Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Mia De Coninck

Zakdoeken - Mia De Coninck

Het strijkijzer schoof geroutineerd van links naar rechts en dan in een vloeiende beweging van rechts naar links.  Hoe dikwijls had ze deze beweging al gemaakt?  Hoe dikwijls had haar bibberende linker hand al geworsteld om de stof gespannen te houden? Een stapeltje netjes gestreken zakdoeken lag nu voor haar op de keukentafel.  Het  stapeltje was hoog en wankel.  Net zo wankel als haar huwelijk. 

Aan de kale tak van de kastanjeboom schommelde een bijna lege mezenbol heen en weer.  Het zwartkopmeesje pikte enthousiast.  Tijdens het strijken had ze hem gadegeslagen en was daarbij jaloers geweest op zijn vrijheid om te vliegen waar hij zelf wou, zonder verantwoording te moeten afleggen. In een huwelijk moet je steeds aan dezelfde bol blijven pikken.

Wanneer was het begonnen?  Sluipend waarschijnlijk, ik denk niet dat ze op een morgen wakker werd en plots besefte dat ze een vogel in een kooi was.  Ze waren weliswaar jong getrouwd.  Zij  was amper twintig, hij eenentwintig.  Ze waren mekaars beste maatje geweest, ze zouden samen oud worden en dan gelukzalig terugkijken op dierbare herinneringen.  Ze waren nooit uitverteld tegen elkaar, ze konden samen zwijgen zonder dat de stilte onbehaaglijk werd, ze verstonden mekaar met een blik of een gebaar.  En toch, het moment dat ze  hem vertelde wat die dokter vermoedde, was alles anders geworden.

Ze droeg toen een blauw T-shirt en een witte linnen broek. Ze hoorde zijn auto de oprit opdraaien en repte zich om de voordeur te openen vooraleer zijn sleutel het sleutelgat zou zoeken.  Hij keek haar verwachtingsvol aan, speurend naar een aanwijzing dat alles in orde zou komen.  ‘Parkinson’, fluisterde ze met haar armen rond zijn nek geslagen, ‘voor negenennegentig procent zeker de ziekte van Parkinson’.  Hij duwde haar van zich af; ongeloof en verbijstering was op zijn gezicht te lezen. ‘Kan die dokter daar nu al zo zeker van zijn? Moeten er niet eerst nog wat onderzoeken gebeuren?  Kan hij zich niet vergissen?’  Minutenlang bleven ze omstrengeld in de hall staan, de tranen kwamen niet.  Tenslotte lieten ze elkaar los en liepen verward de woonkamer binnen.

Ze waren niet het type mensen dat hysterisch wordt bij slecht nieuws of euforisch bij goed nieuws.  Een kwartier later zaten ze boterhammetjes  te eten en ’s middags  gingen ze gewoon werken.  Het bericht dat één van hen een slopende ongeneeslijke ziekte had, kon de routine niet verbreken.  Hadden ze maar instinctief gereageerd, hadden ze maar de auto genomen en naar zee gereden en daar, met hun voeten in de branding,  uitgehuild bij elkaar.  Maar ze hadden alles onder controle. Gevoelens  mochten geuit worden,  maar ze werden gedempt door alle regels en wetten die ze zichzelf hadden opgelegd.

Ongemerkt werd het steeds meer ‘haar’ ziekte in plaats van ‘hun’ ziekte.  Uiterlijk was nog niet zo veel aan haar te merken, ze  wist dat elke beweging meer en meer moeite kostte maar ze liet zich sussen door de opmerkingen dat ‘ze er goed uitzag’.  Nog een aantal jaar slaagde ze er in om werk, huishouden en ziekte te combineren.  Iedereen vond haar dapper, niemand zag de strijd die ze dagelijks voerde om zich staande te houden.  Ook zelf wou ze die niet zien.  Tot ze totaal uitgeput moest toegeven dat ze een ‘patiënt’ geworden was.

Ze stopte met buitenshuis werken, haar wereldje werd kleiner.  James Parkinson werd een vaste levensgezel die haar geen ogenblik met rust liet.  Hij was er vanaf het moment dat ze ’s morgens haar ogen opentrok en zich moeizaam omdraaide in bed,  tot ze zich ’s avonds houterig weer neerlegde.  Hij was er als ze boodschappen deed, hij was er onder de douche, in de bioscoop, bij de kapper, op feestjes.  Ook tijdens het vrijen liet hij haar geen privacy.  Hij ging mee op vakantie, wandelde mee door de heuvels van Wales en  schoof mee aan tafel, waar mes en vork steeds moeilijker te hanteren werden.

