Gevangen lig ik hoog en laag tussen de grillen van mijn maan te wachten op wat houten vrienden van paardebloed ontdaan zoeken besmeurde rompen rust in mijn kabbelende hand waar gekke golven voren trekken van rood naar groen en nóg een brand vaar ik de droge aarde uit de rimpels de ochtend mijn ochtend de nevel steeds kan ik ze voelen nu dieper dan ooit als ik toppen tegen toppen strijk en woorden eventjes laat wennen als ook mijn hand een tuin verbeeldt waar langzaam filosofen gaan begin ik altijd nooit te huilen laat is vaak nooit en bodem grond een voertaal wordt niet meer gesproken slechts hier en daar een splinterwoord.
|