Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2004  Margareta Keijser  Beoordeling BSN

Schele rozen - Margareta Keijser

Binnenin mijn hoofd zoemt het onophoudelijk. Daarbuiten omlijst zachte pianomuziek het geluid van schuifelende voeten. Ik kijk opzij naar mijn moeder. Ze staart naar iets dat er niet is. In haar wimpers kleven restjes mascara en onder een van haar oogleden beweegt een spiertje razendsnel. Het lijkt haar niet te deren. Waarschijnlijk voelt ze ook niet dat Mark zijn hand op de hare heeft gelegd. Mark dóet dat gewoon. Daar hoeft hij niet over na te denken. Jaloezie schrijnt in mijn borst.
Ik draai mijn hoofd af en kijk omlaag naar mijn eigen handen.
Afgekloven nagels en plukkende vingers. Het papieren zakdoekje dat oma zo-even aan me gaf, is bijna tot stof verpulverd. Stof.
Straks zal mijn vader tot stof vergaan. As is ook een soort stof.
Recht voor ons, op een kleine verhoging, staat de kist met mijn vaders lichaam er in. Dwars door het hout heen meen ik zijn dode handen te zien; raar vergroeid en in een krampachtige gebedshouding boven op zijn buik gelegd. 
Net gebroken handen van een etalagepop, vindt Mark.
Er doemen beelden op van mannen met mondkapjes, die de schedel van mijn vader openzagen. "Huib heeft zijn hersenen beschikbaar gesteld voor wetenschappelijk onderzoek." Vanuit mijn nek begint een bonzende hoofdpijn omhoog te klimmen. Voorzichtig strek ik mijn rug, maar het bonzen houdt niet op. Het beukt aan de verkeerde kant van mijn trommelvliezen.
In mijn rugzakje zit tegenwoordig altijd een strip aspirines, maar ik herinner me dat ik vergeten ben het waterflesje te vullen. Moeizaam slik ik mijn speeksel door, dat halverwege blijft hangen.
"Ondanks zijn ziekte bleef hij zich zo lang mogelijk voor ons bedrijf inzetten. Dat heeft grote bewondering afgedwongen..." Meneer Kooper, directeur van Kooper & Zonen, staat al minutenlang in de microfoon te praten; ik hoor wat hij zegt, maar zijn woorden lijken lukraak aan elkaar geknoopte klanken zonder betekenis. Gek gezicht heeft die man. Zijn onderkaak staat ver voorbij de bovenste en als hij praat, beweegt die niet alleen op en neer, maar ook opzij, zoals bij een herkauwende kameel. Ik onderdruk een giechel.
"We zullen Huib als zeer gewaardeerde medewerker en collega voor altijd in onze gedachten bewaren en wensen zijn vrouw en kinderen sterkte toe in deze moeilijke tijd," besluit meneer Kooper zijn toespraak.
Met stijve bewegingen duwt hij twee A-viertjes terug in de vouw, stopt ze in de zak van zijn colbert en loopt, duidelijk opgelucht, naar zijn plaats. 
Een nieuw muziekstuk glijdt volmaakt getimed de aula in. Bruch! Het eerste vioolconcert. Er stuitert een keiharde bal in mijn maag.

Nadat ik het doosje opengemaakt had en hem de CD gegeven, legde hij die voorzichtig in het laatje. Zijn handen schudden niet zo erg, die dag.
Op de foto stond een jonge violist met een zwart geverfde hanenkam en ongeschoren wangen. Hij was gekleed in van die vage India dingen.
"Iris," zei mijn vader, "zet nou eens niet alleen je oren open, maar ook je hart."
Genietend leunde hij achterover in de rolstoel en deed zijn ogen dicht.
Ik wist niet precies hoe dat moest, mijn hart open zetten, maar de muziek deed me meteen wat. Misschien vanwege die jongen op het doosje.
Ik stelde me hem voor met die viool onder zijn kin, zijn vingers op de snaren en om de strijkstok, maar bovenal fantaseerde ik dat hij in onze kamer stond en alleen voor Huib en mij speelde. 
De slepende klanken van het Adagio zuigen mijn tranen omhoog. Ik wil niet huilen. Niet waar mijn moeder bij is, want dan gaat ze me troosten.
Uitgerekend nu duikt de herinnering op, die ik diep had weggestopt.
"Ik zie je dus volgende week?…. Ja, ik ook…" De woorden hingen nog in de kamer toen ik binnenkwam. Ze leek betrapt, toen ze de telefoon neerlegde.
"Wie was dat?" vroeg ik.
"Oh iemand die jij niet kent," zei ze luchtig.
"Gaan we al gauw eten? Ik heb gigantische honger."
"Ik heb pizza's besteld."
"Gátver mám!! Alwéér pizza?"
"Ik had écht geen fut om te koken hoor; ik ben óp!"Toen ze de kamer uit was, heb ik zomaar op de herhaalknop gedrukt.
"Met Henk. Wat gaan de weken bij jou ongekend snél zeg..."
Shit, de nummerweergave! Snel legde ik neer. Henk? Kennen wij een Henk?
De twijfel was gezaaid, of ik dat nou wilde of niet.
Driftig duw ik de opkomende woede de kop in, klem mijn kiezen op elkaar en kijk strak naar de glazen wand achter de kist, die uitzicht biedt op een enorme vijver. Eenden strijken met uitgespreide zwemvliezen, de poten schuin naar voren, op het wateroppervlak neer om op hun gemak verder te dobberen.
In het midden ligt een zwaan voor anker. Het water weerspiegelt zijn witte verenpak. Sneeuwwit…
De klep van mijn geheugen sluit niet meer. Het verleden springt beeld voor beeld tevoorschijn als dia's op een projectiescherm.
Zondagmorgen. Mijn vader stond zich te scheren in een van die belachelijke boxershorts van hem. Op zijn rug gleden de druppels van de douche nog naar beneden en hij boog zich voorover naar een klein stukje schoongeveegde spiegel, dat van zijn gezicht een foto in een dampende lijst maakte.
Dit beeld herinner ik me scherper dan alle foto's in de vele albums en plakboeken bij elkaar.
Ik ben met mijn handen op mijn rug dicht bij hem gaan staan om het goed te kunnen zien. Met een krabbertje trok hij strepen in het witte schuim op zijn wangen. Eigenlijk wachtte ik op het geluid van het scheermes over de stoppels van zijn kin, want daar moest ik altijd zo lekker van rillen. Meestal maakte hij grapjes als ik bij het scheren keek of hij kwakte een dot scheerzeep op mijn neus, maar die keer was hij ingespannen bezig en maakte ook niet van die mooie rechte strepen als anders. Daar wou ik net wat van zeggen, toen zijn hand uitschoot en hij zich lelijk in zijn kin sneed. Het witte schuim kleurde in één keer rood. 
Raar genoeg moest ik meteen aan Sneeuwwitje denken: 'blank als sneeuw en rood als bloed'. Maar Sneeuwwitje riep geen "shit" en "donder op!"
Huilend ben ik de badkamer uitgevlucht, omdat hij nog nooit zoiets op die toon tegen me had gezegd. Het was een van de eerste tekenen dat er iets mis was.
Met een schok realiseer ik me dit nog geen tien jaar geleden is.
Toen ik zes was, had ik nog een gezonde vader en een vrolijke moeder. Nu is mijn vader dood en mijn moeder veranderd in iemand die ik probeer te haten.
Ik moet hard met mijn ogen knipperen, om die rottranen de baas te blijven.
Oma legt een nieuw zakdoekje in m'n schoot en klopt er zachtjes op.
Aan haar ringvinger glanzen twee gouden ringen. Oh god, ik moet niet vergeten dat het voor háár ook een moeilijke dag is, want het is tenslotte wél de verkeerde volgorde als je zoon eerder dood gaat dan jijzelf. Even druk ik haar hand en dan snuit ik mijn neus in het zachte papier.
"Gaat het?" fluistert ze. Ik knik, kijk langs haar heen en schrik me een ongeluk van de hoeveelheid mensen achter ons. Als je vooraan zit heb je daar geen idee van. Werkelijk alle stoelen zijn bezet en achterin staan de mensen zelfs nog in rijen dik. Heeft mijn vader zóveel kennissen? Waarom zagen we die dan nooit?
Ik voel dat iemand mijn blik probeert te vangen. Het is Jettie. Ze steekt haar hand een stukje voor haar borst omhoog en wappert zo onopvallend mogelijk met haar vingers. Blij verrast lach ik naar haar. Wat lief om te komen tussen alle schoolonderzoeken door. Jettie is mijn beste vriendin. Nee, de állerbeste!!
Op school probeert ze me er doorheen te slepen en helpt met mijn huiswerk waar ze kan, maar ik denk dat het een verloren zaak is.
Ik heb teveel lessen gemist, de laatste weken.
Zachtjes stoot oma me aan en wijst met haar hoofd in de richting van de katheder. Daar staat Joost, de beste vriend van mijn vader. Nee, de állerbeste!
Hij heeft mijn vader nooit in de steek gelaten. Zelfs toen Huib niet meer kon praten, waardoor bijna iedereen in de familie en kennissenkring het moeilijk vond om hem te bezoeken, bleef Joost komen en zat naast het bed de mallotigste verhalen te vertellen. Aan mijn vaders ogen kon je zien dat hij precies snapte waar Joost het over had en dat hij zijn gevoel voor humor nog steeds niet verloren had, ook al kon hij geen vinger meer verroeren en hing zijn leven af van de plastic aan- en afvoerslangetjes die in zijn lijf zaten.
Joost met zijn blonde warrige haar, dat bovenop al aan het uitvallen is, staat achter de microfoon te redeneren alsof hij ceremoniemeester op een feestje is. Zijn zwarte wenkbrauwen zijn voortdurend in beweging en zijn handen schieten alle kanten op. In dat gefladder zoek ik de pinknagel van zijn linkerhand, die altijd knalrood gelakt is. Toen ik daar eens naar vroeg, zei hij dat het hem hielp onthouden dat het geluk in kleine dingen zit.
"Huib, jongen," zegt Joost, "hoewel je me ernstig in de steek hebt gelaten, ben ik zielsblij dat er een einde aan je leven is gekomen." Het is doodstil in de aula.
Alleen Joost durft dingen te zeggen, die vreemd maar toch heel logisch zijn.
Hij is ook de enige die mijn vaders ziekte is blijven noemen zoals Mark het had opgevangen, toen de diagnose na eindeloos veel onderzoeken was gesteld.
Mark hoorde de moeilijke woorden en vroeg met de ernst van een vierjarige: "Papa, ga je dood van Schele Rozen?" Huib had hem met tranen in zijn ogen geknuffeld en gezegd van niet. Optimistisch en vol goede moed.

Nog onwetend van wat multiple sclerose met een mens kan doen.
"Snoes," fluistert Joost ter hoogte van mijn oor, "probeer overeind te blijven en als het niet gaat, moet je me waarschuwen, oké?" Ik knik bibberig. We zijn als familie opgesteld en klaar om gecondoleerd te worden. Volle bladen met koffie en cake zweven voorbij. Joost knijpt in mijn arm, zoent mijn moeder drie keer, graaft in Mark z'n haar en gaat er dan als een haas vandoor. Altijd druk.
Mijn moeder en ik staan naast elkaar. De onuitgesproken vijandigheid van de laatste maanden, maakt dat we elkaar niet meer kunnen aanraken.
De rij mensen die voorbij trekt, lijkt absoluut geen einde te hebben. Automatisch zeg ik "Dank u." en beantwoord haastige zoenen en ontwijkende blikken van mensen die zich ongemakkelijk voelen omdat ze nooit meer op bezoek zijn geweest. En wat heeft Huib vandaag nou aan hun visite in een crematorium!
Ik verlang naar mijn kamer. Naar mijn eigen gedachten. Naar mijn dagboek.
Plotseling bonkt er iets zwaars tegen mijn voet. "Au!" roep ik, in een reflex mijn been optrekkend. "O jee, neem me niet kwalijk," zegt de vrouw vanuit een rolstoel. Ze kijkt me geschrokken aan en probeert mijn hand te pakken. Dat lukt niet want haar hand maakt een onverwachte duikeling en slaat hard tegen het rubber van het wiel. Daardoor verliest ze haar evenwicht en haar bovenlichaam vouwt zich in een oogwenk compleet dubbel. Hulpeloos hangt ze voorover. Een zwarte gordel om haar middel voorkomt dat ze uit de stoel valt.
Geheel verstijfd staar ik naar haar smalle rug en doe niets.
Een onbekende man duwt me kalm opzij en hijst de vrouw overeind. Hij legt haar handen weer in haar schoot en wrijft even geruststellend over haar schouders. Dan draait hij zich naar me toe, steekt een hand uit en zegt: "Henk Versteeg en dit is mijn vrouw Judith. We condoleren je met het overlijden van je vader." Mijn armen hangen slap aan mijn schouders. Ik kijk hem recht aan.
Achter me klinkt heel helder mijn moeders stem: "Henk en ik kennen elkaar van de gespreksgroep voor partners van mensen met MS." Het suist in mijn oren. Henk, de telefoontjes, mijn moeders blik, de avondjes weg, Huib…
Ik heb het allemaal verkeerd gekoppeld. Een heftige paniek overvalt me en snijdt bijna mijn adem af. Ik kijk mijn moeder aan. Haar ogen staan vol verdriet, maar ik zie er ook liefde in. Liefde, die ik afwees vanwege een onterechte solidariteit voor mijn vader.
Hoe moet ik de weg terug ooit weer vinden? Er zit een dijk van een huilbui in mijn keel. Zal ik… kán ik…? Ik snik.
"Zet je hart open, Iris," hoor ik Huib zeggen.
En ineens weet ik hoe het moet...

Schele rozen © Margareta Keijser

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2004  Margareta Keijser  Beoordeling BSN