Ergens op de wereld, op een nog niet ontdekte plek door de mensen leeft een stam die nog nooit andere mensen ontmoet hebben. Ze noemen zich de “Troeloektoe Stam” en leven volgens hun eigen tradities en wetten. Ze zouden ook niet zo gemakkelijk ontdekt kunnen worden want het is diep in een oerwoud. Maar ook daar kan verandering in komen vanwege satellieten en toevalligheden. Die toevalligheid overkwam mij en veranderde mijn leven totaal. De stam was niet zo groot, ongeveer 20 mannen en 45 vrouwen en kinderen. Mannen en vrouwen leefden apart. Ze hadden een opmerkelijk uiterlijk, hun oren waren een stuk afgesneden en de lippen gespleten, welke reden dat had moest ik nog ontdekken. Ze hadden twee grote open verblijven op palen, mannen en vrouwen apart en in gedeeltes voor de ouderen en jongeren. Deze stam leefde van de jacht maar ook van het fruit dat overal groeide. Maar er waren meer kapers op de kust, zoals de groepen apen. De apen waren geduchte tegenstanders die ook mensen kunnen aanvallen en doden, de stam kon hier vele verhalen over vertellen en sommige mannen droegen de littekens van de gevechten. Apenvlees werd hier regelmatig gegeten, het was buit maar ook een overwinning als die neergehaald werden door de speren van de jagers. Opgroeien hier was hard, dus werden de jongens al van jongs af aan geleerd hoe te overleven en de jachttechnieken aangeleerd. Meisjes trokken met hun moeders op. Ik “Arend Landman” opgegroeid in een boerendorp in Zeeland, altijd op onderzoek was en het leven maar saai vond en zich zodoende aanmeldde bij de Korps Mariniers was onderweg op een overlevingstocht, voor mij niet vreemd. Ik had gediend bij het Korps Commando Troepen en was vele keren uitgezonden op verschillende brandhaarden in de wereld en wist hoe te overleven in gebieden die ontoegankelijk waren en van het weinige dat daar te vinden was. Ik had onderweg al sporen gezien van de jacht maar nog geen bewoners maar dat zou niet lang duren. Na weer enkele uren lopen in het dichtbegroeide bos voelde ik dat ik geobserveerd werd, ze lieten me nog mijn gang gaan maar was benieuwd voor hoe lang. Aangekomen bij een open water wilde ik testen of het water drinkbaar was en haalde mijn spullen tevoorschijn uit mijn plunjezak en zakte door mij knieën. Opeens stonden ze achter me, vier krijgers met speren en schreeuwde en gebaarde dat ik moest gaan liggen en bonden me vast. Ik dacht dat mijn laatste uur wel geslagen had maar kon me niet verweren en liet ze begaan. Ik sprak op rustige toon maar dat maakte geen indruk. Na vele uren lopen en flink wat blauwe plekken kwamen we aan in hun dorp. Iedereen moest me aanraken en knijpen wat niet aangenaam was, ze hadden nog nooit een blanke gezien. Het moest voor hun toch ook vreemd zijn een mens met een wit velletje, blond haar en blauwe ogen, totaal anders dan hun. De menigte week uiteen en langzaam kwam er een oudere aangelopen met een grote stok met stukken huidenvellen, ik griezelde ervan. Het bleek het hoofd van het dorp te zijn, vol ontzag ging de menigte achteruit. Hij sprak me aan, we verstonden elkaar niet maar via gebarentaal probeerde ik duidelijk te maken dat ik geen kwade bedoelingen had en sprak nog steeds rustig. Waarschijnlijk voelde hij dat wel en liet mijn plunjezak leegmaken. Ik gebaarde dat mijn naam Arend Landman was. Alles wat hij mooi vond eigende hij zich toe zoals mijn kompas en horloge. Niet dat hij wist waar het voor diende. Ik werd naar een aparte hut gebracht en bewaakt. Af en toe werd ik eruit gelaten en mocht met het hoofd samen een soort drank drinken en roken. Hij observeerde me voortdurend. Wekenlang ging dit zo door, het ontbrak me aan niets. Hij leerde me woordjes en ik hem en na enige tijd konden we op een simpele manier praten met elkaar. Mijn vrijheid werd steeds groter en er kwamen steeds meer mannen bij die gelegenheden als ik bij hem mocht zitten. Het was een rokende en drinkende groep die dingen met elkaar bespraken en al die tijd werd ik nog steeds geobserveerd. Op een dag, maanden later kreeg ik mijn vrijheid terug maar ik vond dat ik deze stam niet zomaar kon verlaten en nam deel aan de werkzaamheden en ging mee op jacht. Ze leerde me geduldig hun jachttechnieken maar konden ook hilarisch lachen als het niet lukte om met de speer te gooien. Maar mijn ervaring in de commandotroepen was ook in hun voordeel. Hun merkwaardige uiterlijk was een traditie en ze vonden het mooi, het had geen speciale reden behalve dan ijdelheid, hun ijdelheid want wij denken hier anders over.
