Seizoen
Al die woorden sijpelen als water door zijn handen die hij eerst nog in gedachten had besloten. Al die woorden struik’len telkens over beelden. Hier trekt
water diepe voren door de messen van de wind. Hier, gedragen door een windvlaag, drijft een ekster langs en landt. Hier dampt - golvend zand - een briesend paard voorbij. Hier
kleurt groen blad aarz’lend bruin, aan de vingers van de bomen. Hier leeft licht tussen de stammen, aan de blaad’ren, in de kruinen. Hier valt onvoltooide dood. Maar al die woorden
sijpelen als water door zijn handen die hij eerst nog in gedachten had besloten. O het schilderen van beelden en het zoeken naar één alomvattend alles van dat. Herfstbos.
Een apotheose
Het zonlicht dat even gezichten bevlekt waar gebleven? Een sluier de wereld bedekt. Paraplu schudt de druppels mistroost van zich af, een stroompje van water de randen behekt. Het draait zich, verweert zich, bevecht het weer, gaf het eindelijk op en de wind gelijk gaf. Als mieren het water langs naden gelekt. De stof als een zeepbel het bijna begaf.
Nog even. Regen valt scherp en precies en voortdurend. Nog even beschermende vlies maar dan slapper en slapper, de kleur waaiert uit en verloopt nog even nog even verlies van de lach en de kleur randen verbleken en buigen en breken en doodmoe glijden omlaag vergeten eindeloos lappen drijven zwaar glad één -
Muze verhaal mij
Veel dichten. Veel dichten. Een dieet van dichten, en vruchtensap. Pennenvruchten en citrusvruchten Als een heilige twee-eenheid.
Kleine details ter inspiratie: Parmantige druppels langs Het mistige glas. Of het zoete deinen van Het vruchtvlees op de rand.
O martelaren O heiligen Leid mij. Leid mij op mijn knieën Naar Compostela Of laat mij kruipend Het Heilige Land betreden Waar het gouden sap Uit de hemel komt.
|