Homepage Schrijversweb Schrijversweb 2004 Marlou Roossink Geslaagd - Marlou Roossink |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Ik stapte de auto uit en voelde mijn laars wegzakken in de modder. Aardedonker was het hier. Ik ademde eens diep in en uit, het scheen maar niet te wennen. Hoe vaak had ik al zo gestaan; midden in de nacht op de één of andere duistere locatie? Vaak. Ik keek omhoog, grillige donkere takken. Daartussendoor een inktzwarte lucht met flarden bewolking. Een eenzame ster scheen. Ik pakte mijn camera, klapte het portier van mijn Mini dicht. Zo zonder de binnenverlichting van mijn autootje was ik even mijn oriëntatie kwijt. Ik zag werkelijk niets. Ik voelde iets van paniek opkomen. Onzin, stel je niet aan. Mijn linkerhand omsloot het ijzer van mijn zaklamp. Schuin naar rechts hoorde ik gedempte stemmen. Ik zag vage lichtbundels. Daar moest ik naar toe, vooruit maar. Er was een redelijk begaanbaar pad maar toch was ik blij met mijn zaklamp. Hoelang had ik die al niet. Het was een cadeautje voor mijn examen en daar had iedereen nog zo om moeten lachen. Een zaklamp, wie kreeg er nu een hemelsnaam een zaklamp? Ik dus. En er was geen enkel cadeau geweest, waar ik meer plezier van had gehad, dan deze lamp. Twee weken, drie dagen en een paar uur was het geleden dat mijn zusje verdween. Zomaar, in het niets. We waren een weekendje weg, met zijn tweetjes. Voor het eerst. En daar op de fiets hadden we elkaar opnieuw gevonden. Zusjes onder elkaar. Nog nooit waren we dichter bij elkaar geweest dan in die dagen. Geen schaduw, geen voetstukken, twee zusjes op een lijn, zwoegend tegen de wind, genietend van de Maas. Alles was gezegd, uitgepraat. We hadden gelachen, gehuild, gezwegen. Allebei, gelijkwaardig. Samen hadden we het tentje opgezet en samen lagen we in het donker te luisteren naar de geluiden van de nacht. Het was koud geweest die nacht. Er stonden sterren, net als nu. Het gras was kil en vochtig. Het bos donker en stil. Dreigend. "Kom Jessie, deze kant op." Ben had zijn moment van aarzeling weer gehad en nam de leiding. Hij duwde me zachtjes in de goede richting en scheen met zijn lamp voor me op het pad. Voor de vorm pruttelde ik wat tegen maar begon toch te lopen. De stemmen werden duidelijker en de vage klanken begonnen langzaam aan weer op een taal te lijken. Na enkele tientallen meters kropen we tussen een paar bomen vandaan, recht in het volle licht. Mannen met een brancard stonden geduldig te wachten. Een ander liep voorzichtig om iets heen. Een hoopje kleren, zo leek het. Ik huiverde, en trok mijn jas wat vaster om me heen. Waar was ik aan begonnen? Ik moest terug. Een golf misselijkheid sloeg door me heen. Ik liep naderbij, voetje voor voetje. Mijn lichaam tot het uiterste gespannen, volledig in de paniekstand, zorgvuldig oplettend waar ik mijn voeten neerzette. Ik mocht geen fouten maken. Ik keek op het hoopje neer. Een rilling kroop over mijn rug en ik kromp in elkaar. Daar lag ze, mijn zusje. In haar rode topje. Ze lag op haar rug, haar benen opgetrokken, alsof ze er zo neerggegooid was. Haar wikkelrok was opengevallen en lag slordig om haar heen. Haar schouderlange haar zag er warrig en stoffig uit. Schoenen had ze niet meer aan. Haar gezicht was nauwelijks te zien en lag in een vreemde knik opzij gedraaid. Haar haren waren donker, maar glinsterden