Daar, aan die lange bed and breakfast tafel in Wales, stormde een andere James haar leven binnen.  Een forse gestalte, zelfzeker, goedlachs, extrovert en ontspannen.  Het contrast met haar echtgenoot kon niet scherper zijn.  Hij vertelde in gezapig Engels, doorspekt met Australische klanken, dat hij nog éénmaal de bergwandeling door Snowdonia wou maken. Hij had ze in zijn jeugd zo vaak gelopen, toen het nog vanzelfsprekend was dat zijn lichaam dat aankon.  Nu, met de aftakeling in zicht, wou hij afscheid nemen van het landschap uit zijn jeugd.
Tijdens zijn verhaal had hij achteloos een pillendoos uit zijn broekzak gehaald, geroutineerd een paar pillen doorgeslikt en de doos over tafel heen in haar richting geschoven.  ‘Komen ze jou bekend voor?’ had hij haar zonder omwegen gevraagd. Ze keek en herkende tot haar verbazing de zo bekende tabletten.  ‘Parkinson?’ ‘Yep, al vijftien jaar.’

Tot laat die nacht hadden ze zitten babbelen, haar echtgenoot was verongelijkt gaan slapen.  Hij voelde zich te veel.  Zij merkte zijn ergernis nauwelijks.  Het enige wat ze wou was deze James van vlees en bloed in de ogen kijken, zijn stem horen, zijn lichaam voelen.  Gevoelens die jaren in de ijskast gezeten hadden gierden door haar lichaam.  Met deze man samen de bergwandeling door Snowdonia maken;  het was alsof dat nog het enige doel in haar leven was.

Roekeloos zei ze ja op het voorstel om nog eventjes tot aan het meer te lopen.  James bleef praten, ontfutselde door zijn subtiele vragen haar levensverhaal, legde haar frustraties bloot.  Het samenhorigheidsgevoel, de herkenning, het besef aantrekkelijk gevonden te worden door deze fascinerende vreemde man, maakte haar dronken.  De toekomst en het verleden bestonden niet meer, alleen het heden was belangrijk.  Het spiegelgladde wateroppervlak in het getemperde maanlicht, zijn trillende rechter arm rond haar trillende linker schouder, dezelfde cadans.  Het vochtige gras, zijn aarzelende mond, haar gretige handen, de totale overgave aan het moment.  Ze maakten geen toekomstplannen, ze spraken zelfs niet meer. Hun naakte lichamen,  bewegend in dezelfde cadans,  vulden hun universum. 

Tegen de morgen strompelde ze de slaapkamer binnen.  Haar echtgenoot zat aangekleed op het bed, de koffers stonden gepakt.  Zonder één woord nam hij haar kordaat bij de arm, stopte haar een koffer in de hand, opende de deur, nam zelf de tweede koffer en duwde haar de gang op. Verdoofd liet ze begaan, gedwee stapte ze in de auto en schrok zelfs niet van het gierende geluid waarmee de motor protesteerde.  De buitenwereld schoof voorbij, het werd licht, het werd middag, het werd avond. Ze reden hun eigen straat in, gingen het vertrouwde huis binnen en nog steeds hadden ze geen woord gewisseld. De dagen regen zich aaneen tot weken, tot maanden.  Voor de buitenwereld waren ze weer het hechte stel, in de beslotenheid van hun huis overheerste de kilte. 

Ze staakte haar robothandeling met het strijkijzer.  Ze haalde de stekker uit het stopcontact, zette het ijzer rechtop en herschikte de zakdoeken tot een perfect stapeltje.  Het zwartkopmeesje vloog weg toen ze de fiets uit het schuurtje haalde. Slingerend reed ze voor het eerst sinds haar parkinsondiagnose de weg naar het kanaal.  Zorgvuldig sloot ze de fiets af, het sleuteltje legde ze in het fietsmandje.  De ijskoude gladde waterspiegel verbrak haar trance.  Ze huiverde.  Ze struikelde.  James zou haar wel opvangen …

Zakdoeken © Mia De Coninck

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Mia De Coninck