Herfst
in de achtertuin van de zomer waar spinnen de dagen dichter aan elkaar weven
schuifelt het zachte wezen van oktober binnen een ree met mist in de ogen
een vijvergodin glimlacht haar marmeren tanden bloot bloost boven haar laatste loof
Nucleaire jeugd
toen we nog dronken werden van limonade en sprookjeswitte sneeuw de kaarten nog niet geschud
dansten we met de bomen in het bos giechelden als leeuwenbekjes het weer altijd in zomerjas
we woonden op hinkelafstand van Nagasaki en Hiroshima van wel tien bommenwerpers
op jacobsladders klommen we naar de hemel bliezen argeloze bellen in de sprakeloze lucht
Badkamer Blues
daar kom ik haar wel es tegen in tedere dampen, onfatsoenlijk jong
dan knipoogt ze, aarzelend en jacuzzi-blauw herinnering monkelt om haar mondhoeken
te vroeg sopt ze het waas van herkenning af ongenaakbaar, met tijdloze ogen
zo strijkt ze al mijn rimpels glad hult me in comme des garçons kleedt me met een glimlach
|