Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Machteld Bierens de Haan

Maria - Machteld Bierens de Haan

Het was een kort verhaal over Maria met momenten die ik me herinnerde alsof er niks veranderd was, alsof ze hier naast me stond en meeluisterde.

Er werden twee meisjes geboren aan het einde van een middag in de herfst van 1968. Het licht drong nog net de kamer binnen, maar een half uur later was het donker en zou er geen bezoek meer komen. Een week lang had de nieuwe moeder een gevoel van eenzaamheid en verhulde zich in stilzwijgen. Maar dat werd al gauw verstoord door de dagelijkse drukte. Alles veranderde. Iedereen dacht dat het leuk was, maar het was niet leuk en het zou ook niet leuk worden.  Niet dat mijn moeder, Elise, ooit met die gedachte opstond, ze was altijd opgewekt, maar helaas werd het steeds duidelijker dat alle wensen, die ze had gehad, langzaam door de werkelijkheid uiteengetrokken werden, totdat er niks meer van haar droom overbleef. 
Op een ochtend in October kwam de buurvrouw bij haar thuis langs. 
“Mijn god”, kraaide ze in de deuropening, “twee druppels water, ze lijken op elkaar als twee druppels water. Hoe hou je ze uit elkaar?”
Mijn moeder glimlachte.
“De ene heet Maria en de andere Anna.”

We wisten al gauw niet beter dan dat de buurvrouw, Miriam, deel uitmaakte van ons gezin. De aanwezigheid van Miriam maakte de dagen makkelijker. Maar uiteindelijk bleef het een blok aan Elise’s been, twee kinderen die elkaar niet begrepen en die het leven niet accepteerden zoals het was. 

Zo nu en dan was mijn vader thuis. Mijn vader, Meriander, zag er grauw uit en werd steeds grauwer terwijl we opgroeiden. Zijn ogen werden kleiner en zijn hart ook. Daarmee verdween de genegenheid tussen mijn vader en mijn moeder en na verloop van tijd waren het twee vreemden voor elkaar geworden. Twee ouders die langs elkaar heen leefden met twee kinderen die elkaars spiegelbeeld waren. Een levenssituatie werd geleidelijk een levensverhaal

Meriander was een ontwortelde persoon, niet verbonden met de werkelijkheid of de mensen om hem heen. Hij had geen ambities gehad in de omgeving waar hij was geboren, maar in verderafgelegen streken. Dat was ook logisch, aangezien er geen mogelijkheden waren in de nabije omgeving, enkel in de lokale dienstverlening. Hij accepteerde zijn noodlot niet en verliet op ongewone wijze het ouderlijk huis. Het was geen blijde onafhankelijkheid, eerder een noodgedwongen voortgang. Dat was de achtergrond van mijn vader. Nu was hij op de binnenvaart, kwam op onregelmatige tijden thuis en verlangde terug naar zijn geboorteland.

In 1967 zocht mijn moeder beschutting tegen de storm, tegen de ruzies met haar vader en het verlies van haar moeder. En zo vond ze Meriander op een middag op de fiets in het park. Ze was op weg naar de trein en liep bijna tegen hem aan. Op dat moment zagen ze iets in elkaar. Kort daarna werden wij geboren.

Maria, mijn zus, was ietsje ouder dan ik, zelfs als ze de jampot op de grond liet vallen over de schreven liep en daarna met pleisters onder haar voeten op de bank zat, was en bleef ze de oudste. Vanaf dat moment dacht ze dat ze onsterfelijk was. Toen ze dat deed was Maria vijftien.

Was Maria mooi? Had ik nooit over nagedacht. Ze leefde hier in het huis zoals de rest van ons.  Ze was mager en had licht krullend haar, grote blauwe ogen en een zachte stem. Ze liep op haar tenen en soms leek het net alsof ze over water liep, met langzame golfbewegingen schreed ze voort en verdween in het zonlicht. Onze gezichten en bouw leken op elkaar, maar verder hadden we twee totaal verschillende persoonlijkheden. Ik was rustiger en soms naïf, terwijl het leek of Maria met een vooropgezet plan geboren was. Op sommige momenten kreeg ik het benauwde gevoel dat ze alles al wist. Ze had allang begrepen dat het morgen zou regenen, dat onze ouders niet oud zouden worden en dat ze maar beter op zichzelf kon gaan wonen. Ik zag dat allemaal niet. Dat was Maria toen ze zeventien jaar oud was.

