Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Marijke van Geest  Beoordeling BSN

De lezer - Marijke van Geest

Hij zit al geruime tijd recht op zijn stoel. Zij slanke handen bladeren rustig door het boek dat voor hem ligt. Het dunne papier knispert tussen zijn vingers. Hij schraapt zijn keel...

De twee jongste jongens schieten met doperwten op elkaar. Na een blik van mijn moeder vechten hun schoppende benen onder de tafel de vete uit. Mijn oudste broer kijkt dromerig voor zich uit en laat af en toe zijn doorschijnend blauwe ogen naar buiten dwalen. Met zijn wijsvinger volgt hij de contouren van een jusvlek op het tafellaken. Ik herken er de vorm van Afrika in. Mijn grote zus knoeit nog met haar pap. Ze ondersteunt haar hoofd met haar linker hand en laat telkens een halfvolle lepel in haar mond verdwijnen. Ze likt er maar zo ’n beetje aan, want als ze de lepel uit haar mond neemt is die nog steeds halfvol. Aan tafel treuzelt zij altijd. Ze prakt het eten op haar bord zo fijn dat het op babyvoeding lijkt en laat het met zuinige vorkjes in haar mond verdwijnen. Met mijn andere zus vermijd ik het oogcontact. Aan tafel hangt er vaak een lachbui tussen ons in, die onbeheersbaar wordt zodra we eraan toegeven en die meestal uitmondt in straf. Ik laat mijn hoofd rusten tegen mijn moeders ronde schouder, die meebeweegt op het ritme van haar ademhaling. Haar handen strijken onzichtbare plooien in het tafellaken glad. De groefjes in haar vingers zijn donker gekleurd door het schillen van de aardappelen. Met mijn oor tegen haar arm hoor ik mijn bloed suizen in mijn hoofd. Of is het haar bloed? De prop uitge-kauwd rundvlees, die ik in een onbewaakt ogenblik uit wil spugen, trek het slijmvlies van mijn wang samen.

Mijn vader schraapt opnieuw zijn keel en laat geruisloos zijn vingers op de tafelrand trommelen. Plotseling dondert zijn stem door de kamer: ’Eerbied...!’

De dreiging laat zijn stembanden trillen. Hij rekt het woord zover uit dat het nog boven de tafel zweeft als hij zijn mond alweer gesloten heeft. Zijn blikken schieten als geleidde projectielen van de een naar de ander. De hond staat geschrokken op en legt zijn vierkante kop op vaders dijbeen. De lepel van mijn zus komt halverwege het bord en haar mond met een rukje tot stilstand en zakt dan weer langzaam naar beneden. Na nog wat slap geduw staken de jongens hun gevecht. Mijn zusje giechelt. Het geluid vindt weerklank in een holte ergens achter in mijn neus. Ik voel een lachje kriebelen en houd mijn adem in om het te onderdrukken. Moeder gaat iets rechter zitten. ’Toe nou, jongens’ zegt ze zacht, ’Vader wil lezen…’

In een langzaam gebaar legt mijn vader zijn handen, met de palmen omhoog, naast de bijbel. De voorjaarszon, die schuin de kamer binnen valt, wordt weerspiegeld door zijn kalende schedel. De krans grijze haren schittert als een aureool in het zonlicht. Hij zucht hoorbaar een keer en laat de stilte die erop volgt voor hem werken. Het wonder voltrekt zich zodra hij begint te lezen. Zijn gezicht verandert. Het lijnenspel wordt zachter en vertoont een zweem van devotie. Zijn stem draagt verder en klinkt anders dan ik gewend ben; lichter, stiller… Ik sluit mijn ogen. De plaatjes in mijn hoofd rijgen zich aaneen tot het verhaal dat hij vertelt over de hof van Eden.

