Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Juliaan Vandorne

Ommezwaai – Juliaan Vandorne

Het is Pluvius die de mijn vlakke land in een paar tellen weet om te toveren tot een alles deprimerend geheel waarin ik de pij¬penstelen zie als tralies van een gevangenishekwerk. Terwijl zowel de tuin als de gewassen op het land glanzend, met sterke kleurtinten, gulzig het hemelwater opslurpen, voel ik dit bepaald niet als mijn favoriete seizoen. Ik ben dan doorgaans niet te genieten en mopper onafgebroken over de klimatologische tekortkomingen van ons natte kikkerland. Alles bestaat uit een biologische cyclus van opbouw en afbraak. De opbouw kan ik nog wel verkroppen maar de afbraak, al is die nog zo biologisch, klinkt niet alleen negatief, maar trekt ook een zware wissel op mijn gemoed. Ik heb het er maar moeilijk mee.
In mijn binnenspiegel zie ik een man, met een kaalgeschoren hoofd dat rood aangelopen in een opstaande kraag lijkt geschroefd, zich druk maken om het feit dat ik enkele meters verder kan rijden. Bang dat zijn hoofd spontaan gaat exploderen, geef ik gas en stop weer als het moet, vijftig meter verder.
De eikel.
Het is indrukwekkend en triest tegelijk om te zien hoe dezelfde Pluvius op dit moment kleine rivierstroompjes maakt op de voorruit van mijn leaseauto waarvan de ruitenwissers krampachtig, met een vooraf ingestelde interval, proberen om duidelijkheid te verschaffen over datgene wat zich allemaal vóór mij afspeelt. Het resultaat is bedroevend. Een kilometerslange file maakt dat ik nog lang niet thuis ben. Mijn gemoed, dat door de urenlange discussies met ontevreden klanten over ons transportsysteem toch al sterk beschadigd is, wordt er per kilometer en regenbui niet beter op.
Ik zucht. De regen trommelt ritmisch op het dak van de auto. Ik ontdek er een monotoon ritme in. Bij vlagen loopt het precies in de pas met de muziek uit de autoradio. De muziek van Paolo Conte voert me naar een voor mij bekend terras in Umbrië. Un vino bianco per la signora, per favore, e per me… de auto ach-ter me claxonneert weer. Ik kijk in mijn spiegel en zie de zielige sukkel weer, zich druk makend omdat ik de luttele meters tussen mij en mijn voorganger niet direct opvul.
Zou ik er ook zo uitzien? Eenzaam en alleen in een lease-bak, opgesloten in een file met nog een paar honderd andere idioten. En je dan druk maken om enkele meters. Hij claxonneert weer en ik moet me inhouden om niet mijn middelvinger op te steken. Ik laat de auto enkele meters verder lopen en moet kokhalzen. Dat is iets wat me wel vaker gebeurt als ik iets tegen mijn zin moet doen. Lastig. Ik neem een pepermuntje.
Langs de snelweg ligt een verdwaald en klein driehoekig bos waarvan de bomen lang en dun zijn. Hun schors is nat en gerimpeld, waardoor ze lijken op lange dunne vingers die te lang in bad hebben gelegen. Ze zien er een beetje verdwaald uit in een sterk contrasterend landschap.
Het zwerk, zoals de weerman op de radio het altijd noemt, is in vroegere dagen door de Hollandse meesters altijd nauwkeurig op doek in olieverf vastgelegd, maar staat nu digitaal geprojecteerd op mijn voorruit met harde en onwerkelijke kleuren. Op de een of andere manier hebben de geschilderde wolken meer diepte dan de echte, zoals de kraakjes op mijn oude LP’s werkelijker klonken dan de met helse stiltes bezaaide digitale CD’s van dezelfde muziek. Nostalgie. Ik voel me een beetje leeg, alsof ik alles ben kwijtgeraakt in mijn herinneringen. Hoe heeft het zover kunnen komen en hoe ben ik in vredesnaam hier terechtgekomen?
‘Als je niet goed oplet op school, dan wordt je putjesschepper!’ riep mijn moeder altijd als ik weer eens alle kenmerken van een goede leerling aan mijn laars had gelapt. Nu hoeven er tegenwoordig bijna geen putjes meer geschept te worden, maar het was destijds wel voldoende om me periodiek te motiveren. Ik doorliep met minimale inspanning de school zodat er voldoende tijd over bleef om de buurt onveilig te maken, zoals een kwade buurvrouw vaak tegen mijn ouders pleegde te zeggen. Ik beloofde dan weer beterschap en ging verder met mijn jeugd die zich ontvouwde als een trage plant die pas erg laat en onverwacht toch nog bloesem en vruchten gaf. Het leven is als het prepareren van een maaltijd waar volgens de spreuk op het tegeltje in het toilet bij mijn oma geen recept voor is. Of was het geen partituur en het leven een concert? Ik weet het niet meer. Zoals ik zoveel niet meer weet, of misschien wel niet wíl weten.
‘Daar worden ze hard van!’ riep mijn vader altijd uit met een misplaatst leedvermaak. Ik liep dus in mijn jeugd ook in alle mogelijke valkuilen, maar werd er allesbehalve hard van. Ik kreeg er een soort levensallergie van. Nogal in mezelf gekeerd worstelde ik me door de middelbare school en ook nog eens fysiek een maat kleiner dan mijn leeftijdgenoten sloot ik me aan bij een aantal lotgenoten, even klein en even teer. Toen mijn groeihormonen in de gaten hadden wat er van hen verwacht werd, sloot ik me fysiek aan bij de rest, nog altijd opziend tegen de jongens die er blijkbaar wel hard van geworden waren. De lengte van mijn benige lijf stond totaal niet in verhouding met de breedte waardoor mijn moeder vaak dacht dat ik ondervoed was, zich mogelijk de beelden herinnerend van een oorlog die zij wél mee had gemaakt. Ik at als een paard en verbruikte blijkbaar calorieën als een stier, maar hield dat iele postuur waarmee ik voor bijna alle leuke meisjes lucht was. Lang haar, een meter negentig en zestig kilo was niet afstotelijk genoeg voor de wapenrok waardoor ik kon leren zuipen tussen een zeer kleurrijk en gemêleerd gezelschap. Ik heb nooit begrepen waarom de dienstplicht is afgeschaft. Na deze fantastische tijd van ledigheid en lompigheid moest ik van mijn moeder een zeer lange reeks scheldwoorden en krachttermen weer afleren, hetgeen trouwens bij het solliciteren naar een baan weer aardig van pas kwam. Ik werd aangenomen bij een bedrijf dat transportsystemen ontwerpt en produceert voor magazijnen en vliegvelden en met een nonchalant, uitgestreken gezicht en een juichend hart tekende ik een arbeidscontract in een tijd van economische malheur. Ik zou na een jaar of twee wel iets anders vinden, dacht ik. Het werden er uiteindelijk meer dan twintig. Toen mijn technisch inzicht beduidend minder bleek dan mijn arrogante kwebbel, ging ik de verkoop in, al was het maar vanwege de bijbehorende leaseauto. Lang leve het arbeidsethos!
 ‘Visse-ogen,’ zei mijn buurjongen, ‘je vader heb visse-ogen!’ Zijn bloedende lip toegebracht door mijn linkse kon niet maskeren dat hij gelijk had. Een mengeling van de zorg van de naoorlogse opbouw en vrees voor met name ónze toekomst gaven hem het uiterlijk van een geplaagde persoonlijkheid met veel gezichtsschade. Toen ik het huis verliet en trouwde, glommen ze van trots, maar ik kon niet aan de indruk ontkomen dat ze ook een zucht van verlichting slaakten. Nu konden ze gaan genieten, mijn ouders. Helaas, het heeft niet zo mogen zijn. De gedachten dat dit scenario mij mogelijk óók te wachten staat benauwt me vaak. Ik zal het proberen anders te doen. Proberen.
De auto achter me claxonneert weer en ik geef een beetje gas. De regen volhardt, evenals mijn onbestendige gevoel. Italië komt in me opzetten in alle mogelijke vormen. Al vanaf mijn studententijd - dat staat voor een periode van studentspelen, niet te verwarren met studeren - ben ik verslingerd geraakt aan alles wat te maken heeft met de Zuid Europese laars. Toen veel Nederlanders nog steeds dachten dat San Benedetto, zonder statiegeld betekende was ik al de liedjes van Eros Ramazzotti aan het vertalen, ver vóór dat er ook maar iemand in Nederland van hem gehoord had. Als ik iets doe, doe ik het fanatiek.

