Geen spoor van ontevredenheid bij Willem wanneer hij ’s morgens voor dag en dauw zich met ijskoud water waste aan het aanrecht van de kille keuken van zijn ouderlijk huis. Hij was niet anders gewend. Een badkamer bestond voor hem eenvoudigweg niet, evenmin een toilet met stromend water. Het toilet van zijn huis bestond uit een hok achter in de tuin. Een plank met een gat erin diende als bril. Prima toch? Hij woonde al jaren hier samen met zijn oude moeder. Toen zijn vader te jong en onverwacht stierf vluchtte zijn oudere zus het huis uit om toe te geven aan de wens een gezin te stichten, wat ze deed met maar liefst vijf kinderen. Willem voelde echter zijn verantwoordelijkheid goed aan en bleef zonder mokken bij zijn moeder wonen die hem als tegenprestatie uitgebreid verzorgde en vertroetelde. Willem was onopgemerkt gebleven voor de vrouwen in zijn omgeving en ging daardoor als een alleszins tevreden vrijgezel op leeftijd door het leven. Vrijdags naar het lof en ’s zondagmorgens naar de hoofdmis. Daarna naar de duivenvereniging waar hij enkele biertjes dronk om zich ’s middags om een uur of vijf weer te melden bij zijn moeder voor het avondeten. Door de week ging Willem na zijn dagelijkse verfrissende wasbeurt met zijn vale stofjas het houten hok in, achterin de tuin, naar zijn wedstrijdduiven kijken. De term ‘voor spek en bonen’ was als het ware door de duiven zelf uitgevonden. Toch vertroetelde hij ze als zijn kinderen. Na dit ritueel fietste hij op zijn dooie akkertje, zachtjes fluitend, naar de sigarenfabriek, enkele kilometers verderop. Daar fabriceerde hij met kalme en kundige handen het rookgenot waarmee Nederland wereldfaam verworven heeft. Zelf rookte hij ook, ’s avonds ééntje en op zondagmiddag ééntje extra, met een borreltje, samen met zijn moeder. Zij een citroenjenever met veel suiker, hij een oude klare. Zijn moeder had jaren geleden een heup gebroken en bij gebrek aan een goede huisarts was de zaak scheef aan elkaar gegroeid, waardoor ze gebogen en met een stok liep. Verder was ze kraakhelder van geest en beperkte zich tot het verzorgen van Willem en een dagelijkse wandeling door de tuin, d’n hof, zoals ze het zelf noemde. Meestal zat ze echter in de voorkamer waar ze urenlang de straat in tuurde. Zomaar, zittend in haar favoriete stoel. Het huis was vooroorlogs en klein. Het grootste vertrek was de centrale kamer waar de keuken en eethoek zich bevonden, samen met de TV en één luie stoel… voor Willem. Zijn moeder zat liever op een hoge stoel en samen keken ze tot een uur of elf zwijgend naar Duitse schlagershows op de TV. Het avondeten, standaard aardappelen met jus, groente en een stukje vlees was dan al op, inclusief het bordje yoghurt. De maaltijd stond stipt klaar als Willem na zijn werk om vijf uur zijn fiets weer in het schuurtje zette en al koerend riep naar zijn duifjes. ’s Zondags werd er gegeten op het middaguur, na de kerk en in plaats van yoghurt hadden ze dan rijstepap die al enkele uren had staan opstijven in de koele kelder onder het huis, voorzien van suiker en kaneel. Willem deed wekelijks de was en de krakende zolder tochtte voldoende om het wasgoed goed te drogen. Zo leefden ze tevreden, dag in, dag uit, jaar in, jaar uit. Geen enkel onvertogen woord van beiden, niets dan tevredenheid. Ontevredenheid kwam in hun vocabulaire niet voor. Ook niet toen de mechanisatie zijn intrede deed in de sigarenfabriek. Willem bewonderde en bediende de door vernuftelingen uitgevonden mechanieken alsof het wereldwonderen waren. En steeds kwam hij weer fluitend thuis. Willem’s leven zou zo zijn doorgekabbeld in een poel van rust, ritme en tevredenheid, wanneer niet mijn tante óók bij de sigarenfabriek werkte