Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Marianne Wijtsma

De stem van het moeras - Mairanne Wijtsma

In het hart van het woud heersten de wetten van het lot. Een mens kon nog zo slim, sterk of nobel zijn; als het lot anders eiste, zou het gebeuren. De bomen ruisten in de wind en reikten tot aan de hemel. De bodem werd bedekt met varens en dichte struiken. Er heerste een kille sfeer en regelmatig hing de stank van de dood in de lucht. Het lot koos zijn slachtoffers zorgvuldig en niemand ontkwam eraan.
Dit deel van het woud was onbewoonbaar. De ondoordringbare grens tussen het rijk van de mens en het rijk van het lot werd getrokken door een enorm moeras.
Aan de oever van het moeras lag een klein dorpje. De bewoners wisten zeker dat geen enkele andere stam zo dicht bij het moeras woonde. Af en toe rees de substantie in het moeras zo hoog dat de mensen met natte voeten door hun huizen schuifelden. Niemand van de stam durfde in het gebied voorbij het moeras te komen. Het lot had niet veel op met mensen en stuurde hen graag regelrecht hun dood tegemoet. Er was maar één iemand die de steun van het lot genoot en dat was Siga.
Siga’s vader was het stamhoofd en een driftig man. Als de bomen hem weer eens tegenwerkten, als het bos weer eens zijn pad blokkeerde, zwoer hij dat hij het ooit zou platbranden. Hij had net als ieder ander mens angst voor het eeuwenoude woud, maar hij gaf er geen gehoor aan. Hij wilde de heer van het woud worden en daarvoor moest hij het overwinnen.
Siga had juist respect voor de zachtjes ruisende bomen. ’s Nachts, als de mist vrijwel ondoordringbaar was en de maan niet eens meer zichtbaar was achter de bladeren, ging ze aan de rand van het moeras zitten. Soms, als het windstil was en iedereen sliep – als er geen enkel geluid klonk, leek het alsof het moeras tegen haar fluisterde. Soms kon ze zelfs woorden onderscheiden. 'Twee vijandige stammen... zo sterk... zij die... overleeft...' Siga begreep dat het bos haar iets probeerde te vertellen, maar de stemmen waren nooit duidelijk genoeg.

Op Siga’s zestiende verjaardag hadden de leden van de stam hadden zich voor het huis verzameld, wachtend op hun stamhoofd, dat zou aankondigen dat zijn dochter volwassen was geworden, maar hij kwam niet. Na een paar zwijgzame minuten ging Siga naar binnen en ze zag dat hij helemaal niet aanwezig was. Meteen wist ze wat er gebeurd was; ze kende haar vader goed genoeg. Ze liep naar het doodstille moeras, dat akelig grauw en duister oogde. Blijkbaar was haar vader die nacht naar het moeras gelopen en daar gevallen. Het moeras kwam zo snel omhoog dat hij nooit meer kans had gehad weer op te staan. Het gehate woud had hem gegrepen en niet meer losgelaten.
Niemand had Siga ooit betrapt op het tonen van haar emoties. Ook nu liep er geen enkele traan over haar wang. Zwijgend keek ze toe hoe haar vader op een bed werd gelegd en in brand gestoken werd. Ze bleef zwijgen tot er niets meer van hem over was.

