Het ‘wij-gevoel’ was er al sinds de dag dat de vermoeide bouwvakkers het plein met de fonkelende nieuwbouwhuizen voltooiden en de nieuwbakken bewoners achterlieten in een grote zandbak die, later voorzien van een speeltuin en een ontmoetingsplaats met groengeschilderde gemeentebanken, dienst zou doen als ons Lodewijk Napoleonplein, ons thuis. Een rechthoekig plein, omzoomd met veertig nagenoeg identieke doorzonwoningen voorzien van een rondlopende straat met twee uitgangen waar we vreemdelingen graag weer door zagen verdwijnen. Wij bewoonden het plein alsof het van ons was. En dat was het ook, ondanks het telkens terugkerende lustrumgevecht met de woningbouwvereniging over de hoogte van de huur. We kwamen er iedere keer weer uit. Zo woonde de eerste generatie, de plein-Aboriginals, er al meer dan dertig jaar. De tweede generatie, waar we geen originele benaming voor konden vinden, verving een deel van de eerste bewoners, een tiental jaren na de oplevering. De derde generatie was er zo’n tien jaar geleden komen wonen, na de renovatie. De drie generaties zouden een onderscheid doen vermoeden hetgeen absoluut niet het geval was. We waren één. De generaties leefden met elkaar, als grootouders, ouders, kinderen en kleinkinderen. Het enige zichtbare verschil was de door de woningbouwvereniging gratis geleverde naamplaatjes op de deur. De eerste generatie kreeg geëmailleerde plaatjes met aan de zijkanten lipjes voor de bevestiging aan de voordeur, vlak boven de brievenbus. De tweede generatie kreeg een koperen plaatje met bevestigingsgaten in het plaatje, vlak langs de naam en de derde generatie moest het doen met een gegraveerd stukje kunststof waarin je zelf met wisselend succes de gaatjes moest boren. Voor de verdere rest was iedereen gelijk, wat weer wat anders was dan hetzelfde. Dat we lang niet ieders achternaam wisten en soms zelfs niet de voornaam, kwam omdat we iedereen aanduidden met het huisnummer met soms nog een verhelderende toevoeging. ‘Die van nummer vier’ of hooguit ‘Henk van nummer tweeënveertig’ was meer dan voldoende om te weten over wie het ging. We overliepen elkaar niet maar er was een goed contact. Wanneer de mannen naar hun werk waren zaten de echtgenotes op de bankjes op het plein om de nieuwtjes van de dag uit te wisselen. ’s Avonds, bij het avondeten, werden de mannen op de hoogte gebracht, voor zover het hun interesseerde. Het duurde dus maximaal een etmaal voordat iedereen op de hoogte was van wat er zich zoal afspeelde op het plein. Niet dat er veel gebeurde, maar er viel elke dag wel iets te vertellen. Als er helemaal niets gebeurde kon het wel eens zijn dat een verkeerde veronderstelling van één van de vrouwen zo opgeblazen werd tot een rel dat het soms wel een week duurde voordat het weer ontzenuwd was. Zo verstreken de seizoenen die bij goed weer regelmatig opgeluisterd werden met een buurtfeest. Henk van nummer tweeënveertig, die vaak tot voornamelijk zijn eigen vermaak harde winden en boeren liet, was de animator omdat hij een ijskast had omgebouwd tot een heuse biertap met koeling. Deze vormde het alcoholische middelpunt van de bijeenkomsten, samen met de barbecue en het afgeprijsde vlees van de weekmarkt. Tijdens deze buurtbijeenkomsten, waarbij iedereen aanwezig was, werden luidruchtig de nieuwe aanwinsten van de gezinnen besproken en ook de politieke situatie van het land was een dankbaar onderwerp, gelardeerd met de luide winden en boeren van Henk waarom alleen de mannen lachten. De vrouwen keken dan zuchtend omhoog en gingen verder met hun geroddel, want vaak hadden ze veel in te halen. Het was Lies van nummer dertig die wist te vertellen dat die van nummer vierentwintig gingen verhuizen. Ze dacht dat hij voor zijn werk spoedig naar het noorden van het land moest en zij moest méé. Ze waren van de derde generatie en we hadden nooit zo heel veel contact met ze gehad maar evengoed was het een aderlating en je moest ook maar zien wat je ervoor terugkreeg. Vroeger konden we nog wel wat invloed uitoefenen bij het kiezen van nieuwe bewoners maar sinds meneer Verstappen met pensioen was, ging dat niet meer. Die nieuwe ambtenaren waren onkreukbaar, tenminste dat dachten we. Het was dan ook erg spannend toen de verhuiswagen wegreed met een deel van ons plein naar een voor ons onbekende bestemming in het noorden. We zwaaiden heftig en keken een week lang dwars door de lege doorzonkamer naar het prachtig bijgehouden achtertuintje dat we nu eindelijk eens goed konden bekijken. ’s Maandags kwam een kleine bestelwagen voorrijden en een paar brede mannen brachten een minimum aan meubels naar binnen. Omdat de gordijnen al snel hingen konden we alleen maar afgaan op de informatie van Lies van nummer dertig die vertelde dat het een man alléén was. Niet dat we daar iets op tegen hadden, maar het was toch een plein van gezinnen met de toch zo lovend genoemde eengezinswoningen, of niet soms? We