Zoals elke dag begon ik de dag met een klein hardlooprondje. En zoals elke dag eindigde dat rondje bij het koffietentje waar ik elke dag een cappuccino nam. De medewerkers wisten inmiddels al dat ze om half negen op me konden rekenen en ik wist dat mijn cappuccino om half negen voor me klaar stond. Het was prettig om te weten hoe ik mijn dag begon en dat het elke dag hetzelfde was. Geen verrassingen, geen toevalligheden. Alles ging zoals ik wilde dat het ging: perfect. Maar toen ik vanmorgen opstond, had ik zo'n raar gevoel in mijn buik. Zo'n intuïtief gevoel dat je ook hebt als je weet dat er vandaag iets mis móét gaan. Je wordt ontslagen, ontdekt dat je toch niet meer in je spijkerbroek past of ziet je goudvis levenloos in de kom drijven. Dingen die je leven stuk voor stuk op hun eigen manier en op hun eigen niveau veranderen en die ervoor zorgen dat niets meer zo is als het was. Dat gevoel had ik vandaag en het bleef aan me knagen. Met een lichte aarzeling trok ik toch mijn hardloopschoenen aan en ging de deur uit. Zoals elke dag zette ik mijn app aan op mijn mobiel zodat ik kon zien hoe lang ik over mijn standaardrondje van vijf kilometer deed. Meestal deed ik er even lang over, met een marge van een halve minuut, en als ik een goede dag had, ging ik zelfs wat sneller. En zoals altijd was het begin het zwaarst. De weg helde daar licht op en ik had moeite om op gang te komen en snelheid te houden. Maar daarna ging het beter; ik kreeg vaart, de weg werd vlak. Mijn conditie was bij lange na niet wat het vroeger geweest was, maar dat mocht ik ook niet verwachten. Niet nu al. In de bocht voor het koffietentje stopte ik zoals elke dag om op adem te komen, zodat ik er niet als een hijgende malloot uitzag als ik daar mijn cappuccino dronk. Daar was ik nu eenmaal vrouw voor. Maar terwijl ik voorovergebogen stond uit te hijgen en wat rekoefeningen stond te doen, overviel mij plotseling het beangstigende gevoel dat deze dag níét zoals alle andere zou worden. En mijn gevoel had me nog nooit in de steek gelaten of voor de gek gehouden. Ik moest het wel geloven. Alleen wát moest ik wel geloven? Het was een vreemde dag en het werd allemaal almaar vreemder, maar het was net of ik dit allemaal droomde en het gewoon een bizarre, verknipte droom was. Hoe ik uit deze rare droom moest ontsnappen, was me echter een raadsel. Met een knoop in mijn maag en minder behoefte aan mijn cappuccino dan anders liep ik na vijf minuten dan toch de weg over naar het koffietentje, niet wetend wat ik er verder nu allemaal van moest denken.
De auto had ik hoe dan ook niet aan kunnen zien komen. Nooit, in welke toestand ik me ook had bevonden. Het was dus net alsof dit mijn lot was. Het enige probleem was dat ik niet in Het Lot geloofde en er dus een verklaring voor te vinden moest zijn. Denk na. De meest logisch en voor de hand liggende verklaring was dat die auto gewoon veel te hard reed. Het was natuurlijk slecht de schuld in andermans schoenen te schuiven, maar was dat in deze situatie niet meer dan rechtvaardig? De auto rééd ook veel te hard en dat had de politie de bestuurder al veel eerder moeten vertellen. Nu kon de politie dat hem alsnog vertellen, dankzij mij. Het was niet zo zeer de pijn die zorgde voor een verwarrende kluwen van beelden en gedachten. Ik was me amper bewust van de pijnslang die door en over mijn lichaam kronkelde en nog minder van de schreeuwende stemmen en snerpende geluiden om me heen. Nee, meer het feit dat mijn dagritme op meedogenloze wijze was onderbroken maakte dat ik compleet in de war was. De schoften! Ik bevond me in een eindeloze lege duisternis en staarde naar het enige vierkantje licht in deze wereld. Het verlichte vierkantje werkte als een televisie en ik kon mijzelf zien zitten op een kruispunt, ineengedoken en schokkend van de pijn. Was ik dat wel echt? Het voelde onecht; net zoals het onecht voelde als je jezelf op de tv zag. Dat had ik meegemaakt. Een jaar geleden was ik op de televisie, maar de reden was iets waar ik liever niet aan terug dacht. Maar het vierkantje licht zond de beelden uit en dwong me terug te denken aan dat moment precies een jaar geleden. Niet weer... Mijn vriend was een bokser van beroep - en een goede ook - en werd zo'n beetje door alle andere boksers gehaat. Dat zorgde wel eens voor flinke ruzietjes en opstootjes. Eén bokser in het bijzonder had ongeveer hetzelfde niveau als Robert. Maar niet zoals Robert deed