Na haar vaders crematie trok Siga zich terug in het woud. Ze kon er daar altijd op rekenen dat ze ongestoord kon nadenken, maar dit keer niet. Ze schrok op toen ze achter zich gekraak hoorde en zag vol verbazing de Zieneres naderen.
‘Wat doet u hier?’ vroeg ze zacht. Het was juist de Zieneres die de mensen altijd had gewaarschuwd voor de duistere kanten van het woud.
‘Lief kind,’ fluisterde de Zieneres. ‘Het lot is jou goedgezind en daarom heeft het mij gewaarschuwd, zodat ik jou kan beschermen. Je bent in groot gevaar, mijn kind.’
Zelfs het woud leek mee te luisteren. De bomen waren opgehouden met ruisen en de mist trok weg, zodat Siga recht in de ogen van de oude vrouw kon kijken. ‘Gevaar?’ herhaalde ze fluisterend en onwillekeurig trok er een rilling over haar rug.
De Zieneres knikte en wees met haar gerimpelde en bevlekte hand naar de overkant van het moeras. ‘Wij zijn niet alleen in dit bos,’ mompelde ze. ‘Ergens voorbij het moeras loopt een jongen rond. Als je hem de kans geeft, zal hij je van je leven beroven.’
Voor het eerst van haar leven werd Siga bang. Ze keek rillend naar het moeras. Waarom zou iemand haar willen doden? Ze had nooit iemand kwaad gedaan! Ze had nooit het lot getart of een levend wezen pijn gedaan!
‘Wat moet ik doen?’ fluisterde ze.
De Zieneres keek in de bange ogen van het meisje. ‘Vlucht,’ zei ze en het hele woud leek te sidderen. ‘Vandaag nog. Verlaat dit deel van het bos.’
Opnieuw trok er een rilling langs Siga’s rug. Ze keek om, naar de plek waar ze zojuist haar vader had gevonden. Hij zou het haar nooit vergeven als ze zich bij een andere stam aansloot. Onzeker keek ze naar de Zieneres. Twijfelen aan haar gaven was óók een halsmisdaad. Ze zat vast tussen twee afgronden.
De Zieneres wist welke problemen ze zag. Ze legde een trillerige hand op haar schouder. Siga huiverde even toen ze de koude vingers voelde; ze was nog nooit zo dicht bij de Zieneres geweest.
‘Het zal goed komen,’ zei de oude vrouw. ‘Je vader had vele opvattingen, maar hij zou jouw veiligheid altijd op de eerste plaats hebben gezet.’ Ze pauzeerde even. ‘Ga, mijn kind. Maak je geen zorgen over de stam.’
‘Nu?’ vroeg Siga aarzelend. Ze rilde weer toen de Zieneres knikte.
‘Ga recht door het moeras,’ zei ze. ‘Wees niet bang. Het lot is je goedgezind. Ga recht door het moeras en vind het hart van het woud. Wees op je hoede voor …’ Siga hield bijna onbewust haar adem in. ‘… Kirim, de erfgenaam van de Katsreizen.’
Na die woorden liep de Zieneres weg. Siga stond op en liet haar blik over het moeras gaan. Het siste, zoals altijd, maar met een zachte ondertoon. Siga haalde diep adem en liet haar voet in de vloeistof glijden. Onmiddellijk week het uiteen en onthulde een mosbodem. Siga voelde haar hart bonzen terwijl ze haar voet verder liet zakken en in het moeras stapte. Bij elke beweging week de vloeistof uiteen en ze liep langzaam over de bodem naar de overkant. De mist hing als zware rook om haar heen en drukte op haar longen, maar ze had er geen last van. Het woud respecteerde haar en liet haar door.

De tijd verstreek. Siga volgde zowel haar eigen intuïtie als de stemmen die door het woud zweefden. De stemmen klonken opgejaagd en fluisterend, maar ze verstond elk woord. In dit gedeelte van het bos was ze nog nooit geweest, maar het woud ondersteunde haar en stuurde haar de juiste kant op.
De avond begon te vallen. De maan kwam achter de wolken tevoorschijn en wierp een spookachtig licht op de grond. De bomen kwamen dichter bij elkaar en Siga wist dat ze het hart van het bos naderde. Een felle opwinding borrelde in haar op en ze begon sneller te lopen. Maar plotseling schalde er een stem door het bos en ze draaide zich verschrikt om.
Haar hart sloeg een slag over toen ze zag dat er iemand achter haar had gelopen. Het was een jongen. Hij was lang en mager en had ongezond ogende vlekken op zijn gezicht. Zijn wangen waren ingevallen en zijn vaalbruine haar warrig; al met al zag hij eruit alsof hij niet bepaald gesteund werd door het lot. Desondanks vlamden zijn ogen – roodbruine ogen.
‘Wie ben jij?!’ schreeuwde hij. Tot haar immense schrik hield hij een pijl en boog vast, die op haar hart gericht was
‘Ik…’ Siga begon te zweten. Ze staarde trillend naar de jongen. Was het Kirim, de jongen die haar wilde doden? In dat geval mocht hij haar naam zeker niet weten…
‘Nou?’ brulde hij en hij spande de boog aan.
‘Säde,’ zei ze in een opwelling. Dat was de naam van haar moeder, die al jaren geleden was gestorven. De naam betekende ‘lichtstraal.’ Om de een of andere reden stelde het haar een beetje gerust. Het was alsof haar moeder weer bij haar was.
Zijn ogen versmalden zich en kwam langzaam naar haar toe. Ze deinsde achteruit, maar hij deed haar geen pijn. Hij greep haar arm en trok haar mee. Een eindje verderop was een kamp opgezet. Het bestond uit kleine, simpele tentjes die zo te zien binnen enkele minuten weer afgebroken konden worden. Het kon niet anders of dit was de nomadenstam waar haar vader het vaak over had: de Tsatangen. Volgens hem was het woud zo erg tegen hen, dat ze niet eens meer op één plek konden wonen.
De leden van de stam waren allemaal opmerkelijk bleek en hadden groene ogen en blond haar. Siga wist dat zij, met haar roetzwarte haar en diepbruine huid, er voor hen erg vreemd uitzag.
‘Wie is dat?’ Een gespierde man kwam naar voren, met een boog in zijn hand. Hij knikte wantrouwig naar Siga.
De jongen haalde zijn schouders op. ‘Ze zegt dat ze Säde heet,’ mompelde hij. ‘Ze ziet eruit als een van die stammen voorbij het moeras, maar hoe kan ze dan ooit hier gekomen zijn?’
De man schudde zijn hoofd. ‘Hoe kom je hier?’ snauwde hij naar Siga.
Ze haalde diep adem. ‘Ik ben mijn stam kwijtgeraakt,’ fluisterde ze.
‘Kwijtgeraakt?!’ De man keek haar argwanend aan. Siga voelde dat ze rood werd en haar hart begon nog harder te bonzen.
Plotseling deed de jongen een stap naar voren. ‘Laat haar met rust, Medano,’ zei hij scherp. ‘We zijn het erover eens dat ze niet van voorbij het moeras komt, dus heeft ze niemand kwaad gedaan, ja?’
Na die woorden wendde hij zich tot Siga. ‘Ik ben zelf ook mijn stam kwijtgeraakt,’ zei hij kortaf. ‘Ik werd opgenomen door de Tsatangen; waarom zou jij iets anders verdienen?’
Siga hield haar adem in. De man met de boog, die blijkbaar het stamhoofd was, gromde iets en gebaarde de rest van de mensen door te gaan met hun werk. Zelf liep hij mopperend naar de grootste tent en ging naar binnen. Siga keek naar de jongen.
‘Dank je,’ zei ze. ‘Maar ik snap het nog steeds niet. Waarom help je me ineens?’
‘Je zwerft in je eentje door het hart van het woud en hebt niet eens een schrammetje,’ mompelde hij. ‘Het woud kan beter beslissen dan welk mens dan ook wie het verdient om te leven. In jouw geval is het overduidelijk.’ En zonder nog iets te zeggen liep hij het tentenkamp in.
Siga aarzelde even en kwam hem toen achterna. ‘Tot welke stam behoorde je?’ vroeg ze.
‘De Katsreizen,’ antwoordde hij kortaf.