Maar ik was en bleef een man en zag ook graag vrouwelijk schoon. Ik had haar al een paar keer zien lopen en telkens als we ongemerkt probeerden te kijken sloegen we de ogen neer. Bang om iets te laten blijken want ik wist niet of dit wel gepermitteerd was en zo draaiden we om elkaar heen. Ze heette Yana en was wonderschoon, diep bruine ogen en zwart haar. De oudste liet me bij hem komen en vroeg waarom ik steeds keek naar een jonge vrouw uit de groep. Hij liet me duidelijk blijken dat ik, iemand van de buitenwereld geen avances kon maken want ik hoorde niet tot de groep. Ik vroeg wat dat zou betekenen voor mij en of ik wel tot de groep toegelaten kon worden. Dat moest besproken worden met de andere ouderen en hij zou mij weer bij zich roepen na dit overleg. Weken gingen voorbij en zag wel dat er verhitte gesprekken waren maar er gebeurde niets. De liefde en aantrekkingskracht groeide tussen mij en Yana en heel soms hadden we de kans om even ongemerkt samen te zijn. Tijdens een feest ter ere van een van hun goden waren we even alleen en raakten we elkaars handen aan en kusten we elkaar, wat waren we verliefd maar oh wat waren we gevaarlijk bezig. De volgende ochtend liet de oudste mij komen en vertelde wat de overigen ouderen besloten hadden. Ik moest eerst maar bewijzen of ik het waard was om bij de stam te horen door een test van dapperheid en overleving en zou ergens in het oerwoud gebracht worden en moest daar een maand zien te overleven. Ze zouden mij daar weer ophalen als ik tenminste nog leefde en dat zou de volgende ochtend ingaan. Enkele jonge krijgers van de stam zouden mij begeleiden naar die plek en mij daar achterlaten en zo geschiede het.
Ik mocht een zak water meenemen die gemaakt was van dierenhuid en een speer, ik liep in gedachte met de jonge krijgers mee. En ik bedacht wat ik nu al van hun jachttechnieken wist en of ik wel goed opgelet had hoe ik vuur moest maken en droge slaapplekken die veilig waren voor nachtdieren. Na twee dagen lopen kwamen we op de plek aan, een open plek ergens in het oerwoud. De volgende ochtend zouden ze mij achterlaten en werd er een kampvuur gemaakt en gegeten. Moe van de tocht viel ik snel in slaap. De volgende ochtend bleek dat alle krijgers weg waren, ze hadden mij midden in de nacht achtergelaten want het vuur was ook al uit. Dit had mijn leven kunnen kosten want open vuur houd roofdieren op afstand. De dagen vielen mij zwaar, voelde de kracht uit me stromen. Ik moest beter mijn best doen met jagen want mijn lichaam had vlees nodig om te overleven. Vruchten en bessen die waren genoeg, maar dat was onvoldoende. Water had ik gevonden op een vrij open plek. Gevaarlijk was het dat zo'n plek ook andere dieren aantrok die mij ook wel een lekker hapje zouden vinden. Het liep tegen de schemering aan het eind van de eerste week toen ik apen hoorde en apen kan je eten!. Maar zijn geduchte tegenstanders met vlijmscherpe lange tanden, dus moest zeer voorzichtig te werk gaan. Ik zag een jonge aap die een beetje buiten groep was en nam mijn kans waar. Alle emotionele gevoelens opzij gezet en gooide mijn speer met al mijn kracht en ze viel uit de boom. De groep reageerde met veel kabaal en gebaren maar liet me met rust en kon sinds lange tijd genieten van een heerlijk stuk vlees aan het spit. Vuur maken was iets wat de krijgers mij als eerste geleerd hadden om te overleven. Zo gingen de dagen,weken voorbij. Ik zag eruit als een zwerver denk ik, mager maar taai en een baard van vele weken. Opeens stonden de jonge krijgers weer voor mijn schuilplek en gebaarde dat ik mee moest gaan terug naar de stam. De oudste stond mij op te wachten en keek me aan en sloeg zijn armen om me heen. Er werd een feest georganiseerd maar eerst moest ik mij wassen. Jonge dames namen mij mee in een tent en waste mij en haalde mijn baard van vele weken met een soort mes eraf. Een van de jonge dames haalde een prachtige omslagdoek tevoorschijn die ik mocht dragen ter gelegenheid van het feest. Op mijn armen en gezicht de kleuren van de stam. Er werd geroepen en ik mocht naast de oudste zitten, hij klapte in zijn handen en toen werd Yana gebracht. Ze zag er wonderschoon uit, met sierraden van de groep. Schitterende armbanden, kettingen en oorbellen en haar armen beschilderd met de kleuren van de stam. We moesten elkaars handen vasthouden en rondom ons heen werd er gedanst en allerlei kreten geschreeuwd en liederen gezongen. Drank vloeide volop en het feest eindigde laat. Als cadeau kregen we nu een eigen tent, we werden als getrouwd beschouwd en was nu een onderdeel van de stam en hoorde bij de krijgers, die de stam moesten beschermen en zorgen voor buit zodat de stam kon overleven.
Dit was vele jaren geleden, nu ik wat ouder ben en niet meer tot de krijgers behoor heb ik dit op papier kunnen zetten want ook voor onze stam was de tijd niet stil blijven staan. Maar Yana en ik waren nog steeds gelukkig en hadden zes kinderen gekregen en inmiddels alweer vier kleinkinderen. De stam-oudste was al vele jaren geleden overleden en op traditionele wijze de laatste eer bewezen. De stam besliste dat ik de oudste moest worden en zo gebeurde het. Dit verhaal vertel ik vol trots voor mijn gezin en de stam.
|