In een opwelling druk ik op een aantal toetsen van mijn mobiel die binnen handbereik in een houder zit op het dashboard. De muziek wordt automatisch onderdrukt wanneer de telefoon overgaat. Een lichte ruis gaat door de auto. Dan klikt er iets en verandert de ruistoon.
‘Met Colette, de managementassistente van meneer de Boer!’
‘Hallo Colette, met mij,’ zeg ik met een drenzende, bijna kinderlijke stem tegen de secretaresse van Henk, mijn baas. We mogen elkaar niet, Colette en ik, en we doen geen moeite daar verandering in te brengen. Onze vijandige verhouding leeft van hatelijkheden.
‘Kun je me doorverbinden met meneer de Boer, het is dringend!’
‘Kan ik aan hem doorgeven waar het over gaat?’ kraakt het kreng zoals verwacht.
‘Nee, moppie,’ zeg ik, ‘het is top secret!’ Ik weet dat ze er toch wel achter komt. Henk is slordig en loslippig en een dankbaar speeltje van zijn geslepen secretaresse. Ik voel haar woede toenemen en het zal toch wel toeval zijn dat mijn voorruit nu spontaan beslaat. Zonder nog iets te zeggen verbindt ze me door, geruisloos mokkend.
‘Ik hoop voor je dat het belangrijk is want ik zit midden in een belangrijke meeting,’ spuit baas Henk na een tijdje door de speakers. Een meeting is een vergadering van weleer met een overheadprojector in de plaats van het vroegere gezond boerenverstand.
Ik hoor de hijgende stem van Henk en zie hem in mijn verbeelding aan zijn bureel staan. Het witte hemd strak om zijn dikke lijf dat altijd transpireert. Zijn hoofd is altijd rood en gezwollen. Blijkbaar heeft hij een goed gestel. Iemand anders was er al lang aan onderdoor gegaan. Hij niet. Een echte diehard.
 ‘Ik zal het kort houden, Henk,’ zeg ik kalm. ’Ik neem mijn ontslag… per direct.’

Ommezwaai – Juliaan Vandorne

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Juliaan Vandorne