Siga voelde een steek in haar maag. ‘En hoe heet je?’ vroeg ze aarzelend.
‘Kirim.’
Siga knikte trillend. Ze keek naar de rest van de Tsatangen en zag dat ze allemaal gewond of zwak oogden. Een paar werden ondersteund door anderen en velen hadden een bloederige lap om hun hand of arm.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze aan niemand in het bijzonder.
‘De stam voorbij het moeras beheerst het hele gebied,’ zei Kirim grimmig. ‘De Tsatangen zijn geen aparte stam. Die heersende stam heeft alle andere stammen in het bos aangevallen en uitgeroeid. Zo ook mijn stam, de Katsreizen. Als er overlevenden zijn, kunnen die zich aansluiten bij de Tsatangen. We proberen een soort leger te vormen en de stam van het moeras, zoals we hen meestal noemen, aan te vallen en hén uit te roeien.’ Zijn stem begon steeds killer te klinken.
Siga merkte dat ze zweethanden had. Trillend keek ze Kirim aan, wiens ogen nu werkelijk leken te vlammen en een withete haat uitstraalden.
‘Vannacht zijn een paar van onze mannen – waaronder ik,’ voegde hij er aan toe en Siga zag een soort felle trots in zijn ogen, ‘hun gebied ingegaan en we hebben hun stamhoofd gedood. Nu is zijn dochter, een meisje van zestien, het hoofd en zij is natuurlijk nog heel onervaren, dus vanavond gaan we de genadeklap toebrengen.’
Siga werd bleek van schrik. Ze zag het beeld voor zich van haar vader, levenloos, half in het moeras gegleden. Dus hij was niet gewoon overwonnen door het moeras! Hij was opzettelijk in het moeras gedreven! Bijna nog erger was die spottende opmerking over zichzelf.
Ze was nog nooit eerder kwaad geworden, maar nu leek er een soort elektriciteit in haar te ontladen. Woedend keek ze naar Kirim, die nog steeds doorpraatte over haar stam.
‘Ik heb zelf gezien hoe die man mijn ouders vermoordde,’ ging hij door. ‘Hoe hij bevel gaf het hele dorp in brand te steken!’
Een traan rolde over zijn wang en Siga keek hem aangeslagen aan. De spanning en woede van daarnet waren verdwenen. Ze keek hoe Kirim met zijn hand langs zijn ogen veegde en een van de tenten binnenging. Ze hoorde hem zelfs nog zachtjes snikken. Er kwam een waas voor haar ogen en ze liep een eindje weg, met haar armen om haar lichaam heen geslagen.
Kirim had haar vader gedood en wilde haar ook vermoorden, maar alleen omdat haar vader zijn hele dorp uitgeroeid had. Waarom had haar vader dat gedaan?
Misselijk van angst dacht Siga aan de vader die ze gekend had. Ze wist dat hij het liefst het hele woud overheerst had, maar ging dat verlangen zo ver dat hij bereid was mensen te doden?
Het vertrouwde geruis van de stemmen klonk weer, maar dit keer duidelijker. Ze zeiden ook iets anders. Siga luisterde, terwijl tranen op de grond druppelden en de wind door haar haren blies. Het woud wist het ook. Het was fout van de Tsatangen dat ze een moord hadden gepleegd, maar haar stamgenoten, onder leiding van haar eigen vader, waren de echte boosdoeners.
Siga keek over haar schouder naar het schijnsel van het kampvuur van de Tsatangen. Ze wist wat haar te doen stond. Er zou haar niets overkomen. Het lot stond achter haar.