snapten het niet helemaal maar brandden van ongeduld om hem te zien, zeker omdat zij van nummer zestien wist te vertellen dat het een knappe man was. Zij had een glimp van hem opgevangen. En zij kon het weten want zij was het die al sinds jaar en dag beweerde dat haar man het zo goed kon, waardoor iedereen haar echtgenoot altijd bekeek met een blik die hijzelf nooit begreep. Nu vertelde ze weinig details maar onze fantasieën waren levendig genoeg om dat gemis aan informatie kleurrijk aan te vullen. De nieuwe bewoner liet zich in het begin maar weinig zien maar de speculaties over zijn uiterlijk beloofden een tweede Sean Connery. Het naseizoen was mooi genoeg voor een buurtfeestje en zou een mooie gelegenheid zijn om de nieuwe bewoner te leren kennen. Henk van nummer tweeënveertig voorzag het plein weer van de nodige attributen en het vaste vrouwencomité wachtte weer tot het uiterste met het kopen van het vlees hetgeen toch ook weer telkens een sport was. Henk bleef zonder te tappen met zijn glas onder tapkraan hangen en alle monden van de vrouwen van het plein zakten langzaam open toen de nieuwe bewoner heupwiegend in een strakke spijkerbroek kwam aanlopen. We wisten wel dat het een vijftiger was en dat hij knap moest zijn, maar zó knap? We keken gulzig naar zijn mooie handen met zwarte groepjes haren toen hij die van ons allemaal zonder uitzondering schudde. Zijn hoofdhaar was dik en wat grijs aan de slapen en de vergelijking met Sean was allesbehalve mank. Terwijl hij telkens frivool zijn voornaam, Winston, duidelijk uitsprak kwamen wij niet verder dan wat diepe keelklanken en starende blikken. Al snel stonden voornamelijk de vrouwen om hem heen en luisterden naar waar hij vandaan kwam en wat hij deed. De mannen van het plein vonden het maar niks en stuurden Henk van nummer tweeënveertig aan op wat akoestische luchtontsnappingen, hetgeen hij met plezier deed. Het wij-gevoel werd daardoor stevig op de proef gesteld maar Winston ging na verloop van tijd ook bij de mannen staan en dat luchtte op. Het bier vloeide rijkelijk maar Winston dronk met mate. Na enige tijd stopte er een auto op het plein en de man die eruit kwam liep rechtstreeks op Winston af en groette hem met een vluchtige kus. De wind was nauwelijks aanwezig maar toch duidelijk hoorbaar en zelfs Henk onderdrukte een ferme boer. Het leek wel een eeuwigheid voordat Winston zijn vriend aan ons voorstelde. We knikten uitdrukkingsloos. De stilte was oorverdovend. Het buurtfeest kabbelde voort op de automatische piloot maar had niet de gebruikelijke apotheose waarbij het voor bijna iedereen moeilijk was zijn eigen voordeur te vinden. Die ging zelfs opvallend snel dicht en de jengelende vragen van de kinderen bleven vooralsnog onbeantwoord. Ook de volgende dag wisten we ons geen raad met de vragen van onze kroost en het vrouwencommotie beraadde zich op maandag, over hoe verder. Het werd een lange zit maar de nieuwsgierige mannen kregen ’s avonds bij het avondeten geen uitsluitsel, al helemaal niet waar de kinderen bij waren. Verzin hier maar eens iets op. We waren ten einde raad, voor het eerst! Er gingen weken voorbij en het winterseizoen maakte dat we veel binnenzaten zonder tot een oplossing te komen. De winter was opvallend lang. Héél lang. Toen het voorjaar aanbrak durfden we, in tegenstelling tot andere jaren, geen buurtfeest te organiseren. We waren onthand. En ook nog steeds ontzet. Uiteindelijk kwam de oplossing van Winston en zijn vriend. Ze vertelden tegen haar van veertien dat ze een appartement aan de andere kant van stad gingen betrekken en de opluchting was groot toen hetzelfde bestelbusje na een goed kalenderjaar de minieme inboedel weer ophaalde. We zwaaiden van afstand en dachten toch nog even aan zijn mooie handen. Met hun huis nog leeg organiseerden we als de wiedeweerga een buurtfeest dat vrolijker en meer uitgelaten was dan alle andere feesten. Het leek wel een overwinningsroes waarin we waren toen we elkaar vertelden dat we dat mooi geflikt hadden en zelfs de winden en boeren van Henk van nummer tweeënveertig klonken ons als muziek in de oren. Amper een week erna kwam een middelgrote verhuiswagen voorrijden en tot onze vreugde en opluchting stapte er een dertiger uit, voorzien van opvallende tatoeages, samen met een hoogzwangere vrouw en minstens drie kinderen, voor zover we dat konden zien… maar, het was een herkenbaar stel. Om haar evenwicht te houden leunde de vrouw, met opvallend vet en dun haar, achterover met de handen in de heupen en trok ze nog eens hard aan de sigaret in haar mond om die vervolgens tussen duim en wijsvinger met een grote boog op straat de knippen. Toen ze een harde boer liet vóór ze naar binnenliep, haalden we opgelucht adem. De eerste vertegenwoordigers van de vierde generatie waren gearriveerd en de rust op het plein was weergekeerd en Henk van nummer tweeënveertig had concurrentie. Nog wel van een vrouw.
|