Voor geld, geluk en de toekomst bleef niemand op het platteland. Voordat ik mijn school af had, hadden mijn ouders al besloten wanneer ik naar de hoofdstad zou vertrekken. Op dat moment was ik te jong om er een mening over te hebben en tegen de tijd dat ik er over na begon te denken, lagen de plannen al vast. ‘Een verandering voor de verandering’, had ik mijn moeder horen zeggen. Ze zong er een liedje achteraan waar die zin in voorkwam. Ik had er tegenin kunnen gaan, maar wist niet waarom. Ik was me bewust dat ik niks kon bijdragen aan het leven van mijn ouders zoals het was.
Het was onmogelijk om een goede school te vinden in de omgeving. De school waar mijn broer naartoe was gegaan, sloot een paar maanden nadat hij zijn diploma haalde. Er was nog een poging gedaan door het lokale bestuur om weer een school voor vervolg onderwijs te openen, maar er bleef een te kort aan leerlingen en geld. Toen vertrokken ook de leerkrachten.
Mijn vader zat in de hoek van de kamer op de houten bank en warmde zijn handen bij het vuur. ‘Op een bepaalde leeftijd is het beter om niet meer te verhuizen San-San, daarom moet je dit alleen doen’, zei hij. In de provincie tussen de natuur en het dorp waren mijn ouders veilig en werden ze gerespecteerd. Mijn vader was dierenarts van grootvee en reisde veel en mijn moeder was opnieuw op zoek naar werk. Haar was nooit iets overkomen. Ze was zo vanuit haar ouderlijk huis bij mijn vader naar binnen gelopen en nooit meer vertrokken. Dat klonk onaardig, maar het was de waarheid. Ik was pas elf.
De dag voor mijn vertrek kwam er een gevoel van machteloosheid over me heen. Eerst had ik me vastgehouden aan het idee dat ik nog lang niet zou vertrekken en nu het zover was, leek het alsof ik er zelf niet bij was, alsof ik naar een film keek. Ik zat buiten en legde mijn hand op het hoofd van Meska. Mijn moeder riep me. Meska stond naast me, haar staart ging heen en weer. Ik gooide een stuk hout weg. Meska kwam ermee terug en ik gooide het opnieuw. Mijn moeder riep me nog een keer. Ik bleef buiten en keek naar de weg. In de verte klonk het geluid van een motor. Meska stond stil en luisterde. Geleidelijk zag ik mijn broer verschijnen. Hij riep me en reed naast de weg naar ons huis. Manjur was blij me te zien en hield me stevig vast. Meska blafte en sprong tegen hem op. Hij feliciteerde me met mijn nieuwe leven. Manjur maakte deel uit van een groep mensen die dachten dat het altijd alleen maar beter zou gaan met iedereen en alles. Hij werkte in de bouw, een dag reizen hiervandaan, en had altijd geld bij zich. Mijn moeder kwam naar buiten om hem te verwelkomen.
Mijn moeder maakte thee en mijn vader vertelde over de veranderingen in de regio, de problemen met drinkwater, afvoerleidingen en elektriciteit. ‘Wie woont er dan ook in te kleine huizen en tenten?’, zei Manjur. Wie woont er dan ook in te kleine huizen en tenten, herhaalde ik in mijn hoofd. Hij, ik en iedereen, dacht ik. De hele straat woonden in te kleine huizen en tenten. Mijn vader antwoorde dat hij te makkelijk sprak. Hij moest beter over zijn woorden nadenken. Mijn broer verontschuldigde zich. Niet omdat hij het met mijn vader eens was, maar uit beleefdheid. Mijn moeder hoorde niet wat ze zeiden en sprak over haar dingen. Ze had een ongewone visie op de lokale omstandigheden en was overtuigd dat ze te goed was voor de banen waarop ze schreef. Ze kon geen bloed zien en kon mijn vader niet helpen.
De volgende dag, aan het einde van de ochtend, vertrok ik in de bus. Mijn moeder en vader, broer plus alle andere bekenden stonden aan de zijkant van de weg en zwaaiden. Hun armen bewogen langzaam heen en weer. In de verte kon ik ze zien staan, maar later verdwenen ook zij, net als de huizen en de bomen, als zwarte stipjes in het landschap. Toen ik ze niet meer zag, draaide ik me om. Het zou een lange reis worden met een paar haltes en een overstap.
