster