Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Maja Robbesom

Invictus – Maja Robbesom

Jolanda geeft een ruk aan het dekbed. Ik veins dat ik dwars door dit geweld heen slaap, maar aan slapende mannen heeft Jolanda geen boodschap. In gedachten tel ik; een, twee, drie, Ja hoor, ze grijpt mijn hand. Ik stort me nog harder op het uitbeelden van een comateuze toestand, maar mijn hand wordt al naar haar borst getransporteerd. Het voorspel is begonnen, bij deze.
De illusie dat ik dergelijke activiteiten uit vrije wil doe, wordt al jarenlang in stand gehouden. Ik bestuur zogezegd mijn eigen hand, evenals mijn eigen leven.
‘Ik heb mijn jarretelles aan,’ fluistert ze. De damp van haar adem is als een mug die zich zonodig mijn oor in moet boren. En dan worden de handelingen uitgevoerd volgens protocol: ze gaat op me zitten, grijpt mijn schouders en begint me te berijden. Mijn lichaam is allang geen functionerend instrument meer, dokter Visser zegt dat het allemaal tussen de oren zit. Ik slik. ‘Pas op hoor, anders raak ik nog opgewonden.’ Het is eruit voor ik heb nagedacht.
Jolanda’s lichaam verstart. ‘Jezus, man! Je haat dat geruk in het ziekenhuis toch zo, werk dan een keer mee.’
‘Ach mens,’ zeg ik en weer laat ik me een zooitje onverstandige woorden ontvallen; ‘laat die obsessie toch los.’
Jolanda briest. ‘Obsessie! Ik ben goddomme drieënveertig!’ Als een ruiter die zijn paard aanspoort, klapt ze met haar knieën tegen mijn zij.
‘Als je me nou gewoon laat slapen,’ zeg ik, ‘dan bestaat er nog een kans dat ik morgen dat potje weer voor je kan vullen.’
‘Dat potje? Míjn potje moet je vullen! En trouwens, je wilde zelf toch ook een gezin, of niet soms?’
‘Ja, tien jaar geleden, toen jij nog niet zo’n stresskop had.
‘O, ja! Heb je dat verrimpelde smoelwerk van jezelf wel eens bekeken en die hangbuik en die kale plek achter...’
‘Ja, zo kan die wel weer, welterusten.’
‘Welterusten?’ Ze veert op en trekt het lichttouwtje bij het hoofdeinde aan. Dan ploft ze weer op mijn lendenen.
‘Mens, ga van me af,’ zeg ik en trek het licht uit.
Zij trekt het weer aan. Bliksem in de slaapkamer.
Ik tast naar mijn bril op het nachtkasje en zet hem op. Met geheven hoofd kijkt ze op me neer. Haar ogen spuiten vuur en haar gezicht is zo rood als haar maandverbanden die vijf jaar gelden nog wel eens in de vuilnisbak te vinden waren. Deze keer draagt ze haar paarse netkousen. Ze heeft die maffe dingen in alle kleuren van de regenboog aangeschaft. Op haar nachtkastje staat een tube met een knalroze aardbei erop. Zonder dat spul spelen we al helemaal niks meer klaar.
Ze barst in huilen uit en rolt van me af. Ik zucht en frot mijn geslachtsdeel terug in mijn onderbroek.

De volgende middag, tien over half vijf, meld ik me toch maar weer bij afdeling urologie. Er zit een nieuw meisje achter de balie.
‘Ik heb een afspraak.’
‘Bent u al vaker geweest?’
‘Ah, u koestert een voorliefde voor understatements.’ Het wicht slaat het systeem erop na. ‘O, sorry, meneer uh, Fransooijs?
Ik geef haar een knikje.
‘Loopt u maar door.’

