Plompverloren vraagt Hugo wat ik van een camper denk en hoewel ik half ingedommeld op de bank tv lig te kijken, ben ik meteen klaarwakker. 'Jij wou toch nooit een camper, hoe kom je daar nu ineens bij?' vraag ik, terwijl ik rechtop ga zitten. 'Het zou er dan eerder van komen om eens een paar dagen weg te gaan, oefenen voor als we later door Europa willen trekken.’ 'Dat heb ik je vroeger toch ook al gezegd, maar jij had er nooit oren naar. Van waar die ommezwaai?' Ik kan zijn hersenkronkels vaak niet volgen. Het tv programma ging toch niet over campers? Of was dat wel zo en heb ik dieper en langer geslapen dan ik denk? Ik rek mij uit. De kat springt verstoord van de bank. Hugo wrijft door zijn haar, geeuwt, krabt achter zijn oor en schuift zijn voeten in zijn pantoffels. ‘'k Weet niet, ‘t kwam ineens bij me op. Maar we hebben het er nog wel eens over. Ik ga slapen, ga je mee?' Zonder mijn antwoord af te wachten schakelt hij de tv uit en loopt naar de slaapkamer. Ik zucht. Het is een onhebbelijke gewoonte van hem om een gesprek te beginnen en het dan plots af te kappen. Ik laat de kat buiten en verzamel moed om mijn tanden nog te poetsen. ’Geen wonder dat jij niet in slaap geraakt,’ zegt Hugo vaak. ‘Dat koude water en die sterke muntsmaak maken een mens klaarwakker.’ Hij poetst zijn tanden enkel ’s morgens. We hebben elk onze eigen routine. Uiteraard ligt hij al zachtjes te snurken als ik de slaapkamer binnenkom. Hugo is iemand die voor¬geprogrammeerd is met het 'slapen' commando op het moment dat hij een hoofdkussen voelt. Romantiek en passie zijn langzaam uit ons leven weggeglipt.
Ik draai me op mijn linkerzij en vraag me voor de zoveelste keer af of ik er goed aan gedaan heb om een relatie met Hugo te beginnen. Hij is iemand die snelle, drastische beslissingen neemt, ik ben een piekeraar en wil alles eerst goed overdenken vooraleer ik handel. We zijn naar mijn gevoel veel te vlug gaan samenwonen, maar als je bijna vijftig bent en eenzaam, moet je de kansen grijpen als ze zich voordoen. En Hugo was een lot uit de loterij. Hij was nooit getrouwd geweest, had dus geen alimentatieplicht en geen lastige kinderen, hij zag er goed uit, was charmant en rookte niet. Hoe was het mogelijk dat hij nog vrijgezel was? ‘Als jij hem niet neemt, pik ik hem in,’ had mijn buurvrouw gelachen toen ik haar over Hugo vertelde. ‘Dan mag jij mijn Robbert hebben.’ Ik vond het niet grappig.
Eigenlijk moesten datingbureaus mensen niet alleen op leeftijd, opleiding en interesses screenen, maar in de eerste plaats nagaan of ze ochtend of avondmensen zijn. Dan zouden Hugo en ik nooit aan elkaar voorgesteld zijn. Al na een paar weken samenwonen had ik mijn romantische ideeën over samen ontbijten maar opgegeven. Hugo’s ochtendhumeur deed de gekookte eieren te hard worden, de koffie flauw, de melk zuur en het brood klef. Na de zoveelste woordenwisseling daarover had ik besloten voortaan in bed te blijven tot hij de deur uit was en ik kan je verzekeren dat dat een hele opgave is voor een ochtendmens als ik. De kaarsjes, de servetjes en het vrolijke ontbijtserviesje dat ik speciaal voor hem gekocht had, kwamen eerst nog tijdens de weekends op tafel maar waren nu ergens achteraan in de kast terecht gekomen. Ik propte meestal staand aan het aanrecht snel een boterham in mijn mond. Ik was bang dat, als ik er voor ging zitten, er naast de jam en de hagelslag ongevraagd ook een grote bokaal 'eenzaamheid' op de ontbijttafel zou verschijnen.
Waarom hij nu ineens over een camper begon is één ding, maar waarom ik niet enthousiaster gereageerd heb, houdt me nog meer uit mijn slaap. Ik had Hugo tijdens onze eerste date al over die droom van mij verteld: in ons eigen huisje op wielen traag door Europa trekken. Hugo had het een aantrekkelijk idee gevonden, iets voor later. Waarom was dat ‘later’ ‘nu’ geworden? En waarom had ik niet de neiging gevoeld hem meteen een briefje te laten ondertekenen dat er een camper zou komen? Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat het idee om hele dagen met hem in de beslotenheid van een camper te moeten doorbrengen me benauwt. Waarom eigenlijk? Omdat Hugo toch niet de prins op het witte paard blijkt te zijn? Omdat ik het gevoel heb dat hij ook teleurgesteld is in mij? Het piekerbeest fluistert zachtjes in mijn oor dat er vannacht van slapen weinig terecht zal komen.
