Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Lizette van Geene

Herfstkind - Lizette van Geene

Bregtje Verest werd geboren op een zonnige dag in september. De bladeren lagen op haar geboortedag hoog opgetast tegen de muren – een roodgele, glinsterende deken die het hele huis doordrenkte met de geur van de naderende herfst.
“De herfst is niets meer dan het einde van de zomer en het begin van de winter” placht zij te zeggen “september is de geboortemaand voor de zwervers onder ons.”
Als baby huilde ze uren aan een stuk, alsof de wind haar aangeboren onrust aanwakkerde. Ze was een stug kind, even onbuigzaam als de storm die haar eerste levensjaar niet van wijken wist. Ze woonde aan de rand van het dorp, daar waar de Rul overging in het Hagenkamppad - achter hun land strekte de heide zich uit zo ver als het oog reikte. In natte zomers bloeide de struikheide paars tot aan de horizon. Gezeten op het hek aan de rand van het erf waande ze zich in een fort, onversaagd stand houdend in het weelderige purper dat de weilanden rondom de boerderij belaagde. Na de geboorte van haar eerste broertje verdween ze drie lange dagen –ze keerde terug toen bleek dat haar moeder de baby toch niet weg gaf.
“Het heeft geen zin om weg te lopen als je niet weet waarheen” was een van haar gevleugelde uitdrukkingen. De enige die langer dan een half uur haar aandacht kon vasthouden was meneer pastoor die ondanks zijn jeugdige leeftijd veel had gereisd.
“Het is dertien uur lopen naar Maastricht” deelde ze opgetogen mee na zondagsschool “elf uur om in Breda te komen en Den Bosch ligt enkel acht uur wandelen hier vandaan. Met de paardentram ben je er zo”.

Op haar vijftiende zwichtte ze voor een van de potige, zwartharige zonen van de smid, Peer Verdonk. Het hele dorp wist van de eerste zoen die zij al te snel wisselden, achter de molen op het oude Landje. Men sprak er volmondig schande van. Meneer pastoor werd meerdere malen bij haar huis gesignaleerd en haar zwangerschap die enkele weken later niet meer te verbergen viel, kwam voor niemand als een verrassing.
Tijdens de drukbezochte paasmis luisterde niemand naar meneer pastoor die naastenliefde en vergeving preekte – haar blozende uiterlijk viel de dorpelingen rauw op de maag. 
Toen ze vijf maanden heen was, kreeg ze een bloeding. Het gerucht ging dat haar vader op zijn knieën smeekte om een miskraam. Maar niets, haar buik bolde op als de zeilen van een slagschip in volle wind.
Peer beweerde een week later dat hij van niets wist. En daarmee was het hek van de dam. In café d’n Zwaan kwam het verbleekte krijtbord van zolder - achter de toog, in de walm van bier en sigaren, wedde men op de herkomst van de ongeboren bastaard. Er waren slechts twee kanshebbers. Op de eerste plaats stond de smidszoon. Onder zijn naam noteerde men die van rossige Hendrik Jan van Kouwenhove, maar dat was alleen omdat zijn vrouw hem twaalf kinderen had gebaard en hij in mei een keer zijn heil zocht bij Dikke Dora, een volle nicht van de postbode.

Drie maanden gingen voorbij. De hete zomer sloeg het dorp murw. Nooit eerder was de stank van de troebele Dommel zo intens, nooit eerder stierf zoveel vee op de dorre velden en de schaapskudde op de heide doolde rond in wolken van brandend zand. Boze vingers wezen naar de aanstaande moeder, die met haar onheilstijding een vloek over het dorp had afgeroepen. Tot overmaat van ramp vertrok meneer pastoor hals over kop zonder een woord van uitleg –“alsof de duivel hem op de hielen zat” mopperde zijn huishoudster.
September kwam en de hoge populieren rondom het ouderlijk huis van Bregtje kleurden van groen naar roodgeel en bruin. De eerste herfststorm ranselde de bomen kaal en in de morgen, toen de zon de horizon waterig roze doopte, werd haar dochter geboren.

De vroedvrouw stiefelde op haar klompen door de hoog opgetaste bladeren en nam de kortste weg naar d’n Zwaan. De baby was behept met een zwarte haardos die als een borstel op haar hoofd stond. “Ze lijkt op pastoor” fluisterde ze twee uur later na vijf jenevertjes – maar haar woorden gingen verloren in het rumoerige lokaal.

Er kwamen enkel felicitaties van meneer pastoor uit Den Bosch – op een prentbriefkaart van de paardentram in Geldrop.

Bregtje werd het laatst gezien op het Hagenkamppad, terwijl ze zich bukte om beukennootjes te rapen. Het was een waterkille novemberdag en tegen de avond hulde de heide zich in een dichte mist. “Die komt wel weerom” mompelde haar moeder op het stille erf terwijl ze met brandende ogen in het duister staarde, het kindje zuchtte en pruttelde warm in haar nek. Maar ze keerde nimmer terug – in het volle vertrouwen dat haar moeder ook dit maal de baby niet weg zou geven.

Herfstkind © Lizette van Geene

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Lizette van Geene