en licht wanhopig was geworden over het gebrek aan mannelijke aandacht voor háár. Er bloeide zowaar een romance met een gigantisch leeftijdsverschil dat niet bestand bleek tegen de mengeling van liefde en wanhoop. En zo wilde het dat ik als een recalcitrante tiener plotseling in het dagelijkse leven van Willem en zijn moeder belandde. De oude vrouw was ondertussen aardig krom gaan lopen en was de vijfentachtig al gepasseerd, maar nog steeds kraakhelder van geest, en ook Willem was in het vierde kwartaal van zijn kalme leven beland. De rust en kalmte van deze mensen was mij zeer onwennig en bij tijd en wijle werd ik bijkans gek van hen. Alles in het griezelige krakende huis verliep als in een slowmotion. Er werd niet hard geroepen, niet gescholden, zelfs niet toen ik uit baldadigheid het oude zakhorloge van Willem’s vader doldraaide en moest bukken voor de zwierende hand van mijn vader, die wel degelijk wist wat hard roepen en mopperen was. Willem en zijn moeder, voor mij destijds al stokoude mensen, bleven ijzingwekkend kalm onder alle omstandigheden, zelfs onder de komst van mijn tante. Na een korte beheerste aanloop ging tante Annie over tot iets waar ze verrassend goed in was, commanderen. “Willem doe dit” en “Willem doe dat” galmde het door het huis. Willem deed alles wat hem opgedragen werd, in zijn tempo en met zijn kalmerende glimlach. ‘Subiet, Anneke, subiet!’ riep hij dan en knipoogde naar zijn moeder die alles met zorg en ontzag aanzag. Ook zij bleef kalm onder deze “dessertstorm”, gewogen en te zwaar bevonden door een heel legioen mannen, dat het waarschijnlijk ondertussen veel beter had getroffen. Zij wel. Voor zover ik me kan herinneren, viel Willem slechts eenmaal goed uit zijn rol. Anneke, zoals hij de feeks noemde, was lichtelijk aangeschoten door een aantal glaasjes citroenjenever, op een verjaardagsfeest van haar broer. Ze had om de een of andere reden al wel tien maal breedvoerig uitgelegd dat een jaarlijkse vakantie in het buitenland er bij hen niet inzat omdat Willemke, zonder enige vorm van opleiding, nooit hogerop zou komen en daardoor zo weinig in zijn loonzakje kreeg. De hele kamer viel muisstil toen Willem voor éénmaal in zijn leven echt woedend werd en ons Anneke een lijkbleek gezicht bezorgde. Zijn ogen spuugde vuur en zelfs zijn dunne grijze haar ging overeind staan toen hij haar duidelijk maakte dat hij haar geklaag meer dan zat was. Ik kan me nog herinneren dat ik verbaasd was dat notabene mijn moeder een glimlach moest onderdrukken. Zoals gezegd was het leeftijdsverschil erg groot en tien jaar nadat de moeder van Willem op achtentachtigjarige leeftijd was ingeslapen in haar stoel voor het raam, stierf Willem op een respectabele leeftijd aan een verwaarloosde longontsteking. Zelfs dat aanvaarde hij met kalmte. Ik ga er vanuit dat Willem momenteel met die kalme vaardige handen sigaren maakt voor zijn medehemelgenoten en wie weet ook voor Onze Lieve Heer die hij zijn leven lang zo toegewijd aanbeden heeft. Zijn moeder zit op haar favoriete stoel door een raam naar buiten kijkt met die onvoorstelbare innerlijke vrede. Ze zullen zich omgeven hebben met die rust die ze hadden vóórdat mijn tante hun leven binnenstormde. Willem, dik honderd jaar en zijn moeder de honderdvijfentwintig voorbij, moeten nog maar even genieten van de rust. Mijn tante is ondertussen ook al in de tachtig en leeft door het leeftijdsverschil alweer een hele tijd als weduwe. Ik denk soms wel eens dat Onze Lieve Heer soms toch wel satanische trekjes heeft. Hij gunt ze daarboven nog enige tijd rust, denk ik. En ik? Ik ben al jaren naarstig op zoek naar die natuurlijke innerlijke rust die voor Willem en zijn moeder zo gewoon was.
|