|
|
'Je bent nu een kind zonder ouders.' De vrouw die mijn hand vasthoudt drukt deze nogmaals voordat ze me loslaat. Ik wend mijn ogen van haar af en knik ter bevestiging. Het is lang geleden dat iemand mij een kind noemde. Het kind van mijn vader en moeder. Heb ik mij ooit een kind gevoeld? Gedachten die door mijn hoofd schieten terwijl de stoet van mensen telkens even stilstaat als ze mij passeert. Troostende woorden fluisteren, strelende gebaren maken, glimlachjes schenken. 'De tijd heelt alle wonden.' Ik bedank de persoon en staar hem even na. Dikke, glimmende nek, ietwat puilend over de kraag van zijn overhemd. Hij transpireert, realiseer ik me. Het schijnt een warme dag te zijn. Net zo warm als alle voorgaande dagen van deze maand. 'Geen weer om dood te gaan,' merkte mijn geliefde vanochtend op. Ik meende een spottende ondertoon in zijn stem te horen, maar durfde hem niet aan te kijken. Zwijgend ben ik doorgegaan met mezelf te kleden. Het was niet toegestaan een jurk uit mijn koffer te dragen. Hij had de zaterdagavond outfit voor mij klaar gehangen. Inclusief de kleine handtas en zwarte schoenen met extreem hoge hak. En de lange beige regenjas, die ik draag als we ons, bij hoge uitzondering, tussen vreemden begeven. Ik heb geen last van de hitte. Mijn tepels voelen koel tegen de stof van mijn hoog gesloten jas. De vrouw die nu voor me staat neemt mijn gezicht tussen haar handen en drukt haar lippen op mijn wang. 'Arme schat, je ziet zo wit. En ben je vermagerd? Het is lang geleden dat ik je gezien heb, maar ik wilde je toch mijn deelneming betuigen. Je moeder was een fantastische vrouw.' Ik vraag me vergeefs af wie ze is. Haar gelaatstrekken komen me vaag bekend voor. Ik veins echter herkenning, glimlach en reik mijn hand alweer uit naar de volgende. Mijn voeten doen zeer van het lange staan en ik leun een beetje naar achteren, waar ik mijn begeleider weet. Hij steunt me, legt zijn hand op mijn schouder terwijl de laatste mensen mij passeren. 'Kom mee,' zegt hij dan. 'Je moet iets drinken.' Aan een sta tafel in de kleine aula neemt hij koffie en schenkt voor mij een glas water in. 'Drink, maar met kleine slokjes. Zet je voeten naast elkaar en leun niet tegen de tafel.' Ik sta kaarsrecht en kijk om me heen. Mensen zitten op bankjes langs de muur of staan in kleine groepen met elkaar te praten. Als iemand mijn blik vangt knikt hij of zij me bemoedigend toe. Mijn gedachten dwalen af naar haar, die mij het leven schonk, maar ik zie alleen de donkerhouten kist, die langzaam verdween terwijl de zware velours gordijnen zich sloten. Muziek van Bach. Niet haar keuze. Zeker niet de mijne. Het regelen van de uitvaart is me uit handen genomen, heb ik uit handen gegeven. Zonder protest. Mijn moeder, levend of dood, speelt geen rol in mijn huidige bestaan. 'Tijd om te gaan.' Zijn woorden dulden geen tegenspraak. Hij pakt mijn glas aan, kijkt me even in de ogen. Als ik de mijne neersla neemt hij me bij de arm en begeleidt me naar de uitgang. Voor de deur staat een taxi klaar. Hij wacht tot de chauffeur uitstapt en het portier voor me opent. Ik neem plaats op de achterbank. Mijn geliefde komt naast me zitten. Hij knoopt zwijgend de bovenste knopen van mijn jas open. De auto rijdt met gepaste snelheid het terrein af. Een paar straten verder kondigt neonreclame een benzinestation aan. Hij sommeert de chauffeur te stoppen. Ik zie hoe deze in zijn spiegel naar ons kijkt. 'Stap uit. Ga naar binnen en vraag om een pakje Marlboro. Als de bediende zich omdraait stop je twee pakjes kauwgum in je zak.' Ik blijf stil zitten, als bevroren. Wat hij vraagt is niet nieuw voor mij. Hij draagt me vaker op voorwerpen zonder te betalen mee te nemen. Maar dat hij dit ook vandaag van mij verlangt