hij aan boksen omdat hij het leuk vond, maar omdat hij vreselijk agressief was en het de enige manier was om deze agressiviteit te uiten. Daarbij trok hij het zich heel persoonlijk aan als Robert hem knock-out sloeg en het kwam meer dan eens voor dat Cliff, want zo heette hij, Robert na de wedstrijd opwachtte om hem vervolgens uit te foeteren en nog even een laatste knal te verkopen. Robert reageerde daar altijd goed, kalm en volwassen op, maar de laatste keer schoot Cliff zo erg uit zijn slof dat zelfs Roberts kalmste reactie niet had mogen baten. Cliff sloeg hem dood. Dood. Morsdood. En ik stond erbij en keek ernaar. Het was het meest verschrikkelijke moment van mijn leven. Maar het werd nog erger helaas. Cliff betrok míj in een hele reeks rechtszaken waarin hij míj aansprakelijk stelde voor het feit dat niet hij, maar Robert begon. Ik was schuldig, want 'ze fokte Robert zo ver op dat hij blind was van de adrenaline en zonder nadenken op me afstormde', zo stond het in de aanklacht. Vuile klootzak. Maar ik was de enige die geloofde, de enige die wíst nota bene, en beweerde dat het tegendeel de waarheid was en dat had me een hoop slapeloze nachten, depressieaanvallen en zelfs opsluitingen in armetierige politiecellen bezorgd. Ik verdacht zelfs mijn advocaat ervan dat ze mij niet geloofde, al was ze goed in het verbergen daarvan, alsof ze haar uiterste best deed om mij gelijk te geven. Cliff sleepte me mee in een eigen persoonlijk hel die hij voor mij had gecreëerd door zijn woede en frustratie zoals altijd weer op een verkeerde manier te verwerken. Het hoogtepunt was exact een jaar geleden. Ik wist niet hoe Cliff het voor elkaar had gekregen, maar onze langdurige rechtsstrijd bereikte de nationale televisie. En toen had Cliff me voor het oog van de hele Amerikaanse Natie bedreigd. 'Wacht maar, Natalie, wacht maar. Ik kom je halen op een dag!' Tot op de dag van vandaag had hij dat niet gedaan, maar misschien kwam dat doordat ik naar Engeland was verhuisd, een andere naam had aangenomen, mijn haar had geverfd en alleen naar plekken ging die ik vertrouw. En verder had ik waarschijnlijk het best beveiligde huis van Londen. Ik wist niet waarom ik juist nú aan Cliff en Robert en dat hele gedoe moest denken. Iets dwong me ertoe en viel me aan met een continue stroom van beelden, uitspraken en gedachten van een jaar geleden. Sinds een jaar leefde ik nu exact zoals ik nu leefde. Elke dag hetzelfde, zonder plotselinge veranderingen. Het was de enige manier om de touwtjes voor zover mogelijk in eigen handen te nemen, om controle te hebben over een leven dat voor eens en altijd haast onverstelbaar verwoest was. 'Mevrouw?' Een zowel bekende als onbekende stem liet me ontwaken uit deze niet te stoppen golf van gedachten en herinneringen en ik wist niet of ik de stem daarvoor dankbaar moest zijn of hem moest verachten omdat hij me zojuist terug had gebracht naar de levensgevaarlijke echte wereld. Langzaam vergrootte het vierkantje boven mijn hoofd tot het de duisternis helemaal verzwolgen had en ik weer op het kruispunt zat. Verdwaasd, alsof ik pas net wakker werd, tuurde ik om me heen. Een stuk of zeven mensen stonden in een kring om me heen en staarden me verwonderd, meelevend of angstig aan. Ik werd op mijn beurt bang van al die vreemde, onbekende mensen die dicht, te dicht in mijn buurt stonden. 'Alles goed?' Dezelfde stem die zonet sprak, vroeg het op een aarzelende, bezorgde toon en de bijbehorende persoon legde een hand op mijn schouder. Ik was teveel in de war om de hand weg te slaan en gewoon keihard van deze hele shitzooi weg te rennen. Maar ik was in mijn leven als zo vaak voor dingen weggerend, dat ik diep van binnen inmiddels wist dat wegrennen niets oploste. De wereld om mij heen werd steeds groter en dreigender, de kring mensen week uit en ik nam de omgeving in me op. Wat er nu precies was gebeurd, wist ik niet. Ik was aangereden door een auto, maar waar was die auto nu? Doorgereden? En ik had op z'n minst een zware verwonding moeten hebben, maar ik kon mezelf op niets betrappen dat leek op een verwonding. Almaar vragen, vragen, vragen. Ik kon er niet tegen, maar mijn eigen hoofd produceerde ze en teisterde me ermee. Vijand van mezelf. Eindelijk was ik in staat een antwoord te geven. 'Wat is er gebeurd?' Mijn stem klonk anders, alsof ik hem pas voor het eerst hoorde. Zwijgend wachtte ik een antwoord af, die ik na wat geroezemoes van omstanders van dezelfde stem kreeg. 