Ik zie Adam, volmaakt door God vormgegeven uit klei. Ongeveer zoals ik op school mijn kabouters boetseer. Maar bij mij worden het vormeloze mannetjes, met een te groot hoofd en te korte armen. Ik zie Eva, gemaakt uit een rib van Adam. Het beeld valt samen met de ribkarbonaden in de vitrine van de slager. Adam en Eva… ik proef hun namen op mijn tong, zoals zij in hun naaktheid de namen proeven van alle dieren die met hen in het paradijs leven. Ik zie hoe Eva’s lange zwarte haar over haar schouders valt, terwijl ze vruchten verzamelt voor haar Adam. Schaamteloos levend temidden van tropische planten en geurende bloemen die nog geen naam hebben. Die in het eerste licht van de zon hun hoofdjes buigen om kleurige vlinders te kokken. Midden in die wonderlijke tuin zie ik plotseling de boom der kennis van goed en kwaad. In haar takken loert de slang. Met haar gespleten tong lispelt ze onwaarheden en verleidt Eva om de vruchten van de boom te plukken. Ik leef met Eva mee en zie de pruimenboom van Vellekoop, die haar takken uitnodigend ver over onze tuinmuur steekt. Ik denk aan de matblauwe vruchten, die verleidelijk zoet geuren en waar ik net niet bijkan - niet bij mag - omdat ze niet van ons zijn. Na de oogst legt de buurvrouw wel eens wat pruimpjes op de muur. Maar nooit zijn die zo groot en sappig als de verboden vruchten die boven onze tuin hangen en die ik zo graag zou willen plukken.

Vaders dagelijkse stem brengt me terug in de werkelijkheid. Ik open mijn ogen, kijk hem niet aan, maar voel dat zijn blik zich aan me vastzuigt.
’Hoor je me niet…?’ vraagt hij geringschattend.
’Ja, Pappa’ fluister ik.
’Nou dan… het laatste woord… of zat je weer te dromen?’ zegt hij.
Hij kijkt triomfantelijk naar de anderen. Ik richt hoopvol mijn blik op mijn moeder. Zij doet of ze het niet merkt. Aan de overkant van de tafel maakt mijn zusje krampachtige bewegingen met haar lippen in een poging me geluidloos voor te zeggen. Mijn broers spelen als echte mannen het spel van mijn vader mee. Zij kennen de straf die onlosmakelijk verbonden is met het niet weten van het laatst gelezen bijbelwoord. De jongste steekt vermanend zijn vinger naar me op. In de stilte richten alle ogen zich op mij. Beschaamd sla ik de mijne neer.
’Ik wacht…’ zegt mijn vader.
’Pruimen?’ vraag ik zacht.
Mijn broers proesten achter hun hand. Mijn zus verslikt zich in haar laatste hapje.
’Zwijg…’ buldert mijn vader en dan dreigend tegen mij: ’wat…?’
’De pruimen… van Vellekoop…’ probeer ik opnieuw.
’Verdwijn… ga uit mijn ogen!’

Vaders stem heeft alle glans verloren en kaatst hard terug uit alle hoeken van de kamer. Ik maak me klein, kleiner nog en sluip de gang in, de trap op. Op de bovenste trede, waar ik tussen de spijlen van het traphek door nog net de dingen kan horen die zich beneden afspelen, ga ik zitten en trek mijn jurk strak over mijn knieën. Een traan trekt een spoor van ooghoek naar mondhoek. Ik proef het zout op mijn tong. Van beneden stijgt nu het baldadige rumoer op dat hoort bij het stoeien na het eten. Ik ben een verschoppeling, uitgesloten van het bevrijdende spel.

Langzaam wint mijn boosheid het van de schaamte en met een kort gebaar veeg ik mijn tranen weg. Een stiekem glimlachje laat mijn mondhoek krullen.

In de komende herfst zal ik zoveel gegroeid zijn dat ik net groot genoeg ben om de pruimen van Vellekoop te plukken. Ik weet zeker dat ik net als Eva de verleiding niet zal weerstaan. Maar ik zal het heimelijk doen en het aan niemand zeggen. Ik ben er immers vandaag al voor gestraft.

De lezer © Marijke van Geest

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Marijke van Geest  Beoordeling BSN