Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2010  Mirjam Leloux  Beoordeling Klappers

De Maintenee - Mirjam Leloux

Toen ik hem ontmoette was het meteen raak. Ik keek hem in zijn ogen en wist het: tussen mij en deze man is geen barrière. Wij zijn uit één soort. Een diepe glimlach kwam om mijn mond. Hij glimlachte ook. En we keken elkaar recht in de ogen. Zijn ogen waren donkerbruin, omlijst door lange wimpers. Hij was veel jonger dan ik.

Ik ontmoette hem in het hotel in Zuid-Frankrijk waar ik een weekje vakantie vierde. Maakte urenlange wandelingen in de bergen rondom. Reisde daarheen met hoestende busjes, en wachtte op de terugweg urenlang, liggend in het gras, voordat ik weer kon worden opgehaald.  Rustte tijdens de wandeling bij heldere beekjes in een geurende weide, en genoot van de zon op mijn huid en de zoemende insecten rond mijn gezicht.

Hij was één van de receptionisten van het hotel. En we moesten nog zeker twee keer naar elkaar lachen voordat hij de stap waagde.  Op de derde dag van mijn verblijf stond ik ’s middags, na een heerlijke wandeling waar mijn bloed nog van zinderde en waarvan al mijn spieren nog warm waren te kijken in de lobby van het hotel naar de menulijst van die avond. Ineens voelde ik dat hij achter me stond. “Bonjour”, zei hij zacht.

Als iemand recht voor me staat, dan weet ik wat ik moet doen. Ik kan die persoon aankijken, zijn gestalte, houding, gezichtsuitdrukking, oogopslag zien. Ik weet wie ik voor me heb, ook al is het een onbekende. Ik voel wie het is en wat hij wil. Ik kan dat hanteren. Als iemand naast me staat, en dan vooral aan de linkerkant, dan haakt mijn wezen zich via die naakte zijde nog makkelijker in het zijne. Ik zoek de connectie en vind die ook. Maar als iemand achter me staat, en dan ook nog een beetje langszij: dan ben ik hulpeloos, heb geen verweer.

(De enige die dit van mij weet is mijn bijna ex-man, maar dit terzijde).

Ik draaide me langzaam om en voelde hoe een interessant gevoel van spanning langs mijn benen omhoog kroop, via mijn onderbuik en borst naar mijn wangen die langzaam begonnen te kleuren. “Bonjour”, zei ik terug, “comment-allez vous?”

In zijn ogen openden de pupillen zich, zodat ze nog donkerder leken. Een slordige lok haar lag schuin over zijn voorhoofd. Ik merkte dat hij mijn spanning aanvoelde. Hij raakte zacht mijn elleboog aan. Zullen we straks samen iets gaan drinken?

Misschien was ik trouwens wel de eerste die dat zei. In mijn beste Frans.

Ik trok mijn zwierigste zomerjurk aan, de enige die ik had meegenomen. Het was een jurk vol met bloemen, een lage hals en smalle taille. Mijn volle decolleté kwam er erg goed in uit. We liepen naast elkaar door de smalle, hobbelige stijgende straten van het stadje. Hij liep vlak naast me, langs mijn naakte zijde, en soms raakte zijn lichaam het mijne, bijvoorbeeld als we opzij moesten stappen voor een passerende auto, of als langs een stukje opgebroken weg liepen. Hij keek me dan tersluiks aan en glimlachte. Ik voelde hem als heel nabij.

Het was een rustiek café waar we naar binnen gingen. Er waren niet veel mensen. We zochten een rustig hoekje uit. De kelner stak een kaars aan. We dronken champagne, misschien wel twee of drie glazen.  Mijn Frans werd steeds beter. Aanvankelijk spraken we over de omgeving, en mijn ervaringen als toerist. Maar al snel gingen we over tot meer persoonlijke dingen. Jerôme werkte al jaren als receptionist in het hotel van zijn oom. In deze streek van Frankrijk was het toerisme zo’n beetje de enige werkgever. Hij was als klein jongetje door zijn oom in huis genomen, en die had hem verder opgevoed.

Ik kon het meeste wat hij vertelde wel verstaan, ondanks zijn Zuid-Franse tongval. Hij gaf me mijn eerste zoen tijdens het derde glas champagne. Het voelde zacht, verkennend en lief. Hij keek me dromerig aan.

Het sprak vanzelf dat ik daarna met hem meeging naar zijn studio. Hij woonde om de hoek van het hotel, op de bovenste verdieping van een appartementsgebouw. Hij liet me even voor de deur wachtten. En toen deed hij met een ruim gebaar en fonkelende ogen de deur open. Het was er klein, zoals alle studio’s in Frankrijk: woonruimte is er immers duur. Hij had eigenlijk maar één L-vormige kamer, met een twijfelaar voor het raam, een houten tafel met vier stoelen links naast de voordeur, twee zitstoelen, en om de hoek een piepklein keukentje met nog een deur ernaast.