'U bent aangereden.' De stem aarzelde een moment lang. 'Wat? Wat?' vroeg ik paniekerig, smachtend naar antwoorden op die vele honderden dan niet duizenden vragen die als een verwarde kluwen wol door mijn hoofd rolde. 'Door Cliff. Cliff Newton.' Een kort moment werd mijn wereld weer teruggebracht naar de eindeloze lege duisternis en keek ik naar mezelf door het kleine vierkantje licht. Een grote onzichtbare vuist beukte met de snelheid van het licht tegen mijn borst en drukte alle lucht uit mijn longen, zodat ik bijna stikte. Net op tijd kwam ik weer boven drijven in de keiharde werkelijkheid voor ik zou bezwijken onder het gewicht van die duivelse naam. Hij! De moordenaar van mijn man! De verschrikkelijke beelden van toen kwamen in alle heftigheid op mijn netvlies tevoorschijn en weigerden te verdwijnen. Ik had een plotselinge drang om te gaan huilen, maar de tranen kwamen niet. Ik kon niets meer zeggen, hoewel ik nog zoveel wilde vragen. De woorden waren gewoon zo door elkaar gehusseld dat ik ze met geen mogelijkheid in de goede volgorde kon zetten. 'Mbblggh.' Ik stootte een onsamenhangende woordenstroom uit. Stemmen overlegden op fluisterende toon, blijkbaar over iets wat niet voor mijn oren bestemd was. 'Mevrouw?' vroeg een andere, totaal onbekende stem. Ik wist vrijwel direct te antwoorden, wat me verbaasde. 'Ja?' Mijn stem klonk steeds verder weg alsof hij van me wegrende en steeds verder de wereld inging, weg van mij. 'Kunt u opstaan?' Ja. Als een zombie stond ik op, blind van angst en paniek. Iemand nam me bij de arm en leidde me, ergens heen. Het lukte me niet me los te rukken en weg te rennen. Waar naartoe zou ik dan moeten vluchten? Er was geen plek op aarde meer veilig voor mij en dat bezorgde me zo'n gevoel van machteloosheid dat ik had gewild dat de aanrijding dodelijk was geweest. Dan was Cliff Newton tevreden, was ik nooit meer bang en leek alles goed. Ja. Dat was wat ik moest doen. Laat je angst los. Ik hoefde niet te sterven om dat te bereiken. Ik moest de angst van me af laten vallen, als zakken zand van mijn zwaarbelaste schouders, en ze wegblazen als de zaadjes van een paardenbloem, zo ver mogelijk, zodat ik ze nooit van mijn leven meer terug hoefde te zien. En terwijl mijn zicht langzaam maar zeker terugkwam, verdween de angst korreltje voor korreltje, stukje bij beetje. Ik zat op een stoeprand, met een steeds kleiner wordende groep mensen om me heen. De meesten, waarschijnlijk puur ramptoeristen, hielden het voor gezien toen ze beseften dat het slachtoffer er helemaal niet zo slecht aan toe was als in eerste instantie gedacht werd. Ik was blij toe. Ik hoefde geen aandacht van mensen die ik niet kende en bovendien, belangrijk nog, niet vertrouwde. Ik hoefde geen medelijden of medeleven of zoiets dergelijks als ze dat toch niet werkelijk meenden. Het enige wat ik wilde, besefte ik, was gewoon verder met mijn dag waar ik gebleven was. Alsof er niets was gebeurd. Waarom ook niet? 'Ik wil hier weg,' zei ik met een stem die ik eindelijk weer herkende als de mijne. De warrige bol wol in mijn hoofd werd keurig uit de knoop gehaald en alles werd verbazingwekkend snel helder. Voor ik het wist was ik weer de vrouw die ik was voor Cliff Newton me aanreed. Was het mogelijk dat het een andere Cliff Newton was, gewoon een toevallige naamgenoot, in plaats van dé Cliff Newton? Nee. Ik probeerde de vraag te laten met wat het was en niet toe te voegen aan de eindeloze kralenketting met vragen in allerlei soorten en maten. Zonder na te denken rende ik op een vlug drafje naar het koffietentje, terwijl ik mijn nek reikte om te kijken of de jongen achter de bar me al had gezien. De koffietent lag nog een stukje verder dan het kruispunt van de aanrijding en daar was ik nu blij om. Met een beetje geluk kon ik verder met mijn dag zonder aangestaard of herkend te worden. De jongen zag me meteen toen het belletje mijn binnenkomst voorging. Ik ging op mijn vaste plek aan de bar zitten en hij zette meteen een stomende mok cappuccino voor me neer. 'Hier uw cappuccino. Ik heb maar een nieuwe gemaakt, want hij was afgekoeld. U bent wel laat, hè? Ik begon me al een beetje zorgen te maken, maar gelukkig bent u er nu.' De jongen glimlachte verlegen. Ik nam een slokje van de cappuccino en genoot van de koffiesmaak. Dit was absoluut precies wat ik nodig had. 'Ja, gelukkig. Ik had gewoon mijn dag niet.' En daarmee was alles gezegd.
|