Haar hoofd voelt systematisch en zwaar gepijnigd aan. Niet zozeer door de beierende kerkklokken, amper een kilometer van haar luxe stadsappartement, maar eerder door het allesverzengende verdriet. Het heeft haar ook vandaag niet losgelaten. Teisterende gedachten zwermen als wespen rond haar hoofd. Het gezoem lijkt zelfs hoorbaar. Ze kijkt naar buiten maar ziet niets. Er wordt op de muur gebonsd maar ze wil het niet horen. De radio staat luid. Langzaam, als in een slow motion, staat ze op. Met haar armen zwaarwegend langs haar lichaam hangend loopt ze naar de schuifpui van haar balkon. Ze duwt de zware deur open. Het regent. Zelfs op haar inpandige loggia weet de wind haar nat te maken. Het deert haar niet. Ze voelt het niet. Ze strijkt door haar dikke haar dat zwaar en stroef aanvoelt door het stiefende regenwater. Heel ver beneden haar roept iemand iets maar ze kan het niet verstaan. Ze zucht. Plotseling zwijgen de kerkklokken. Een beklemmende stilte slaat als een natte doek om haar hoofd. Haar T-shirt is al doorweekt. Haar spijkerbroek heeft extra blauwtinten gekregen, haar voeten zijn nat en bloot. Ze ziet het allemaal maar voelt het niet. Ze is verdoofd. Verdwaasd. Een angstig gevoel bekruipt haar en ze loopt snel weer naar binnen. Ze struikelt over de hoge drempel. In het kooitje ligt een ogenschijnlijk dode kanarie. Ze had toch helemaal geen kanarie? Haar kat is ook al maanden geleden weggelopen. Haar vriendin nog maar pas. Vandaag zelfs. Het is nu woensdag… of zondag, ze weet het niet meer. Haar tijdsbesef is verdwenen. Ze heeft zin om te gaan schreeuwen maar beheerst zich. Een druk bouwt zich op in haar lichaam. De pijn wil naar buiten. Haar huid staat gespannen. Ze loopt door haar woonkamer alsof het een museum is. Een tropisch museum. ‘Hallo!’ roept ze schor tegen het Afrikaanse masker dat Elsa heeft meegenomen van een van haar verre trips. Artsen Zonder Grenzen. Artsen zonder emotie, zul je bedoelen, denkt ze. Haar appartement is bezaaid met exotische cadeautjes. Tokens van liefde. Verre liefde. Na lange omzwervingen op hun plaats van bestemming. Het masker grijnst vervaarlijk. Een aantal primitieve wapens ligt op het dressoirtje. Ze hebben hun destructieve aard ingeruild voor een decoratieve. ‘Die mag je wel meenemen,’ had ze Elsa nog nageroepen. Tevergeefs. Ze was al vertrokken. Met haar minimum aan spullen. Geleerd van het vele reizen. Traveling light. ‘Aangenaam… Linda,’ spreekt ze tegen een volgend masker. Ook van Elsa. Vertrokken Elsa. Veel heeft ze niet meegenomen. Wel haar schitterende helderblauwe ogen en dat prachtige blonde haar, halflang tot op de schouder waar zij zo graag tegenaan hing op de bank wanneer ze weer eens gezellig thuis waren. Elsa dan. Zij, Linda, was altijd thuis. Het geluid van de radio stoort haar niet. Het leidt haar zelfs af van de pijn. De muziek is overgegaan in gesproken tekst. Ze heeft vandaag genoeg gepraat én geluisterd. Ze zet de radio uit. ‘Ik heb een ander,’ had Elsa onverstoorbaar gezegd. Linda had aangedrongen op een verklaring omdat ze vond dat haar vriendin zich vreemd had gedragen. Vandaag zou het weer eens zo’n zondag worden waarop de wereld ver weg leek. Hun zondag. Maar deze zondag werd snel anders. Plotseling was de boze wereld heel dichtbij. Elsa had bij de mededeling gekeken alsof het ging om een dubbele beenfractuur van een of andere Afrikaanse patiënt. Spalken en afvoeren naar het dichtstbijzijnde hospitaal. Volgende! Artsen zonder gevoel! ‘Ik vertrek morgen,’ had ze er overbodig aan toegevoegd met die vlakke stem waaruit alle emotie verdwenen was. Blijkbaar ook de hartstocht. En dat op hún zondag. Hun laatste zondag. Hoe had ze het zo kunnen plannen? Ze was Elsa destijds tegengekomen op een opleiding psychologie. Linda, volslank figuur, donkere