In het kamertje schud ik dokter Visser de hand. In de loop van de tijd heb ik haar haren zien vergrijzen. Wat begon als een onschuldig smetje in een zijscheiding, breidde zich als een schandvlek uit over haar hele hoofd.
‘Nou, u kent de procedure, u mag de vloeistof opwekken áchter het gordijn.’ Ze overhandigt me een glazen potje en dezelfde Playboy als altijd; op de cover staat de geblondeerde tuthola in haar gouden badpak en binnenin zijn de meest uiteenlopende types over de meest afgezaagde decorstukken gedrapeerd. Visser beloert me over de rand van haar leesbrilletje. Ik pers er een glimlach uit.
In de hoek van het kamertje stap ik het fictieve hokje binnen. Visser trekt het gordijn achter me dicht. In een sneltreinvaart blader ik door geretoucheerd vlees tot ik bij Victoria ben. Ze heeft een voorgevel van metafysisch formaat. Begrijpelijk dat het lapje kant er niet in zijn geheel overheen past. Ze houdt haar hoofd schuin en lacht, haar middelvinger ligt op haar tong. De laatste keer heb ik, terwijl ik aan mezelf stond te sjorren, het hele interview naast de foto gelezen; Victoria komt uit de Oekraďne, werkt in een bar in Scheveningen en houdt van dominante mannen, van haar moeder en haar poes. Maar waarschijnlijk behoren deze feiten tot de voltooid verleden tijd want de Playboy dateert uit negentienzesennegentig, heden ten dage moet ze zo uitgezakt zijn als een zak gesmolten rubber.
Op deze foto is de tijd echter stil blijven staan. De middelvinger lag, ligt en zal voor eeuwig op de tong liggen. Victoria is niet onderhevig aan zwaartekracht, verrimpelt nooit, zakt nimmer ineen. Victoria for president!
Ik draai het dekseltje van het potje. Vanavond bij de tortellini zal Jolanda weer vragen of het allemaal gelukt is en of ik de twintig centiliter wel heb gehaald. Ik focus me op Victoria’s tong. Aan de andere kant van het gordijn voert Visser een telefoongesprek. ‘Geval van zwakte,’ smiespelt ze.
Ik spits mijn oren. Ze valt stil en fluistert dan: ‘ik bel je straks terug.’
Haar telefoon gaat opnieuw af, ze neemt niet op. Ik versnel mijn beweging, hij loopt synchroon aan de popcorn ringtone.
De eerste keer dat ik hier was, kwam ik niet verder dan de blonde troela op de voorkant. Ik drukte de foto tegen mijn onderlichaam, het ging zo snel dat ik ik het potje er niet recht onder had gehouden. Ik deed het voor Jolanda, voor ons. We zagen de toekomst rooskleurig tegemoet. Jolanda was een kittig ding, ze had kuiltjes in haar wangen als ze lachte. En lachen, dat deed ze vaak. Tot diep in de nacht zaten we tegen elkaar aan op de bank, we dronken wijn en fantaseerden over onze eerste zoon; hij zou mijn sportieve lichaam en Jolanda’s mooie gezicht krijgen. We zouden hem een vrije opvoeding geven en vooral heel veel liefde. Maar het wilde niet. De maanden werden jaren en de jaren vormden een lustrum en daar kwam weer een decennium uit voort. En toen opeens was die ellendige kinderwens uitgegroeid tot de moker die ons liefdesbolwerk in een klap aan gruzelementen sloeg.
Mijn hand bevindt zich in verstijfde toestand om mijn slappe leuter. En dan knapt er iets in mijn kop.
Ik draai het dekseltje op het potje, rits mijn broek dicht en veeg het zweet van mijn voorhoofd. Ik ruk het gordijn open, duw Visser het onbezoedelde potje en de Playboy in handen en verdwijn voor eeuwig uit haar kamer.

Ik stap in mijn auto. Ik heb geen idee waar ik vanavond heen zal gaan, maar in ieder geval niet naar huis. Op het dashboardkastje is een pasfoto van Jolanda geplakt, denk aan mij, staat eronder. Ik bekijk haar lachende gezicht en zeg: ‘Jarenlang heb je me onder mijn neus gewreven dat het mijn schuld is. Terwijl ik, nazaat van Napoleon, ontsproten uit het hoogste soort, een grootse dynastie had kunnen laten verrijzen. Maar nee hoor, jij ziet het allemaal anders; ik heb een slappe zwabber en produceer niet meer dan een steriel plasje teelvocht. Je hebt geen idee, Jolanda. We zullen zien hoe oud en verlept ik ben.’
Ik geef plankgas. Vandaag is de revolutie begonnen.

Het ia al donker als ik bij afslag Duizel mijn stuur omgooi. Even later hobbel ik over een landweggetje waaraan links en rechts boerderijen staan. Ik ga op een verlicht uithangbord in de verte af.

