‘Bédankt voor die bloeeemen.’ Dat waren de enige woorden die paus Johannus Paulus II ooit tot ons, arme nederlandstaligen, richtte, en enkel tijdens de jaarlijkse urbi et orbipaasmededeling van het Vaticaan. Ik vraag me af of Billy zich nog herinnert hoe we daar elk jaar met de familie Karsten een groot feest rond bouwden. Mijn vrouw Ingrid en ik nodigden dan mijn broer Jos en zus Connie uit, en dan zaten we samen uren voor de tv, te wachten tot het nieuwsbericht zou verschijnen waarin de heuglijke woorden weergalmden, om die dan in koor mee te brullen. Ingrid glimlachte stilletjes op de achtergrond, zij was niet van het uitbundige soort, maar beleefde er op haar manier ook plezier aan. Vervolgens gingen we de andere zenders af, op zoek naar hetzelfde nieuwsitem, en zo kon het een hele avond doorgaan, tot we alle nieuwsuitzendingen en herhalingen van nieuwsuitzendingen hadden gezien en tientallen maal het lof van de bloeeeemen hadden gezongen. Op die avonden vloeiden er ook ettelijke liters alcohol uiteraard, allemaal in naam van de godsdienst. Nee, Billietje zou het zich vast niet meer herinneren, hij was amper twee of drie toen de paus kwam te overlijden en de strakkere Benedictus in de plaats kwam, snel gevolgd door Franciscus. Hoewel beiden plichtbewust bedankten voor de bloemen, was het niet meer hetzelfde. Billy begrijpt waarschijnlijk niet waarom de Karstens zo nodig elk jaar rond Pasen moeten samenkomen rond de tv met een lading drank en, bij wijze van voortzetting van de olijke familietraditie, een hele avond de volledige reeks van Fawlty Towers (the next best thing) zitten kijken en luidkeels ‘Ai noow naaathing’ meebrullen met Manuel from Barcelona. Anderzijds vraag ik me af of Billy eigenlijk wel iets merkt van het rumoer en het gelach, hij leeft sowieso het grootste deel van de tijd in zijn eigen wereldje. Hij is inmiddels negen en zijn leeftijd ver vooruit. Althans dat zeggen de psychologen die hem hebben onderzocht, nadat de lerares van het eerste leerjaar na enkele maanden vermoedde dat er iets bijzonders met hem aan de hand was. Of dat ‘bijzonders’ positief of negatief was durfde ze niet te zeggen. Daarom achtte de schooldirectie het raadzaam om Billy even te laten testen. Je denkt natuurlijk meteen het ergste op zo’n moment, maar als ouder wil je het beste voor je kind dus je laat hem testen. Bleek dat hij een IQ van 165 had maar dat hij ook in de categorie ‘autistisch’ werd onderverdeeld. Niet zozeer omdat hij aan de criteria voldeed, wel omdat zijn IQ zo hoog was en omdat er verder geen land met hem te bezeilen viel. Tijdens de vragenrondes kregen de hooggeschoolde dokters en psychologen geen zinnig woord uit hem. Het enige waar hij over sprak waren sinaasappels en alles wat er ook maar in de verste verte mee te maken heeft. De kleur oranje, andere citrusvruchten, sinterklaas, Spanje, ronde voorwerpen van allerlei aard, en zo verder. Of ik zijn obsessie voor sinaasappels al eerder had opgemerkt? Ik dacht dat ze me voor het lapje hielden. Ik had Billy nooit een woord horen spreken over sinaasappels of ronde voorwerpen. En in sinterklaas was hij allerminst geïnteresseerd. Op basis van mijn reactie konden ze natuurlijk geen stap verder met hun hypotheses en theorieën, dus hebben ze in het uiteindelijke dossier maar de diagnose ‘waarschijnlijk lijdend aan een bijzondere vorm van autisme’ gezet. Maar vanwege zijn hoge IQ vond de school het wel goed dat hijvoorlopig de gewone lessen bleef volgen, om te zien hoe het liep. Mooi was dat. Toen ik Billy enkele dagen later terloops zei dat ik niet wist dat hij sinaasappels zo leuk vond, keek hij me aan met een lege blik. Hij hoorde het in Keulen donderen. Wil je dat ik sinaasappels voor je koop? Ik had eigenlijk nooit sinaasappels in huis omdat ik er zelf een hekel aan heb. Billy keek me strak aan en schudde langzaam van nee. Billy is inderdaad een beetje vreemd. Als ouder hoor je van je eigen kind te vinden dat hij god is of zo, of alleszins het meest fantastische kind op de planeet. Nu, ik kan je wel vertellen dat er gezelliger kinderen zijn dan Billy, samen spelletjes spelen heeft hij nooit leuk gevonden en hij zegt niet bijster veel. Maar soms, soms kan hij me zulke blikken toewerpen of plots mijn hand vastnemen en die secondenlang vasthouden, dat ik er koude rillingen van krijg. Maar dan in een warme zin, zeg maar. Eigenlijk krijg ik dan het gevoel alsof híj míj liefde geeft. Alsof hij een oude wijze man is. Hoe het ook zij, Billy