haren, de introverte, was werkzaam als onderwijzeres. Elsa slank, blond, de levendige flapuit werkte bij Artsen Zonder Grenzen. Ondanks, of misschien wel dankzij deze grote verschillen, klikte het meteen tussen hen en Linda genoot van de openheid en alertheid van Elsa. Zelf was ze traag en gesloten. Supplementair, dat waren ze. En snel bevriend. Hun vriendschap groeide gestaag en al spoedig had Linda het gevoel alsof ze samen alleen op de wereld waren. Elsa had een appartement in het centrum. Linda woonde meer in een rustiger gedeelte van de stad. Afhankelijk van hun uitgaansactiviteiten, sliepen ze beurtelings bij elkaar. Meestal bij Linda. Als vriendinnen. Vooralsnog. Tot die zondagmorgen in mei, nu zowat een jaar geleden. Het was Elsa die ’s morgens een kussengevecht begon en al spoedig lagen ze naakt in elkaars armen. De vonk sloeg over en vrijend en wel kwamen ze de verdere dag niet meer buiten het appartement. Hun lichamen hunkerden en genoten. Onbedaarlijk. Voor Linda was dit het antwoord op een lang, maar nooit uitgesproken verlangen. Ze had vlinders in haar buik, wel duizend en ging de volgende dag fluitend naar haar werk. Zo leefden ze een hele tijd, lang en gelukkig. Een maand geleden vond Linda bij thuiskomst een briefje op het nog onopgemaakte bed. Elsa was plotseling vertrokken naar Namibië. Linda wist dat deze reis al lang in de pen zat, maar was wel erg verrast door dit plotse en nogal anonieme vertrek. “Ben naar Namibië, Het moest, Tekort aan personeel, Sorry, Hou van jou, XXX. Bel wel,” had ze stenoachtig neergekrabbeld op een slordig afgescheurd blocnotevelletje. De stilte was oorverdovend geweest. Even geen speelse zondagen. Even geen hartstocht. Even geen lichaam van Elsa. Een week later had Elsa nog steeds niet gebeld. Linda wist zich staande te houden met de wetenschap dat dit vaker voorkwam in het beroep van haar vriendin. Omdat ze vaak onder erbarmelijke omstandigheden in aflegen dorpen moesten werken, ontbrak het hen vaak aan goede communicatiemiddelen. Ze hadden er samen vaak over gesproken dat zoiets ooit kon gebeuren. De werkelijkheid was harder. Een belletje naar het kantoor van Artsen Zonder Grenzen bevestigde dat Elsa in een moeilijk bereikbaar gebied zat, maar dat Linda zich geen zorgen hoefde te maken. Wat wisten zij daar nu van? Ze konden toch niet weten hoeveel ze van Elsa hield. En wat te zeggen van de pijn van het gemis? En die lege zondag? Het lege bed. De gestolen hartstocht. Twee weken later belde Elsa eindelijk. Linda stond in de keuken een eenpansgerecht voor zichzelf te koken en was zowat verzuurd van eenzaamheid. Haar huid voelde droog. Haar emoties waren vervlakt. ‘Hallo Lin… versta je me?’ hoorde ze krakend in de verte. ‘Ja, ik versta je goed’, schreeuwde ze in de hoorn van het toestel, blij dat ze de stem van haar liefde weer hoorde. Haar hart accelereerde. Ze kleurde als een tomaat. ‘Ik ben nu in een streek gekomen waar de telefoon het eindelijk doet. Hoe is het met je?’ toeterde Elsa weer. Haar stem was moeilijk te horen en op de achtergrond hoorde ze veel geroezemoes. ‘Ik mis je!’ schreeuwde Linda weer. Ze voelde als het ware de zachte, behendige handen van haar vriendin weer over haar lichaam en de gulzige lippen waar ze maar wilde. Ze kreeg het er warm van. ‘Ik jou ook. Ik kom over twee weken weer naar huis. Er is wel iets dat ik je…’ De verbinding viel weg en een monotoon geruis pijnigde haar oor. Linda vroeg zich af wat Elsa nog had willen zeggen maar de gedachte dat ze over twee weken weer bij haar zou zijn overheerste. Haar ziel juichte. De weken kropen zoals verwacht tergend langzaam voorbij. Na de zware beproeving juichte ze met heel haar hart toen Elsa, enkele tinten bruiner en broodmager, weer bij haar op de stoep stond. Op zondagmorgen nota