De magere vrouw likt haar lippen af alsof er slagroom op zit en kijkt met een lege blik naar de oudere man tegenover haar. Ze rolt met haar ogen, het overtollige speeksel loopt langs haar kin en maakt donkere vlekjes op haar lichtblauwe nylon blouse die oudere mensen altijd zo naar transpiratie doen ruiken. De man negeert haar, ziet haar waarschijnlijk niet eens. De vrouw klakt maar eens een aantal keren met haar tong om zijn aandacht te trekken, maar die is gevangen door een zwarte vogel die een bruin appelklokhuis probeert te verorberen op de binnenplaats, blijkbaar verboden terrein voor alle bewoners. Dat staat tenminste op het verweerde emaillen bordje te lezen. Ook het lettertype verraadt dat de verordening al vele jaren bestaat. De klink van de schuifpui is gesloten en verankerd met een hangslot dat al lang geen sleutel meer gezien heeft. Ondanks de verstikkende warmte die er in het gebouw hangt, lijkt niemand behoefte te hebben aan een vleugje frisse buitenlucht. Ze vinden het blijkbaar wel lekker zo. Niet te bevatten. Ik veeg de zoute transpiratie van mijn bovenlip en wil juist mijn jas uitdoen als een mager, stijfjes geklede vrouw met uitgestoken hand op mij af komt. ‘Mevrouw van Diggelen? ‘Van Dingelen!’ verbeter ik zuchtend. Ik zal er nooit aan wennen. Haar hand voelt benig en koud. Haar gezicht is bedekt met een groot aantal kleine dunne haartjes. Op haar neus staat een lange dikke zwarte haar en ik moet moeite doen om er niet naar te staren. Ze doet geen enkele moeite om de uitspraak van mijn naam te verbeteren. Driftig loopt ze voor me uit naar een grote houten deur waarachter haar kantoor blijkt. Een zwaar eikenhouten bureau tussen een woud van nepantiek. Het lijkt wel een uitdragerswinkel. ‘Gaat u zitten,’ krast ze en wijst naar een houten stoel die een beetje verloren voor haar bureel staat. Ik ga langzaam zitten en kom een beetje bij in deze blijkbaar wel gekoelde ruimte. Ik zie het bovenraam openstaan. Waarom is dat niet het geval in de ruimtes van de patiënten? ‘Waarom is er geen … ‘ wil ik vragen, maar krijg geen kans. ‘U bent de dochter van mevrouw van Horst?’ doorbreekt ze mijn weifelende vraag. ‘Van dér Horst… ja… ik ben inderdaad haar dochter.’ Ik moet me inspannen om niet geïrriteerd te raken. ‘Juist ja. Ik zal u het een en ander uitleggen. Wij noemen onze mensen geen patiënten maar medebewoners. Dat geeft een socialer gevoel!’ ratelt ze op de automatische piloot. Ik voel me week worden van ontdaanheid door deze uiterst sociale benadering, maar niet heus! ‘Vindt u het niet een beetje…’, probeer ik. ‘Zoals u wel al gelezen zult hebben in de brochure gaan wij uiterst zorgvuldig om met onze medebewoners. U heeft de brochure toch van ons ontvangen?’ vraagt ze met ver opgetrokken wenkbrauwen. ‘Is die niet een beetje gedateerd?’ vraag ik oprecht omdat het glanzende leaflet met vergeelde foto’s het idee gaf dat het er zo een dertigtal jaren geleden had uitgezien. Ze bekijkt me een moment onderzoekend aan en raakt zichtbaar geërgerd. ‘Weet u…’ gaat ze verder terwijl ze met haar stoel half van me af gedraaid naar buiten kijkt, ‘wij gaan al bijna veertig jaar op dezelfde wijze met onze medebewoners om en tot nu toe heeft er nog nooit iemand geklaagd. Ons tehuis heeft een hoog aanzien in deze regio.’ Omdat er in de tehuizen in de buurt waar we wonen geen plaats is en lange wachtlijsten bestaan, hebben Freek en ik besloten mijn moeder onder te brengen in een tehuis dat wat verder weg ligt. Voor mij had het niet gehoeven, maar Freek wordt de laatste tijd een beetje gek van mijn moeder die met haar tweeëntachtig er nog prima uitziet, maar geestelijk totaal in de war is. Daarbij is ze ook nog incontinent en sinds we haar onlangs betrapten op het aansteken van de kattenmand omdat ze die aanzag voor een open haard, is voor hem de maat vol. Ik heb geen keus meer. Ze wordt te gevaarlijk thuis. Ik heb hem beloofd direct een tehuis te gaan zoeken. De eerste die plaats bleek te hebben, boven de honderd kilometer van ons huis, is deze afgelegen villa. Solitair in de uitgestrektheid van het platte land doet dit adellijk