is mijn zoon en ik hou van hem in al zijn uniekheid. Daarom jeukte het me wel erg toen die toestanden in de school hem plots veranderden in een soort freak, een mankement, alweer een misfit die niet in de samenleving zou kunnen meedraaien. Ik weiger hem zo te zien, al moet ik wel bekennen dat ik hem sindsdien nauwlettender in de gaten ben gaan houden. Inmiddels weet ik dat hij ’s ochtends bij het ontbijt het meest spraakzaam is. Dan praat hij soms ook over mama. De mama die hij eigenlijk nauwelijks heeft gekend. Hij was drieënhalf toen Ingrid stierf. Ze was plots ziek geworden en is nog plotser gestorven. Ik kan mij amper voorstellen dat Billy’s herinnering aan haar erg sterk is, toch lijkt het of ze gisteren nog bij ons aan de ontbijttafel koffie zat te drinken, zoals Billy over haar praat. ‘Het is grappig hoe mama altijd uit die ene kop met Mickey Mouse koffie drinkt, en uit die met Donald Duck alleen maar thee. Jij haalt ze altijd door elkaar, hè papa?’ ‘Wil je niet bij ons komen zitten, jongen?’ vraag ik na twee afleveringen Fawlty Towers, wanneer we een gezamenlijke plas- en benenstrekpauze houden. Billy kijkt me een beetje schaapachtig aan en haalt zijn schouders op. Ik zie Connie naar de keuken lopen, vermoedelijk om nog meer witte wijn te halen en zeg tegen Billy: ‘Dan mag je vast wel een slokje wijn proeven van tante Connie.’ En ik geef hem een vette knipoog, maar Billy zit alweer met zijn hoofd over zijn boek gebogen. ‘Wat schrijf je? Huiswerk?’ Zonder opkijken schudt Billy van nee. Ik werp een blik over zijn schouders en zie Billy in sierlijke krullen met een groene viltstift zijn schrift volpennen met de drie woorden waar hij het meest van houdt: Billy, mama, papa. Van rechts naar links. Billy is linkshandig en vindt het – tot groot ongenoegen en frustratie van zijn lerares op school – handiger om van rechts naar links te schrijven, in spiegelbeeld dus. Zo veegt zijn hand niet over de inkt. Tja. Ijzersterke logica, als je het mij vraagt. Voor zijn schooltaken schrijft hij netjes van links naar rechts, maar zodra hij de kans ziet doet hij het omgekeerd. Van mij mag het best. Jos heeft Fawlty Towers weer aangezet en roept me om mee verder te kijken. ‘De aflevering waar Fawlty zijn nazi-loopje doet komt eraan, die mag je niet missen!’ roept hij me enthousiast toe. ‘Kom je echt niet meekijken, Billyboy?’ Hij houdt van die naam, zo noemde zijn mama hem altijd. Hij draait zich naar me toe met een grote grijns.’ Hij staat op en zet zich stilletjes op het tapijt naast tante Connie, werpt een blik op haar glas wijn en zegt in alle ernst: ‘Papa, ik zou liever een glas sinaasappelsap willen.’ Een zekere ochtend tijdens het ontbijt staat Billy plots op, alsof hij zich net iets bedenkt, iets belangrijks dat hij vergeten is. Hij staat een aantal seconden bewegingsloos voor het aanrecht. Ik kijk naar hem, observeer hem. Met gecontroleerde bewegingen komt hij terug naar de tafel, tilt zijn stoel op en sjouwt hem tot bij het aanrecht. Beheerst kruipt hij op de stoel, opent de kast en kijkt erin. ‘Wat zoek je?’ vraag ik, maar ik weet al dat ik geen antwoord zal krijgen. Vanochtend is hij opvallend stil. Niet stiller dan meestal, wel stiller dan gewoonlijk bij het ontbijt. Hij schuift wat glazen en tassen opzij en neemt dan iets achteraan uit de kast. Als hij de kastdeur weer sluit zie ik hem staan, roerloos op zijn stoel in het midden van de keuken, met zijn beide kleine handjes om de grote Mickey Mouse kop van mama. Iets binnenin mij verslikt zich, maar ik blijf onbeweeglijk naar hem zitten staren. Benieuwd naar wat hij nu gaat doen. Of zeggen. Voor wat een eeuwigheid lijkt, staat hij daar in de ogen van Mickey Mouse te kijken en te glimlachen. Dan komt hij uit zijn trance, klimt van de stoel, zet de kop op het aanrecht, heult zijn stoel weer naar de tafel en gaat de kop halen. Die hij triomfantelijk voor mijn neus zet. Ik kijk hem vragend aan en hij beantwoordt met één van zijn wijze, alwetende blikken, neemt de kop en zet hem naast zijn bord met de halfopgegeten boterham neer. En dan eet hij verder zijn boterham op met alle sereniteit van de wereld. Nadat we allebei nog twee boterhammen op hebben – Billy is een stevige eter, net als ik – vraag ik hem wat hij wil drinken vandaag: melk of chocolademelk? Hij kijkt me aan alsof ik het achterlijkste wezen van de hele wereld ben en zegt doodleuk, met de woorden van zijn mama: ‘Dommerd, je onthoudt het nooit hè, in de Míckey kop hoort koffie!’
|