bene. De knuffel was onbeheerst en hardhandig. Linda moest ervan huilen, iets dat ze maar zelden deed. De liefde en het gemis waren heftig geweest. Met een mengeling van ontzag en jaloersheid luisterde ze gulzig naar de verhalen van Elsa en kon haar ogen maar niet van haar afhouden. Ze verlangde hevig naar de warmte en geur van dat getinte lichaam. Ze had zich zo verheugd op een nieuw kussengevecht. De verdere dag echter leek Elsa haar te ontwijken en hoewel Linda begrip toonde voor de vermoeidheid van haar geliefde, begon ze zich langzaam maar zeker ongerust te maken. Het tij wilde maar niet keren, ook de rest van de week niet en ze begon voorzichtig om uitleg te vragen. Toen opnieuw de langgekoesterde zondagmiddag aanbrak en haar hart openstond voor de opgezouten liefde van Elsa, kreeg ze de duidelijkheid waar ze al enige tijd om vroeg. Nota bene op hun zondag. Ze had een ander. De aansluitende mededeling dat ze de volgende dag zou vertrekken was de doodsteek. Ze had een mannelijke arts zonder grenzen ontmoet. En het was serieus. En ze kon maar één liefde aan. Artsen zonder compassie! ‘En wij dan?’ had Linda wanhopig geroepen en had het hele gebouw bij elkaar willen schreeuwen, maar haar ingetogen karakter maakte dat ze haar geest direct op passief zette. Ze had eigenlijk vragen willen stellen over “die ander”, maar realiseerde zich bijtijds dat ze de pijn van de details niet zou kunnen verdragen. Ze zweeg. En leed pijn. Veel pijn. Elsa stelde voor om de nacht op de bank of op de vloer te slapen. ‘Ben ik gewend,’ pochte ze. De belachelijke foto van hen met de armen om elkaar in de Grand Canyon prijkt nog prominent aan de muur. Hun enige gezamenlijke verre reis. Elsa heeft de foto uit laten vergroten tot bijna posterformaat. Met die idiote baseball caps op. De verpletterende lach van Elsa overheerst de hele afbeelding. In het glanzende glas van de lijst ziet ze gespiegeld haar eigen silhouet. Gebroken. Linda zet de radio weer aan. “Dit is het nieuws van zondag de…” Snel zet ze het toestel weer uit. Harde muziek wil ze en niets anders. Dan maar niets. Geen gepraat. Geen nieuws in ieder geval. Genoeg gehad vandaag. Ze kijkt om zich heen en verbaast zich over de opvallend felle kleuren in haar appartement. Zo heeft ze ze nog nooit gezien. Nu wel. Het zal de pijn zijn die haar hart verschrompelt en haar ogen caleidoscopisch maakt. ‘Waarom Elsa, waarom? Waarom heb je mijn hart veroverd en daarna gebroken? Waarom?’ jammert ze door de lege woonkamer. Ze wil huilen maar het lukt niet. De tranen zijn op. Ook die van vanmiddag zijn gehuild voor niets en niemand. Hoe hard kan iemand zijn die geen passie meer voelt. Zo zakelijk en zo kil. Alsof je een knop omdraait. Langzaam loopt ze weer naar buiten. De regen is nu druilerig en valt als een gordijn naar beneden. De regensluier hangt voor haar balkon waar Elsa zo graag op vertoefde. Zelf op twee hoog wonend, genoot ze altijd van het uitzicht op de dertiende verdieping van het appartement van Linda. Zoals vandaag nog. Zelfs in de regen. Een soort afscheidsritueel. Linda staat nu met haar heupen tegen de doorzichtige afscheiding van het balkon en laat een deel van het regengordijn over zich heen komen. Het water voelt lauw. Een beetje laf. Beneden roept weer iemand. Het zijn nu meerdere stemmen. Iemand gilt. Ze kijkt naar beneden en ze ziet de gestalte van Elsa. Haar vriendin heft haar linkerarm. Haar rechter houdt ze achter zich. Vreemd. Linda zwaait terug. Elsa is ver weg. ‘Dag lieve schat van me. Je weet toch dat ik je niet missen kan?’ roept ze met een gebroken stem. ‘Dat weet je toch?’ Elsa lijkt nog steeds te zwaaien, ondanks haar eigenaardige en onnatuurlijke houding. Linda verbaast zich over de grote hoeveelheid mensen die om haar vriendin staat. En over het bloed.
|