Wat Hugo wil, gebeurt meestal ook. Twee maanden nadat hij het idee geopperd heeft, doet een tweedehands, rode Volkswagenbus met verhoogd wit dak, ingebouwde keuken en opklapbed zijn intrede in ons leven. Tijdens het eerste ritje is Hugo zo uitbundig dat hij zelfs begint te zingen: 'in onze mooie paddenstoel, rood met witte stippen…’ Ik zit krampachtig naast hem, roep om de haverklap 'pas op!', maak hem attent op de snelheidsbeperkingen, op vrachtwagens die van baanvak kunnen veranderen, op plotseling remmende auto's voor ons, op rare ge¬luiden van de motor en op het feit dat hij het stuurwiel te losjes vasthoudt. Ik weet van mezelf dat ik vreselijk irritant ben. Als ik passagier bij mezelf was, gooide ik me uit de auto. Na een poosje zingt Hugo niet meer. Hij wordt steeds stiller. Ik ook. Ik snap mezelf niet, dit is toch waar ik al jaren van gedroomd heb: met mijn man, in een camper, op weg naar avontuur. Ik ben een vreemde voor mezelf geworden, vastgeroest in oude idealen die al lang door de tijd ingehaald zijn. Ik kan mijn tranen niet tegenhouden, ik probeer stiekem mijn neus droog te vegen maar Hugo merkt het toch. 'Kom Els, ontspan eens een beetje. We stoppen bij ons restaurantje aan de bosrand, weet je nog wel, daar heb je me voor het eerst over je camperdroom verteld. We drinken een kopje koffie, we nemen er een gebakje bij en we gaan plannen maken voor uitstapjes met de camper deze zomer.' Maar zelfs op het gezellige terras, met zicht op de camper, kan ik alleen maar denken aan de file, waar we op de terugweg zeker in terecht zullen komen. Wanneer heb ik verleerd om te genieten van het 'nu'? Waarom kan ik niet meer tevreden zijn met wat ik heb? Het gesprek wil niet vlotten, we rijden in stilte terug naar huis.
De dagen volgen elkaar op. De camper staat naast het huis geparkeerd. We hebben nog geen plannen voor de zomervakantie. ‘Zullen we de buren vragen of ze zin hebben om samen met ons een weekendje weg te gaan?’ opperde Hugo een poosje geleden. ‘Jij vindt het toch ook leuke mensen en met wat creativiteit kunnen we best met vier mensen in de camper slapen.’ Ik moet er niet aan denken! Nog dichter op elkaars lip! De buurvrouw ontloopt me de laatste tijd. Als ze met Hugo een praatje maakt over de heg en ze ziet mij aankomen, heeft ze altijd wel een smoes klaar om het gesprek te beëindigen. En ik hou niet van de manier waarop Hugo naar haar kijkt. Ze komt ook nooit meer koffie drinken en ik ga dan uiteraard ook nooit meer bij haar langs. En Robbert is alleen in voetbal geďnteresseerd, dat hou ik geen weekend uit! Hugo heeft niet verder aangedrongen. Onze gesprekken worden steeds oppervlakkiger, we maken geen plannen meer. We zullen stilletjes samen oud worden, een grijzig bestaan, waarin de frivoliteit van een rode camper eigenlijk niet past.
Vanmorgen ben ik wakker geworden door het sputterende dieselgeluid van een motor die onder het slaapkamerraam gestart wordt. Ik zie de camper nog net de straat uitrijden. Waarom rijdt Hugo niet zoals gewoonlijk met zijn fiets naar het werk? Een lekke band misschien? Ik ril, ik voel dat er meer aan de hand is, ik voel naderend onheil waar ik niets aan kan veranderen. Als ik beneden kom, zie ik een witte envelop midden op de tafel liggen, met mijn naam er op in Hugo s krachtige handschrift. Ik weeg de brief in mijn hand, hou hem naar het licht, strijk er tevergeefs met mijn vinger over om te proberen of ik iets van de tekst door de enveloppe heen kan lezen. Gedachteloos zit ik een hele tijd op de bank, met de ongeopende brief in mijn hand. De kat krabt aan de achterdeur. De dag gaat voorbij.
's Avonds klokslag half zeven zet ik, zoals elke avond, de warme maaltijd op tafel. Hugo en de camper zijn nog niet thuis. Om zeven uur bel ik hem op zijn mobiel. Hij neemt niet op. Ik spreek geen boodschap in. Om acht uur ruim ik de tafel af. Om tien uur ga ik slapen. Ik doe de voordeur niet op slot. De brief leg ik naast me op het nachtkastje. Misschien doe ik hem morgen open.
|