Het kampvuur werd omringd door de leden van de stam. Kirim zat een eindje verder weg en staarde afwezig in de vlammen. Siga trilde van angst, maar ging naast hem zitten. Kirim keek op en glimlachte zwakjes.
‘Hé, Säde,’ zei hij. ‘Ik zag je het bos ingaan.’
Ze knikte en keek ook in de vlammen. Ze dansten en wierpen een zacht schijnsel op de gezichten van de mensen. Ze trok haar blik los en keek Kirim recht in de ogen. ‘Ik heet geen Säde,’ zei ze zacht. ‘Mijn naam is Siga.’
Kirim keek haar rustig aan. Zijn ogen gleden over haar gezicht en dwaalden toen af naar het kampvuur. ‘Dus toch…’ hoorde ze hem mompelen.
‘Onze Zieneres waarschuwde mij voor een jongen,’ ging ze dapper door. ‘Hij zou mij willen doden. Zijn naam was Kirim en hij was de erfgenaam van de Katsreizen. Ze zei dat ik moest vluchten en dat heb ik gedaan.’
Kirim zei niets. Hij keek nog steeds naar het kampvuur. Siga zag dat hij zijn vingers tegen de mosbodem drukte. Een rode gloed, sterker dan die van het kampvuur, verspreidde zich over zijn gezicht.
‘Ik kon als enige van mijn stam het bos binnengaan en weer veilig terugkeren,’ vertelde ze zachtjes. ‘Volgens mijn vader was het bos vervloekt. Nu weet ik beter. Mijn stam had geen respect voor het bos. Ik wel, en daarom kon ik het betreden.’
Nu keek Kirim wel op. Zijn ogen stonden niet meer vol kille haat, integendeel, ze waren rustig. ‘Dus we hebben vannacht jouw vader gedood?’ vroeg hij kalm.
Siga knikte. ‘Vanmorgen ontdekten we het,’ antwoordde ze al even rustig. ‘We dachten dat hij geprobeerd had het moeras te trotseren en daarbij omgekomen was.’
Kirim keek haar aan en heel even zag Siga een triomfantelijke flits in zijn ogen. ‘Hij was een vreselijke man,’ zei hij kortaf. ‘Hij wilde het hele woud onder zich krijgen. Hij respecteerde de wetten niet.’
‘Dat weet ik,’ zei Siga. ‘Maar hij is dood. Jullie hoeven mijn stam niet meer uit te roeien.’
Kirim aarzelde. Siga kon het voelen. ‘Ik weet het niet,’ zei hij langzaam. ‘Hij gaf het bevel tot moorden, maar de rest van de stam had kunnen weigeren.’
Siga wilde iets zeggen, maar haar woorden werden overstemd door Medano’s stem. De man stond vlak naast hen en had een grimmige uitdrukking. Hij hief zijn boog en zei kortaf: ‘Kom, Kirim, het is tijd.’
Kirim zweeg. Zijn ogen vonden die van Siga en ze keek hem smekend aan. Bijna onmerkbaar schudde hij zijn hoofd en stond op. ‘Het is tijd,’ zei ook hij en hij volgde Medano, terwijl ze alle mannen waarschuwden.
Siga bleef zitten, terwijl het paniekerige gevoel zich verspreidde. Het was doodstil in het kamp, terwijl de mannen door het duister wegliepen, met hun wapens in de aanslag. Ineens begonnen de bomen weer te ruisen. Siga keek omhoog, vanbinnen smekend om hulp. De stemmen klonken weer.

