Behalve een kleine camper staat er nog niemand op het tentveld. Ze kan gaan staan waar ze wil. Margreet parkeert haar auto zo'n tien meter van de camper en stapt uit om de bodem op boomwortels en stenen te controleren. Het zachte gemurmel van haar buren bevalt haar echter niet en ze stapt weer in en rijdt haar auto naar de verste hoek van het veld. Een nieuwe naar beneden gerichte inspectie volgt en ze concludeert dat dit de ideale plek is. Hier hoort ze ook niets, behalve het ruisen van de hoge bomen, die het grasveld omzomen. Met haar handen in de zij en haar benen in spreidstand ademt ze diep in. Haar lange rok wappert om haar blote benen. Een losgekomen grijze lok waait in haar gezicht. Ze zucht nog eens diep. Dan draait ze zich om om haar tent uit de kofferbak te halen. Even later is het gras bezaaid met haar kampeeruitrusting. Ze haalt de tent uit de tentzak en vraagt zich af hoe ze het sheltertje op moet zetten. Het is al meer dan vijftien jaar geleden dat hij werd gebruikt en toen was ze nog niet alleen. Maar goed dat ze onlangs besloot hem mee te verhuizen naar haar nieuwe woning. Nu kwam hij nog mooi van pas. Na veel gehannes met de aluminium stokken en het tentdoek, staat hij dan toch. Nog even een paar haringen erin, zodat hij niet weg zal waaien en dan is het klaar. Dat laatste kost meer moeite dan verwacht, zelfs met haar tenthamer. De grond is hard. Kreunend komt ze uiteindelijk overeind. Eigenlijk is ze te oud voor dit soort avonturen. Ze vlucht naar haar comfortabele autostoel om uit te rusten. Ze legt haar armen op het stuur en laat haar voorhoofd daarop rusten. Als de tranen beginnen te prikken, slikt ze, vermant ze zich en pakt een boek. Is ze wakker geworden van het gerommel in haar darmen of van de kinderen die aan de overkant met een bal spelen? Dan moet dat in het voorbijgaan zijn geweest, want nu gaan hun stemmen verloren in de wind. Ze heeft trek, maar voordat ze gaat eten, moet ze eerst douchen. Haar handen zijn vuil en stinken. Ze voelt zich klam na haar slaapje. Ze draait zich om en graait haar handdoek en toilettas uit de weekendtas op de achterbank. Uit de kofferbak diept ze schone kleren op. Ze propt alles in een rugzak en sjokt vervolgens de heuvel op naar het toiletgebouw. Onderweg wordt ze eerst vriendelijk gegroet door de kampeerders bij de camper en vervolgens door een ouder echtpaar bij een riante stacaravan. Zij knikt alleen maar. Ze heeft echt geen zin in sociaal zijn. Ook bij de receptie, waar ze douchemuntjes moet kopen, stopt de zondvloed aan woorden van de beheerder alras omdat ze nauwelijks reageert. Fris en voldaan van de douche en de voedzame maaltijd in het kleine restaurant naast de camping, loopt ze later terug naar haar tent. Ze voelt haar lichaam en geest steeds verder ontspannen. Ze zal in haar auto gaan lezen, niet omdat dat de enige mogelijkheid is om rustig te lezen zoals thuis, maar omdat het comfortabel is. Ze hoeft nu niet eerst naar een parkeerterrein te rijden, het is hier stil genoeg. Als het ook bij het licht van het lampje boven de achteruitkijkspiegel te donker zal zijn, zal ze haar tent in kruipen en proberen te slapen.