Er was iets wat ik niet kon plaatsen, dat me ongewild voortduwde, zodat ik zonder volledig te beseffen wat er gebeurde was vertrokken. Mijn ouders hadden een feest georganiseerd. Iedereen noemden me San-San, als koosnaam of eerbetoon. San-San ging iets bereiken. Ze lachten, aten en dronken. Ik lachte ook, maar niet om dezelfde reden, meer om mijn ongenoegen te verbergen. De haast om te vertrekken, was onwrikbaar. Muziek klonk buiten en binnen. Meska blafte. Ik droeg zijde, oranje en blauw. San-San was veelbelovend en lachte. San-San was een droom. Toen viel ik in slaap.
De volgende ochtend zag ik in de verte een vlag, een gouden koepel en de wazige lijn van gebouwen verschijnen. We naderden de stad. Uiteindelijk stopten we bij de centrale bushalte in een buitenwijk van de stad, waar alles werd verkocht wat maar gedragen kon worden. Ik stond op, haalde mijn koffer uit de bus en liep door de mensenmassa langs de zijkant van het plein naar een ronde kiosk met een blauw dak. Ik zag in de verte de bergen en bleef in de zon staan. Het was koud en het vroor. Mijn oom, Bashtir, stapte zijn auto uit en omhelsde me. Hij schoof mijn koffer op de achterbank. Hij leek op mijn moeder, was eigenlijk een kopie van mijn moeder.
De radio stond aan. De muziek zakte af, kwam terug en zakte weer weg. We reden door het centrum in de richting van het vliegveld. Op de grote weg sloegen we rechts af en reden een woonwijk in. We parkeerden op een binnenplaats naast een klein sportveld omgeven door flatgebouwen waarachter een elektriciteitscentrale stond. Het appartement was licht en nieuw. Ik had een kamer voor zolang als ik het nodig was. Mijn oom werkte overdag op de universiteit en was halve dagen thuis. Zijn vrouw werkte in het buitenland en ze hadden geen kinderen.
Ik begon mijn school zoals gepland, leerde wat ik moest leren en deed wat er van me werd verwacht. De eerste weken was alles nieuw, maar daarna had ik tijd om na te denken. Ik vroeg me af waarom ik was vertrokken om me in te graven in de drukte van de stad en kon, behalve de plicht tot leren, geen antwoord bedenken. Het waren mijn ouders die in mijn belang een besluit hadden genomen, ook al voelde ik me te jong om mijn geboortehuis te verlaten.
Manjur kwam in de eerste weken met regelmaat langs. ‘Het zal goed gaan,’ zei hij. Mijn oom stond in de keuken en bracht thee en koffie. ‘Je bent hier voor je school en kunt hier later makkelijk een baan vinden’, voegde hij toe. Manjur keek me aan. Ik antwoordde niet. Ik hoorde niet veel van mijn moeder. Ze groette me via mijn vader of mijn broer. Het ging op afstand altijd goed met haar. ’Wanneer gaan we thuis langs?’ vroeg ik. Manjur zei niks, haalde zijn schouders op en wist het niet. Het was alsof thuis langzaam afgedreven was, alsof deze plaats in de natuur onbelangrijk was en de mensen die er woonden aan aanwezigheid afnamen. Ze keken me glazig. In mijn gedachten liep ik door de vlakte met Meska tot aan het meer, langs de tenten, maar ook die herinneringen werden langzaam opgegeten door de drukte om me heen. Ik miste iets en kon nog steeds niet verwoorden wat het was. Manjur keek me bezorgd aan. ‘San-San we gaan langs, ok? Ik beloof het als je ook weer hier terugkomt’. Ik knikte. ‘We gaan langs en je zult zien dat je hier heel gelukkig kunt worden’, zei Manjur. Manjur was groot en zwaar en bleef sterk, wat er ook gebeurde. San-San was slank en klein en had een ijzeren wil.
Tien dagen later vertrokken we op de motor, ik zat achterop. De weg reikte tot aan de horizon. De horizontale lijn gleed tussen het land en de lucht verder. Ik volgde de horizon en zag bergen en heuvels ontstaan en verdwijnen. Manjur zong liedjes die hij nog van school kende. Ik probeerde mee te zingen, maar kende de woorden niet.