“Eens geboren altijd geboren” hoorde ik Maria zeggen toen mijn vader haar vervloekte in de keuken. Dat was het laaste wat ze ooit tegen hem heeft gezegd. Vanaf het eerste moment dat ze mekaar recht in de ogen aankeken, vetrouwden ze elkaar niet meer. Maria keek neer op Meriander, die volgens haar nooit kinderen had willen hebben.

Maria leefde volgens een vast patroon. Zo kon ze op bepaalde avonden plotseling doodstil in de deuropening te staan. Ze stond op de drempel met een kussen onder haar arm. Dan had ze het koud en ging in de kamer naast de verwarming zitten. Één van die avonden bleef in mijn herinnering. Het was een zaterdag in November rond negen uur ‘s avonds. Ik wist niet meer waarom ik beneden zat. Maria kwam binnen met haar kussen en ging naast de verwarming zitten. Mijn moeder had net thee gemaakt en zat aan de tafel in de kamer. Op het moment dat de telefoon ging, begon Maria te lachen. Het was Amelia, de zuster van mijn vader. Ze klaagde dat ze al vier weken niks van hem had gehoord. Amelia sprak zo hard dat je elk woord van een afstand kon horen. Maria bleef lachen en legde haar handen op de verwarming. Ik las mijn boek.  Mijn moeder luisterde en zei niks tegen Amelie.
Toen hing mijn moeder op, zuchtte diep en zei:
“Mooi zo, opgeruimd staat netjes, die man is waarschijnlijk ergens de weg kwijtgeraakt en komt nooit meer terug”.
Maria zat tegen de verwarming en ik keek naar mijn moeder die geen uitdrukking op haar gezicht had en haar thee dronk.
‘Dat is netjes”, herhaalde ze voor zichzelf.
Maar het was niet netjes, het was verwarrend dat die man, die zijn dochters maar niks vondt, zomaar niet meer de sleutel in het slot zou steken. Het was ook onduidelijk, want Amelia was tenslotte onbetrouwbaar en kletste je de oren van het hoofd. Toch besloot mijn moeder op dat moment dat Meriander niet meer terug zou komen.
Na die opmerking van Elisa begon Maria te zingen. Mijn moeder draaide haar stoel naar haar toe en keek opgelucht naar haar dochter.
“Goed zo, dat is erg mooi.”
Maria zong voor een half uur en mijn moeder applaudiseerde. Ik zat op de bank en keek naar Maria en kreeg het gevoel dat ik in een andere wereld was beland. Twee mensen die een overwinnning vierde met thee en liedjes. Dat was de eerste keer dat ik medelijden met ze had. Vanaf dat moment probeerde ik mijn moeder te beïnvloeden om mijn vader te gaan zoeken om het tenminste op een behoorlijke wijze af te sluiten, maar had geen geluk.

Een half jaar later, toen Maria negentien was, en onze vader definitief was verdwenen (dat werd vastgesteld nadat niemand meer van hem hoorde en zijn spullen weggegooid waren), concureerde ze met me voor de aandacht van mijn moeder en vulde op ongewone wijze het vacuum dat onze vader had achtergelaten. Door Maria’s betweterigheid ontstond er langzaam een breuk tussen ons. 

Toen leerde Maria, Dimitri kennen. Dimitri werkte in een restaurant in de stad. Ze zagen elkaar in het weekende. Ze liep door de kamer met gelakte nagels van de deur naar de bank en terug. Toen deed ze haar ogen dicht en bleef op een rechte lijn van de bank naar de deur heen en weer lopen totdat de bel ging. Dimitri haalde haar op. Het kwam hem wel goed uit om op een saaie zondagmiddag Maria om zich heen te hebben. Maria met haar verhalen. Zoals te verwachten begon Maria hem een paar weken later te vervelen en later haalde niemand haar meer op. Maria was alweer geschiedenis voor Dimitri. Gauw daarna vertelde Maria dat ze iemand anders had ontmoet en verdween. Ze vertelde dat ze in een ziekenhuis werkte, een appartement had gevonden en geen familie meer nodig had.

Gingen we op zoek naar Maria? Nee, dat deden we niet. Misschien hadden we het wel gedaan als mijn moeder een andere levenshouding had gehad. Ze was immers ook niet opzoek gegaan naar mijn vader. Elise zei tegen Miriam dat ze het niet nodig vond om naar mensen opzoek te gaan die niet bij haar wilde wonen. Miriam was een nutteloze buurvrouw en deed geen enkele moeite om mijn moeders besluit te veranderen.