Als het zover is, weet ze nauwelijks hoe ze moet liggen en als ze eindelijk in slaap is, droomt ze van kletterende regendruppels. Totdat ze wakker wordt en zich realiseert dat het echt regent. Tot overmaat van ramp moet ze naar de WC. Als het even stil is op haar tentdak, trekt ze haar regenjas over haar dikke nachthemd aan en doet ze haar blote voeten in haar rubberlaarsjes. Goed, dat ze die voor noodgevallen heeft klaargezet. Gewapend met haar zaklamp begint ze aan haar nachtelijke wandeling. Wat een roteind, zo midden in de nacht. Geradbraakt wordt ze de volgende ochtend wakker. Nog uren heeft ze wakker gelegen na haar expeditie. De tijd dat ze nog heeft geslapen - ze heeft geen idee hoe lang dat was - heeft ze gedroomd. De toen zo levendige beelden kan ze niet meer naar boven halen. Wel de beklemming die ze erbij voelde. Bovendien doet alles zeer: haar heupen, haar knieën, haar schouders... Maar de zon schijnt. Dus trekt ze haar jurk aan en haalt een kleine stoel en ontbijtgranen uit de kofferbak. Genietend van de warmte op haar benen en armen, maakt ze plannen voor de dag. Ze wil een rotstuin met uitheemse bloemen en planten bezoeken. De openbare tuin ligt aan de rand van een klein dorp. Er is alleen een parkeerstrook langs de kant van de weg en een parkeerkaart is verplicht. Heeft ze die wel bij zich? Ze zoekt in het dashboardkastje en vindt hem onder haar EHBO doos en haar brandverzekering, die ze daar vlak voor haar vertrek van huis heeft opgeborgen. Als ze hem op de juiste tijd heeft gezet, heeft ze tweeënhalf uur. De tuin bevalt haar. Hij is niet groot, maar bezit een keur aan bloemen en plantensoorten die ze tot nu toe alleen maar in het land van herkomst heeft gezien. Over een aantal is ze verwonderd dat ze het hier zo goed doen. Het is duidelijk dat de tuin goed wordt onderhouden. Er liggen nauwelijks dode bladeren of verwelkte bloemen. Op een van de banken gaat ze zitten om even van de kleuren, geuren en rust te genieten. En van de zon. Haar wangen worden warm. Ze soest weg. Als het grindpad knerpt en ze stemmen hoort, voelt ze zich betrapt. Maar de twee dames die voorbijkomen, slaan nauwelijks acht op haar. Ze kijkt op haar horloge. Zit ze hier al zo lang? Maar dan is het de hoogste tijd. Ze snelt door de smeedijzeren poort de tuin uit, naar de parkeerstrook. Bij haar auto staan twee politieagenten. Eentje heeft een bonnenboekje in zijn hand en schrijft. Bij het zien van die twee nietsnutten voelt ze een enorme woede opkomen. Ze loopt bijna onder een auto als ze de straat oversteekt.
Ze was verliefd geweest op het spiksplinternieuwe appartement. Sinds ze met pensioen was, had ze al ontelbare woningen bezocht. Ze wilde kleiner wonen. Het huis, waar ze zoveel jaren met haar gezin had gewoond, was voor haar alleen te groot. Ook de tuin kon ze niet meer naar behoren onderhouden. Dit appartement paste precies bij haar wensen. Eindelijk. De nieuwe woning was op de begane grond en had een groot terras. Daar zou ze haar zeldzame bloemen en planten uit haar tuin in bloempotten en -bakken naar kunnen plaatsen. Het was een lichte woning want het had grote ramen. Bovendien werd altijd gezegd dat dit een van de nettere buurten van de stad was. Een perfecte plek voor haar oude dag dus. Ze verhuisde en was er gelukkig totdat ze nieuwe bovenburen kreeg. Iedere avond bonkte sindsdien de muziek door het plafond, vaak tot middernacht. In het weekend nog langer. Haar vriendelijke verzoeken aan de twee jongemannen om het geluidsniveau te matigen, werden genegeerd. De geluidsoverlast was niet het enige. In het portiek werden halfopen vuilniszakken geplaatst, lang voordat ze werden opgehaald. Haar rolluiken aan de straatkant moest ze regelmatig dichtdoen omdat de heren onder haar raam op de stoep aan het sleutelen waren aan hun brommers. Met de nodige lawaaierige testritten. Nadat weer een verzoek in de wind was