op in de lampen. Als vanzelf ging mijn blik naar haar arm. Een lichtere streep, minder bruin dan de rest. Daar had hij gezeten, hij was weg. Een duizeling in mijn hoofd en even sloot ik mijn ogen. Ik voelde een bitter goedje naar boven komen en deinsde achteruit. Wankelend. Het was mooi weer geweest die dag. Een echte feestdag. We waren allebei geslaagd. Mijn zusje en ik. Papa en mama liepen stralend tussen de gasten op het groots opgezette tuinfeest. Niets was teveel geweest. Eten en drinken in overvloed en mijn ouders, glimmend van trots. Tegen ieder die het horen wilde, werd het verhaal verteld. Dat mijn zusje het toch maar geflikt had, en dat in 4 jaar. Ze konden hun ogen niet van haar afhouden, en als ik blij met mijn diploma en dankbaar voor het grote feest naast mama ging zitten, legde ze een hand op mijn knie en zei: "Goed hč, van Ro, tegen alle verwachting in. Jouw zusje, daar mag je wel heel trots op zijn. Op jou zijn we dat natuurlijk ook, dat weet je best. Alleen voor jou was het allemaal veel gemakkelijker, een beetje anders, toch?" “Gaat het, Jes?” Ben stond over me heen gebogen en keek bezorgd. Mijn zusje had al vlug een baan gevonden als secretaresse, en kon met haar salaris een bescheiden flatje huren om de hoek bij mijn ouders. Liever hadden ze haar thuis gehouden, maar ze wilde zo graag op zichzelf. Ik had mijn baan bij het advocatenkantoor, maar studeerde door voor journalist. Ik wilde schrijven en niets anders. Al mijn geld ging op aan studie, mijn energie aan het studeren, en aan het verdedigen tegenover thuis. Belachelijk, ik had toch een baan en waarom kon ik daar niet gewoon tevreden mee zijn? Ik moest een voorbeeld nemen aan mijn zusje. Waarom moest ik altijd zo moeilijk doen? Waarom nou weer schrijven? Er was altijd vraag naar administratieve krachten. Mijn zusje had het toch ook voor elkaar? Leefde een lekker leventje. Wat was daar mis mee? Ik slaagde en nam ontslag, schreef me in bij de Kamer van Koophandel, en vanuit mijn tweekamer appartementje begon ik als freelancer. Vastbesloten naam te maken als schrijver. Tot die ochtend, twee weken geleden. Toen ik belde vanaf de camping, in paniek. Dat Ro was verdwenen. Binnen een uur waren ze er. Mijn moeder in tranen, roodomrande ogen, overstuur. Mijn vader ogenschijnlijk rustig, verstandig en proberende alles onder controle te houden. Alles kwam goed, daar vertrouwde hij op. Ik had toch mijn connecties met de recherche, de brandweer en alle hulpverlenende instanties? Ik liep toch vaak mee en mocht toch overal bij zijn? Ik kon het oplossen. Ze wilden mij inhuren, hun eigen dochter. Voor heel veel geld. Geld dat ik niet wilde. Ik wilde Ro vinden, omdat ze mijn zusje was, omdat ik van haar hield. Onvoorwaardelijk. Ik wilde haar vinden voor mijn ouders, voor mezelf. Het is koud, akelig stil. Daar ligt ze, mijn lieve zusje. Mooi als altijd. Ze heeft nieuwe kleren aan, die ik samen met mama was gaan kopen, in de stad. "Jij gaat mee, Jessie," had mama vastberaden gezegd. Bijna dapper. "Jij weet als geen ander wat Ro aan zou willen." Alsof we het daar dagelijks over gehad hadden. Ik wenk de man en samen sluiten we de kist. Hij geeft me een kort knikje en ik draai me om en loop naar buiten. Alleen. |
|||||||||||||||||||||||||||||
Geslaagd © Marlou Roossink Homepage Schrijversweb Schrijversweb 2004 Marlou Roossink |