Maria had haar vertrek zo goed voorbereid dat het leek alsof ze onopmerkelijk in het niks was verdwenen. Het was zo geleidelijk gegaan dat mijn moeder onverstoord alle aandacht op mij richtte.  Ik begon me bijna begon af te vragen of Maria wel had bestaan en besloot op zoek te gaan naar mijn zus. Waarom ik op zoek ging wist ik niet, ik had het gevoel dat ik alleen wilde weten waar ze woonde.

Was Maria aardig voor me geweest? Ik weet het niet, ze was duidelijk. Toen we tien jaar oud waren, wilde ze plotseling niet meer met me spelen. Ik stond op de tegels in de achtertuin en huilde. Ik huilde zo hard dat mensen op straat bleven staan kijken. Mijn moeder trok me de keuken in, zette me op een stoel en gaf me een stuk chocola. Daarna haalde ze haar hand door mijn haar en probeerde me te troosten.
“Maria is Maria, laat haar maar, ze kan er niks aandoen.”
Op dat moment betekende dat niks voor me en ik was beledigd dat mijn zus zomaar had besloten dat we niet meer samen zouden spelen. Veel later begreep ik dat dit de totale levensinstelling van mijn moeder was.
“Laat, maar alles is zoals het is en het is goed zo,” hoorde ik haar in gedachten zeggen.
Het was niet leuk thuis en het zou ook niet leuk worden. Dat zou ik tot op het einde moeten meemaken. Mijn moeder stond niet meer opgewekt op in de ochtend en toen we twintig waren werd haar klaagzang steeds langer.

Toen Maria een jaar lang niks van zich had laten horen besloot ik haar te zoeken. Het was niet moeilijk om haar te vinden. Ik stond voor de voordeur en zag dat de ramen van haar appartement open stonden. Ik belde aan. Niemand deed open. Toen ik op de deur klopte deed een oudere dame de deur open. Ze liep met me mee de trap op. Maria was niet thuis, maar ze kon me wel binnenlaten als ik wilde wachten.

Toen ik het appartement binnenkwam zag ik meteen dat er geen baan was. Er was alleen een Maria geweest die een kleine ruimte had beschreven als een vier kamer appartement met uitzicht op een park. Een Maria die dacht dat ze het eeuwige leven had en daarom rustig kon stoppen met eten als ze geen geld meer had. Ik wachtte twee uur maar ze kwam niet thuis.

Het bleef stil rond Maria. Ik maakte mijn studie af en werkte op de universiteit. We woonden nog steeds in hetzelfde huis en mijn moeder was trots op me en gelukkig dat ik nog steeds bij haar woonde. Toch had ik ergens het gevoel dat ik het fout had gedaan en bleef Maria mijn heldin.

Op een dag zag ik het gezicht van Maria in een winkel. De vrouw keek terug, glimlachte maar herkende me niet. Veel later zag ik hetzelfde gezicht op een foto in de krant. Ik herinnerde me dat ze in het zonlicht keek en ik achter haar aanliep totdat ze niet meer met me wilde spelen.

Kort daarna besloot ik op mezelf te gaan wonen. Mijn moeder zei niks en keek voor zich uit en hielp me met inpakken. Ze kwam een paar keer bij me langs, maar kwam steeds minder buiten.

Onafhankelijk van de gedachten van mijn verdwenen zuster, onafhankelijk van de blik in haar ogen en het gezicht wat ik elke ochtend in de spiegel zag, was ik uiteindelijk tevreden met mezelf.

Twee jaar later werd mijn zus opgenomen in een ziekenhuis. Ik hoorde het bij toeval. Ik heb haar meteen opgezocht en zag een broos meisje met grote blauwe ogen en goudwit krullend haar in de witte lakens. Ze sprak niet met me, maar keek me opgewekt aan. Ik bleef een poosje aan het einde van het bed staan, wilde haar aanraken, maar durfde het niet meer. Ze leek net een “ontvleugelde” engel en zo heb ik het maar gelaten.

Het verhaal van Maria eindigde met vier kaarsen op een koele lente morgen. Ik stond op van de koude vloer en keek naar de plek waar alle bloemen lagen. Ik richtte mijn hoofd op naar het licht en liep ik naarbuiten. 
Toen ik buiten stond wandelde ik tot aan de rozentuin en keek in het zonlicht. Ik was op het juiste moment op de goede plek en haalde diep adem.
“Het is mooi geweest”, dacht ik,  “het is mooi geweest.”

Het was tijd om alles te vergeten en rustig alleen verder te gaan.

Maria © Machteld Bierens de Haan

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Machteld Bierens de Haan