geslagen, belde ze de politie. Die was komen kijken, maar de volgende dag vond ze twee kapotte potten en een paar bakstenen op haar terras. Vermoedelijk waren die vanaf het balkon op haar planten gegooid. Iedere keer als ze de politie belde, kon ze een tegenactie verwachten. Er werd graffiti op de muren gespoten, zodat de waarde van haar appartement daalde. Een keer had ze de politie in de nacht gebeld omdat het hele appartement trilde van de herrie. Die kwam langs maar nadat de agenten waren vertrokken, draaiden ze het volume weer naar het maximum. Toen ze de volgende dag thuiskwam van haar werk, waren twee ramen ingegooid. Ze belde de politie weer en riep door de telefoon dat ze nu eindelijk die rotburen moesten komen oppakken. Toen de agent die haar te woord stond, ijzig kalm zei dat dit niet ging, omdat er geen bewijzen waren, ging ze door het lint. Ze pakte een fles spiritus uit haar aanrechtkast. Ze liep naar de eeuwige vuilniszak in het portiek en gooide de inhoud van de fles erover. Toen snelde ze terug naar haar appartement. Koortsachtig zocht ze haar kampeeruitrusting bij elkaar. Ze pakte een weekendtas in met kleren en toiletartikelen. Ze dacht ook nog aan een gasbrandertje en een pannetje. Binnen een uur had ze haar auto gepakt. Ze liep terug naar de keuken voor lucifers. In het portiek ging de eerste lucifer uit, zo trilden haar vingers. Maar de tweede gooide ze brandend op de vuilniszak. Ze reed weg zonder om te kijken, bang voor wat ze had aangericht.
Bij de agenten aangekomen, wil ze al uithalen met haar handtas voor een flinke mep, maar die zonder bonnenboek legt zijn hand op haar schouder. 'Rustig maar mevrouwtje.' Ze ontvlamt opnieuw. Waarom namen die kerels haar nooit serieus? 'Hebben jullie niets beters te doen dan parkeerboetes uitschrijven? Als ik klachten heb, wordt er nooit naar me geluisterd. Ik mag er dan wel oud uitzien, ik ben nog niet seniel hoor!' Ze schudt de hand van haar schouder. 'U bent te laat.' Is dat alles wat die diender te zeggen heeft? 'Heeft u me niet gehoord? U heeft toch wel beter werk dan parkeerboetes uitschrijven?' Ze schreeuwt. Haar hoofd gloeit. Haar handtas zwaait weer de lucht in, klaar om een klap uit te delen. 'Weet u wat, u bent helemaal over uw toeren, komt u maar even mee naar het bureau voor een kopje thee.' De politieagent met het bonnenboekje grijpt haar stevig bij haar pols. 'Dit is krankzinnig. Moet ik mee naar het bureau? Voor die tien minuten dat ik te laat terug ben.' Dan is het haar teveel en barst ze in snikken uit.
Beste bewoner
Op 17 augustus ontdekte de krantenjongen een beginnende brand in uw portiek. Hij belde onmiddellijk de politie en de brandweer. Door zijn doortastende optreden is de schade beperkt gebleven tot enkele roetplekken. De politie is ervan overtuigd dat opzet in het spel was. Er werd een fles spiritus bij een opengescheurde vuilniszak aangetroffen. De dader is niet gevonden. Op last van de politie bent u verplicht in het vervolg uw vuilniszakken pas op de ochtend van de ophaling aan de straat te zetten. Dit voor uw veiligheid en dat van uw medebewoners. De politie
Margreet staart naar het briefje bij de brievenbussen in het portiek. Ze weet niet of ze moet lachen of huilen. Ze is blij dat haar appartement niet is afgebrand, maar tegelijkertijd is ze teleurgesteld. Dit was duidelijk niet de manier om zich van haar buren te verlossen. Maar goed dat ze bij het kopje thee op het bureau eergisteren niet haar hart heeft uitgestort. Op het laatste moment had ze haar bekentenis ingeslikt. De politie is je vriend, zo hadden de agenten die middag beweerd, waarop ze – enigszins gekalmeerd – haar grieven over de behandeling van haar klachten hier thuis vertelde. Zou de politie door het gebeurde het blok voorlopig scherper in de gaten houden? Ze gelooft er nog niets van, maar misschien moet ze ze eens naar het bureau bellen om het te vragen.
|