onderkomen blijkbaar dienst als huis voor demente bejaarden. Zo staat het tenminste in de folder die ik heb gekregen van de zorginstelling waar de moeder van Freek een tijdje gebivakkeerd heeft. Zij was enkele jaren geleden op haar negentigste kraakhelder van geest ingeslapen om plaats te maken voor de volgende op de wachtlijst. Mijn moeder woont al lang bij ons in, dat wil zeggen, wij wonen eigenlijk bij haar in. Mijn ouderlijk huis had gelukkig ook voor Freek de juiste aantrekkingskracht waardoor het na een fikse opknapbeurt een mooie ruimte was voor ons met twee kinderen en een kat. De grootste slaapkamer bleef voor mijn moeder en zo leefden we een hele tijd in goede harmonie bij elkaar. Tot een jaar geleden. Dat ze sommige verhalen meerdere keren achter elkaar vertelde met de passie alsof ze het voor de eerste keer vertelde, daar waren we inmiddels al een beetje aan gewend. Maar toen ze begon te gillen omdat er een vreemde man in het huis liep en daarbij met een wit vertrokken gezicht trekkend naar Freek wees, toen begon ik me te realiseren dat de dementie goed op gang was gekomen. ‘Hoe zou u de toestand van uw moeder beschrijven?’ wekt de directrice me uit de mijmering. ‘Ehh… tja… ze is een beetje vergeetachtig,’ stamel ik. Vergeetachtig. Freek noemt het “zo gek als een deurklink” en ik kan hem geen ongelijk geven. Ze is er flink af. Laatst lagen we wat te vrijen op een regenachtige zondagmorgen toen ze luid schreeuwend binnenkwam, de dekens van ons aftrok en Freek van me aftrok als wilde hij me iets ernstigs aandoen. Toen we haar weer gekalmeerd hadden en ik haar langzaam articulerend uit de doeken had gedaan dat het om Freek, haar schoonzoon ging, niet een of andere overvaller en haar weer naar haar kamer had geloodst, was het libido van Freek teveel beschadigd om de intieme zondagmorgen nog verder af te maken. Hij was de hele dag verder aan de norse kant geweest. ‘Ver-geet-achtig,’ lettergreept ze terwijl ze met haar benige hand notities maakt in een dik boek. ‘En verder?’ ‘Verder… ze moet een beetje in de gaten gehouden worden omdat we er niet zeker van zijn of ze zich wel bewust is van wat ze zoal doet.’ ‘Ge-i-so-leerd,’ spreekt ze weer in stukken en de botjeshand schrijft weer in het boek. ‘Geïsoleerd?’ vraag ik verbaasd. ‘Jazeker mevrouw, dat is voor haar eigen bestwil!’ Ik kijk naar een schilderij dat enkele meters achter haar strak opgestoken haren aan de muur hangt. Het bevat een portret van een stuurs en zuur kijkende vrouw, waarschijnlijk de oprichtster van dit tehuis. Het gezicht staat op moeilijk. Misschien door de lange tijd die de schilder nodig heeft gehad om haar te schilderen, mogelijk omdat ze te weinig wilde betalen voor het portret, maar het lijkt mij meer het gezicht van iemand die er een levenswerk van gemaakt heeft om demente mensen weg te stoppen, zover weg mogelijk van de maatschappij. Geïsoleerd. ‘Maakt u zich geen zorgen mevrouw. Wij hebben uiterst gekwalificeerd personeel in dienst dat goed met mensen als uw moeder kan omgaan en in de zomer als het warm is verhogen we het aantal wasbeurten naar twee keer per week in plaats van een keer. Ze kijkt er werkelijk triomfantelijk bij. Met een ruk sta ik op, buig naar voren en trek de pen uit haar pezige hand om deze vervolgens stevig te schudden. ‘U hoeft verder helemaal niets te noteren van mijn moeder, want ze komt simpelweg niet in dit huis wonen. Bedankt voor de moeite,’ spreek ik kalm. Ik loop de kamer uit, zo de vies warme gang in waar de vrouw nog steeds de aandacht probeert te trekken van de man tegenover haar. Ik overweeg de man te attenderen op de amoureuze aandacht die hij heeft. Als ik vlak bij hem ben stijgt er een zure lichaamslucht op uit zijn wijde boord van zijn smoezelige overhemd en zie af van mijn missie. Buiten loop ik licht hyperventilerend naar de auto en overschrijdt ruim de maximum snelheid op het terrein bij het wegrijden. Wanneer ik meer dan een uur later thuiskom zit Freek geduldig moeder eten te geven met kleine hapjes. Ze lachen beiden als ik in de deuropening sta. ‘Zou je dit nog enige tijdje vol kunnen houden? hijg ik.
|