'Twee vijandige stammen... zo sterk... zij die... overleeft...'
En ineens, alsof ze de opdracht gekregen had, stond Siga op en volgde de mannen. Het was nieuwe maan en zelfs de bomen werden opgeslokt door het duister. Maar Siga werd geleid door de stem van het moeras en kon haar weg moeiteloos vinden.
Toen de stank van het moeras en de mist haar tegemoet kwam, kon ze de stemmen van de mannen al horen. Ze liep met een boog om hen heen en rende terug naar haar dorp. Hijgend kwam ze aan en bonsde op de deur van de Zieneres. Er kwam geen antwoord en paniekerig bonsde ze op andere deuren. Waar was iedereen? Koortsachtig keek ze om zich heen. In de verte zweefden lichtjes. Aan de rand van het moeras zag ze lantaarns dansen. Ze herkende de magere gestalte van de Zieneres en rende naar haar toe. Voor ze haar kon bereiken, schalde er echter een stem door het duister.
‘Stam van het moeras!’ schreeuwde een stem die Siga herkende als die van Medano. ‘Jullie terreur is voorbij! Het woud zal nooit van jullie zijn.’
De mensen die de lantaarns vasthielden, draaiden zich om en zelfs Siga schrok van de uitdrukking op het gezicht van de Zieneres.
‘Het woud heeft zijn eigen wetten,’ zei ze met een vreemde, angstaanjagende stem die Siga nog nooit bij haar gehoord had. ‘Het lot van de mensheid wordt niet bepaald door één stam. Het woud heeft zijn eigen manier.’
Siga huiverde bij het horen van die woorden. Terwijl de Zieneres sprak, hoorde ze ook stemmen in het moeras.

'Twee vijandige stammen... zo sterk... zij die... overleeft...'
Medano’s gezicht drukte niets dan felle haat uit. Naast hem stond Kirim, wiens gezicht een bleke gloed had.
Er leek een onzichtbare spanning tussen de twee stammen te zijn. Medano en Kirim keken de Zieneres zonder een spoortje angst aan. Siga voelde haar knieën knikken. Plotseling veranderde de sfeer. De mist kwam op. Siga kon geen van de mensen meer zien en ze zocht houvast bij een boom. De kilte drong door tot in haar hart. Haar adem vormde wolkjes in de ijskoude lucht.
Toen, zonder enige waarschuwing, werd de stilte verbroken door een enorm, bulderend geluid. Het duister werd ook vernietigd. Gele, dansende vlammen schoten omhoog vanuit de bomen. Kirim en Medano keken geschrokken om, naar de enorme bosbrand die snel dichterbij kwam.
De mensen om hen heen begonnen te schreeuwen en probeerden te ontsnappen, maar de vlammen waren sneller en grepen razendsnel om zich heen. De enige die rustig bleef staan, was de Zieneres. Met een angstaanjagende vastbeslotenheid bleef ze haar lantaarn vasthouden. In het zwakke schijnsel kon Siga de ogen van de oude vrouw zien, die rood en vlammend waren.
Siga rukte haar blik los van de lantaarn en rende voor haar leven. Instinctief rende ze naar het moeras, dat haar omsloot en beschermde voor het vernietigende vuur. Siga rende verder, naar het midden van het moeras. Plotseling begaven haar knieën het en ze viel voorover op de mosbodem. Alles werd zwart, maar het gegil van de mensen en het gebulder van het vuur drong nog steeds tot haar door.

In het zachte ochtendlicht werd Siga wakker. Ze lag precies hoe ze gisternacht gevallen was toen ze het bewustzijn verloor. Langzaam kwam ze overeind en keek gedesoriënteerd naar de zon, die veel feller op het gebied scheen nu het grootste gedeelte van de bomen verbrand was.
Trillend stond Siga op en liep terug naar haar dorp. Vol afschuw keek ze naar het gebied. Er was niets van over. Zware rookwolken hingen in de lucht en vermengden zich met de mist. De kilte van de plek drong diep tot haar door. Ze sloot haar ogen en voelde warme tranen tussen haar oogleden over haar wangen glijden. Ondertussen klonken de stemmen weer. Als vlammen dansten ze over de restanten van het dorp, hun lied zingend:

'Uit de as van twee vijandige stammen zal een derde ontstaan, een stam krachtig en eensgezind, zo sterk dat hij ooit over de wereld zal heersen... en zij die de vlammen overleeft, zal hun leidster zijn.'

De stem van het moeras © Mairanne Wijtsma

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Marianne Wijtsma