Ik parkeer mijn auto onder het helwitte licht. Het gaat door me heen dat dit mogelijkerwijs niet de verstandigste beslissing is, maar als een drenkeling in een draaikolk word ik Café In Den Grijsaard binnengezogen.

De ramen zijn beslagen, een sauna is er niks bij. Aan de bar zit een hele rits vergane glorie en aan de meeste tafeltjes is het ook niet veel beter. ‘Adios Amor’ van Corrie Konings staat op.
De barvrouw komt op me af. Ze heeft een dienblad vol glazen in haar hand en een geblondeerde toeter op haar hoofd. Aan alle kanten schiet het grijs eronder uit. Ik wil het allemaal niet meer weten, als ik gegeten heb, ben ik hier weg. Zo ongedwongen mogelijk vraag ik haar naar het menu. ‘Kijk schat,’ ze pakt een plastic kaart van een tafeltje en drukt hem tegen mijn borst. Om elke vinger draagt ze minstens drie ringen.
Ik laat mijn blik over de foto’s gaan; een bord boerenkool met worst, friet met frikandel en een halve gebraden haan. Ik bestel het laatste met een biertje en neem plaats aan het uiteinde van de bar.
Er komen twee jonge vrouwen binnen. Ze gaan tegenover me, aan het andere uiteinde van de bar zitten en doen hun jassen uit. De een draagt een topje met tijgerprint, de ander niet meer dan een bh onder een doorschijnend bloesje. De magnetron achter de bar geeft een pingetje en de barvrouw haalt de halve haan eruit.
Terwijl ik het vlees van het bot kluif, glimlach ik naar de twee debutantes. Ze nippen aan een groene drank uit een lang glas en roken een sigaret., fluisteren iets in elkaars oor en lachen naar me terug. De barvrouw roept: ‘partytime.’ En laat de muziek uit de boxen knallen.
De voorzienigheid heeft me een lot in de schoot geworpen wat bovendien winnend blijkt te zijn.
André Hazes drukt de kleine jongen op het hart dat hij zal moeten vechten op deze wereld. Mijn kiezen vermalen de laatste resten van de haan.
‘Lekker gekaand?’ vraagt de barvrouw en pakt mijn bord. Ik knik, veeg mijn mond en handen af aan mijn zakdoek en bestel een dubbele whisky. Ik glimlach naar de twee vrouwen, maar beiden weigeren hun blik nog een keer met de mijne te verstrengelen. Ik drink mijn whisky in een teug leeg en wenk de barvrouw; ‘nog een alstublieft.’
‘Rustig aan hč, schat!’ zegt ze terwijl ze mijn glas vult.
De twee vrouwen zeggen iets tegen elkaar en lachen dan opeens weer naar me. Opnieuw sla ik mijn whisky achterover.
Ik sta op van mijn kruk. Mijn benen zijn wankel, ik adem langzaam in en uit en loop dan in een zo recht mogelijke lijn naar de twee vrouwen. Ze zijn beweeglijk, ik verlies er mijn evenwicht bijna door. Ik richt me op de twee glazen met het groene spul dat op de bar voor hen staat.

‘Zo, helemaal alleen op stap?’ roep ik over de muziek heen als ik ze bereikt heb. Ik lach. Alles om me heen draait, het is alsof ik in een centrifuge zit. Die met de bh nipt aan de gifgroene drank en dan blaast ze rook in mijn gezicht. Ik ben verblind en grijp naar de bar, maar onderweg stuit mijn hand op zacht vlees.
Een giftige vloeistof bijt in mijn ogen.
‘Viezerk,’ schreeuwt een vrouw in mijn oor.

Met twee handen aan de leuning daal ik de trap af en trek de wc-deur achter me dicht.
De pot lijkt te dansen, ik zoek steun bij de muur. Vlak voor mijn gezicht hangt een tegeltje met een wijheid; Ouder worden gaat heel vlug, de jeugdigheid komt nooit meer terug. De letters krullen als sidderalen om elkaar heen. Opeens komen ze los van het tegeltje en kronkelen op me af.
Ik maai ze weg, maar in een huiveringwekkende snelheid hebben ze mijn lichaam omstrengeld.

Invictus – Maja Robbesom

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Maja Robbesom