. Geschokt kijk ik hem aan. Hij antwoordt alsof hij mijn gedachten lezen kan. 'Ja, nét vandaag. Zodat ik zeker van je kan zijn. Ga.' Ik pak mijn handtas en stap uit. De jongen achter de toonbank moet hoog reiken voor de gewenste sigaretten. Ik gris de kauwgum uit een mand naast de kassa en stop ze in mijn jaszak. Het geld voor de sigaretten tel ik gepast uit, loop rustig terug naar de auto. Beide mannen zitten op hun plek. Ik open zelf het portier en stap in. Zonder op te kijken haal ik de pakjes uit mijn jas, overhandig ze hem, met de rookwaar. Even later vult de auto zich met nicotinelucht. We draaien de snelweg op. De zon zindert op het asfalt, maar de airco houdt de auto koel. Ik leun achterover en sluit mijn ogen. 'Knoop je jas open en spreid je benen.' Hij fluistert het in mijn oor, maar zijn stem klinkt dwingend. 'De chauffeur,' stamel ik, en vang weer diens blik in de achteruitkijkspiegel. 'Die heeft er vast geen bezwaar tegen. Ik wacht.' Ik buig mijn hoofd terwijl ik langzaam mijn jas losmaak. Mijn knieën beven als ik mijn benen uit elkaar doe. 'Til je jas en jurk omhoog tot aan je middel.' Het zachte leer koelt aangenaam mijn warme dijen en billen. Mijn borsten liggen vrij in de diepe uitsnit van mijn jurk nu mijn jas ze niet meer bedekt. De chauffeur kan mijn hele naaktheid zien. Ik adem diep in en uit, sluit mijn ogen weer. Gespitst op zijn woorden, zijn aanraking. Er gebeurt niets. De motor van de auto ruist monotoon verder. Er is verder geen geluid. Ik voel mijn hart bonken in mijn keel. Mijn mond voelt droog. Ik bevochtig mijn lippen met mijn tong, moet krampachtig slikken. Voel dat hij naar me kijkt. Mijn bevende benen kan ik niet meer in bedwang houden. 'Ik moet je controleren.' Zijn hand duwt mijn benen nog verder uit elkaar. Vanochtend heeft hij mijn vagina gevuld met de kleinste, maar wel de dikste koperen staaf uit de collectie die op mijn bedrand staat. Mijn andere opening draagt de tegenovergestelde, dunne maar lange spies. Beide worden op hun plek gehouden door kettingen, die om mijn middel bijeen komen. 'Schuif naar voren, zodat je billen de bank niet meer raken.' Mijn geslacht ligt nu kwetsbaar open. Hij streelt mijn opengetrokken schaamlippen, duwt beide dildo´s nog dieper naar binnen. Ik kreun zachtjes. Meteen trekt hij zijn hand terug en zegt me stil te blijven liggen. En dat hij tevreden is. De autospiegel toont geen ogen. Ik kijk naar buiten waar het groen voorbij zoeft. Mijn moeder is niet meer. Straks rest mij de urn met haar as. Vandaag heb ik mijn herinneringen. Herinneringen aan het kind dat ik was, het meisje dat ik werd. De vrouw die ik ben. De vrouw die haar leven niet meer zelf wil regisseren en zich heeft overgegeven aan haar geliefde. Ik kijk naar de man naast me. Zijn profiel steekt scherp af boven het hagelwitte overhemd. Gekrulde, diepzwarte haren. Fijn gelaat, volle lippen. Altijd gladgeschoren. Tanig lichaam. Het meest houd ik van zijn handen. Lange, slanke, goed verzorgde handen. Aan zijn middelvinger een smalle gouden zegelring. 'We zijn er bijna.' Ik schrik wakker van zijn stem. Mijn huid gloeit en plakt aan het leer, mijn benen slapen. Ik wil overeind komen, me bedekken, maar hij beduidt me roerloos in dezelfde houding te blijven. 'Ik zal je in gereedheid brengen.' Zijn handen zoeken mijn borsten en draaien de tepels tot ze rood en gezwollen zijn. Op zijn schoot liggen drie leren riemen met ijzeren ringen. Ik strek mijn armen naar hem uit. Eerst de rechter, dan de linker. Hij bevestigt het leer als een armband om mijn polsen. Dan streelt hij zachtjes mijn hals, zoekt met zijn mond mijn lippen, beroert ze vluchtig. De band die hij als laatste om mijn hals snoert zit erg strak en schuurt altijd. Ik heb er nooit iets van gezegd. Ik vang een smalende glimlach van de chauffeur op, die nu onafgebroken in zijn spiegel kijkt. 'Je hebt niet gehuild vandaag.' Ik knik bevestigend. Ik kon niet huilen. Als de auto afremt slaat hij mijn jas over mijn jurk, helpt me dan met uitstappen. 'Straks,' zegt hij, 'straks zul je schreeuwen.' Het weeïge gevoel in mijn onderbuik is zo sterk dat ik wankel. Hij ondersteunt me tot we het huis binnengaan.
|