Na een dag reizen zag ik plotseling ons huis verschijnen. Ik zag de auto en paarden voor de deur staan. Meska was gelukkig en mijn vader was geschrokken. Hij nam ons mee naar een klein restaurant. Mijn moeder was weg. Ze was de zwarte nacht ingelopen en niet meer teruggekeerd. Eerst leek het alsof ze bij een ander was, maar deze ochtend was ze gevonden, ergens ver buiten het dorp, in de kou, bevroren. Ze hadden vijf dagen gezocht. Manjur en ik zeiden niks. Na een stilte vroeg ik waarom ze was vertrokken. Mijn vader wist het niet, ze was depressief, op zoek naar werk en ze bleef op zoek. Ze was altijd op zoek naar iets of iemand en op het moment dat het leek te lukken, veranderde ze van gedachten. Was het een goed huwelijk? Ja en nee, zoals over het algemeen alles vele kanten heeft. Manjur begon vragen te stellen en ik merkte dat hij wist dat er problemen waren, hij wist alles. Ik was beschermd, omdat. Alles weer goed zou komen. Ze had immers medicijnen.
Ik was nooit gekomen als mijn moeder me riep, omdat er niks aan de hand was. Ze wilde me alleen zien en weten of ik er nog was. Was ik schuldig? Ik wist het niet en wilde het niet weten. Wij waren klein en speelden buiten. Met al het geld van de wereld had ik haar niet kunnen helpen. Toch had ik geld willen geven, om dingen te kopen. Toen we weer thuis waren, werd ik kwaad. Alles in het huis was in orde, netjes opgevouwen, gestreken en schoon, maar mijn moeder was er niet. Ik wilde alles door elkaar smijten. Manjur en mijn vader hebben me vastgehouden totdat ik moe was van mijn gevecht en het weer stil werd in mijn hoofd. Zo stil dat ik in slaap viel.
Ik ben drie dagen later vertrokken en keerde terug voor de begrafenis. Ik was nog steeds kwaad, maar kon me beheersen. De verbinding met de plaats waar ik geboren was verwaterde. Ik zag mijn vader als een machteloos mens, die beter met dieren om kon gaan dan met ons. Manjur kon me niet helpen, maar bleef bij me omdat hij dat wilde. Ik liep met Meska buiten. Manjur bleef achter, maar wist altijd waar ik was. Mijn vader bleef binnen.
Toen ik ouder werd, besefte ik dat ik eigenlijk het meeste mezelf was geweest, zoals ik dat wilde zijn, in de periode dat ik nog op de steppe woonde. Toen ik terugkeek werd het steeds duidelijker dat mijn moeder de uiteindelijke aanzet had gegeven om me te laten vertrekken. Haar eigen ontevredenheid met het leven gaf haar de volledige rechtvaardiging mij elke keuze te ontnemen. Het was ook acceptabel omdat ik er niets over had gezegd, waardoor iedereen dacht dat ik het allemaal wel best vond. Die ontevredenheid van mijn moeder hield niet op bij mij. Ze probeerde nog steeds iets te beginnen wat haar gelukkig maakte. Maar de bibliotheek en de bakker namen haar niet aan, de lokale overheid had geen mensen nodig en op de markt huurde ze geen standplaats. Waarom ze uiteindelijk geen standplaats wilde huren, bleef onduidelijk. Iemand had het haar onmogelijk gemaakt zei ze. Toen ze uiteindelijk thuis gestrand was en voelde alsof ze aan het einde van de wereld woonde, was ze drie maanden na mijn vertrek weggelopen. Nu denk ik dat ze vooruit wilde lopen in de richting van de horizon, de vrede tussen hemel en aarde wilde aanvoelen en daarna rustig terugkeren naar huis.
Mijn vader had een goede reputatie en genoeg werk. Hij pakte twee weken na de begrafenis het ritme weer op. Mijn oom kwam er niet helemaal overheen, totdat ik hem een hond gaf. Daar heeft hij vele lange wandelingen mee gemaakt. Ook toen ik mijn eigen appartement huurde, kwam hij vaak langs. Intussen had ik besloten dat ik ook dierenarts wilde worden en mijn vader was blij dat hij zijn ervaring met me kon delen. Een jaar later opende ik in de stad een kliniek voor huisdieren en werd eigenlijk heel gelukkig nadat ik langzaam het verdriet van mijn moeder had begraven.
|