Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Magda van Tilburg

Rebel in dop - Magda van Tilburg

Haar hand laat die van mij los, het prettige geklikklak van haar naaldhakken stopt.
'Vanaf hier', zegt ze, 'kun je voortaan best alleen lopen.'
We staan stil bovenop een brug. Er zijn heel veel van die bogen, die de eilanden in het water met elkaar verbinden. Eilanden volgepropt met hoge huizendozen en bomen die altijd lijken te wuiven. In een van die dozen wonen wij, met een heel breed water pal voor ons. Altijd kabbelen er golfjes die de lucht weerspiegelen en de gevels van de huizen aan de overkant romig laten rimpelen. Ik hou van het water; het leeft en het laat de stad leven.
Maar het water waarop ik uitkijk als ze dat afgrijselijke zegt, is smal en doods. Daar kabbelt het niet vriendelijk, zoals bij ons huis. De kademuren staan verstikkend dicht bij elkaar en de huizendozen erlangs ook. En hier moet ik alleen gaan lopen? Vindt ze echt dat ik dat kan? Het is hier toch veel te nauw? De stoep loopt vlak naast die krappe bak met donker water! En erlangs rijzen duistere wanden op waar glazen ogen in zitten, die allemaal mijn angst zullen zien.
'Dat doe ik niet', zeg ik zacht en ik pak haar hand weer.
'Kom op, laat eens zien wat voor grote meid je bent', lacht ze. We lopen naar het einde van de brug, waar de boog naar beneden gaat, naar het volgende eiland. Daar laat ze me weer los.
'Toe dan!' Ze geeft me een zetje. 'Het is er toch leuk?' Ze wijst naar een deur, halverwege de huizendoos links van de gracht. Die deur staat wagenwijd open. Naar van alles wil ik kijken, maar niet naar dat gapende gat.
'Het zijn maar een paar stappen', zegt ze bemoedigend.
'Oh, wat knap dat je alleen bent gekomen!', kraait de figuur in het zwart. Ze slaat haar handen ineen en de stof van haar lange mouwen beweegt stug voor mijn neus. Het ruikt naar gewassen handen – alleen niet met de zeepjes van mama.
Tranen prikken in mijn ogen – bén ik er al? De mensen daar zijn nonnetjes, heeft mam verteld. Dat moeten vrouwen voorstellen, maar ik heb nog nooit hun haren gezien, of benen en voeten met hakjes. Het gebouw waarin zij zweven in hun lange kleren, is ook geen echt gebouw. Als je onder de reuzenpoort door over de grijze drempel bent geklommen, zie je een eindeloze hal met muren die nog hoger zijn dan de lucht buiten en zo spierwit dat het pijn doet aan je ogen. Maar het ruikt er niet naar buiten; het ruikt naar bleekmiddel. En tussen die muren blijven de stemmen van de nonnen schel rond suizen – zelf durfde je er niet te praten; ik moest er niet aan denken wat er dan met je stem zou gebeuren.
'Kom maar mee', zegt de non. Ze staat bij de drie brede treden die de hal omhoog brengen, naar het binnenste dat je opslokt. Ze wenkt: 'Iedereen zit al in de kring.'
De anderen. In dit kille, grensloze gebouw zijn altijd kinderen. Als mama me helemaal tot hier had gebracht, werd ik meegenomen naar die zaal. Werd ik in de kring gezet, waar je je nergens achter kon verschuilen.
En nu, moet ik nu alleen over die monsterlijke traptreden klauteren? Ze glimmen me wit en hard tegemoet, met grillige aders erin, alsof er bloed doorheen heeft gestroomd.
Nee, ik wil terug naar mama – en dat kan maar op één manier.
Ze is er sneller dan ik had gedacht.
'Jezus!', roept ze, als ze me ziet liggen. Een paar nonnen rennen in paniek heen en weer met verband. 'Je hoofd, meisje, wat is er gebeurd? We moeten naar de dokter!'
Mijn voorhoofd doet helemaal geen pijn meer, mijn ene oog zit een beetje dicht geplakt. Mama pakt me op en loopt naar de poort, gejaagd. Trots kijk ik achterom. Ziet het er niet mooi uit?
Het rood van mijn bloed kronkelt om de lege aders in de trap.
In de verte echoën schrille stemmetjes, waarmee ik lekker niks te maken hoef te hebben.

Rebel in dop © Magda van Tilburg

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2007  Magda van Tilburg