Ik vroeg hem of ik me even mocht opfrissen, en hij gaf me een handdoek. Ik opende de deur waarachter ik de badkamer vermoedde, en dat was ook zo. Ik ging naar het toilet, verwijderde mijn vochtig geworden inlegkruisje en waste me in het bidet. Voelde me toen weer heerlijk fris en schoon. Overwoog daarna om mijn slipje weer aan te trekken, maar besloot van niet: ik had geen verschoning bij me, misschien apprecieerde hij dit wel…

En dat was ook zo. Want toen hij me in zijn armen nam en zijn vingertoppen voorzichtig langs mijn onderrug liet afglijden, voelde ik hoe zijn adem stokte toen hij het randje dat hij had verwacht niet voelde. En zo lagen we in elkaars armen. Ik genoot van zijn tederheid, zijn zachte, erotische  taal, zijn lieve handen. We bewogen in één ritme. En toen ik hem helemaal omvatte, kwamen we gelijktijdig pulserend tot een gezamenlijke rust.

Daarna was er geen sprake meer van dat we elkaar zouden loslaten. De tweede helft van mijn vakantieweek zagen we elkaar zoveel mogelijk. We beminden elkaar verschillende malen per dag,  steeds in zijn kamer, en niet alleen in zijn bed: hoewel dat met name voor mij wel het meest comfortabel was. En éénmaal bracht hij me in het hotel ontbijt op mijn kamer en kwam bij me, nog half gekleed  in zijn receptionisten uniform. Omdat hij weinig tijd had.

Aan het eind van de week besloot ik nog wat langer te blijven. Eigenlijk had niemand me in Nederland direct nodig. Op mijn werk ging het ook wel zonder mij: ik zei gewoon dat ik ziek was. Mijn kinderen, al haast volwassen, konden ook wel even op hun vader, van wie ik inmiddels gescheiden leefde, terugvallen.

De muziek van mijn leven kreeg een heel ander ritme, een andere kleur. De donkere dissonanten die ik de laatste maanden door de problemen rond onze scheiding had gevoeld  werden opgelost tot veel vrolijkere intervallen in majeur. Ik voelde dat ik leefde, ik werd bemind, ik kon weer stralen. Dit oude lijf, dat drie kinderen had gebaard en aan alle kanten begon uit te zakken, kon nog steeds van binnenuit bewegen, gloeien. Ik had eigenlijk nooit gedacht dat ik dit geluk op mijn leeftijd nog eens zo zou beleven.

Aanvankelijk verbleef ik vooral in zijn studio. Maar het was niet alleen heel erg klein: het was er ook erg warm. Ik had de afgelopen jaren nogal wat geld gespaard, en besloot dat aan te spreken. Ik belde de bank om me de formulieren te sturen waarmee ik geld van deposito’s en andere waardepapieren naar mijn rekening courant kon laten overschrijven. Ik vroeg Jerôme of hij misschien nog een niet al te duur hotel wist, of een ander appartement. We hadden geluk: een buurman van hem zou binnen een week naar Parijs verhuizen en dan kon ik diens gemeubileerde studio huren. Het was alleen duurder dan ik dacht. Maar dat drong toen niet zo tot me door.

Achteraf denk ik dat ik in die periode niet voldoende bij zinnen moet zijn geweest. En toen de twijfel toesloeg was het eigenlijk al te laat. Het begon met kleine dingen: ik raakte van alles kwijt. Dingen waarvan ik eigenlijk zeker wist dat ik ze op tafel voor me had neergelegd: maar even later was het weg: mijn mobiele telefoon, mijn paspoort, een mapje met foto’s van mijn kinderen. Een opmerkelijk moment was, achteraf gezien ook, toen ik de buurman, van wie ik het appartement had gehuurd en die volgens Jerôme naar Parijs was verhuisd, ineens in een zijstraat meende te herkennen. Maar ach: lijken al die Franse jongens niet op elkaar?

Tijdens ons liefdesspel experimenteerde Jerôme veel met oliën, bodylotions en parfums op onze lichamen. Na veel drank smeerden we elkaar zelfs in met honing of jam. Hij schreef met lippenstift zijn naam, op mijn borsten, met de “o” van Jerôme rond een tepel, bekroond met een “^”! Ik zette met lippenstift mijn handtekening op zijn behaarde bil. In de spiegel bekeek hij het resultaat, probeerde mijn handtekening toen op de spiegel te schrijven, maar dat lukte niet goed. Ik zette toen de handtekening op zijn buik, zijn benen, en met pen op allerhande papieren en formulieren die die dag op zijn tafel rondslingerden. We vielen daarna uitgeput in slaap. Gelukkig had Jerôme de volgende ochtend, toen ik met een behoorlijke kater wakker werd, de troep zelf opgeruimd.

Ik merkte dat ik een branderig gevoel kreeg bij het plassen, ondanks de hygiëne die ik dankzij het bidet in zijn badkamer steeds had kunnen betrachten. De dokter keek me hoofdschuddend aan en gaf me vaginale pillen en een zalf voor mijn partner.  Ik haalde de medicijnen op bij de Pharmacie. De apotheker, een goede vriend van Jerôme, liep langs de toonbank waar zijn assistente mij het gebruik van de medicijnen uitlegde. Hij keek naar de medicijnen en naar mij, fronste zijn wenkbrauwen en liep vlug naar achteren. Toen ik de medicijnen in mijn tas stopte bekroop me een unheimisch gevoel. Op straat voelde ik de ogen van de voorbijgangers in mijn lichaam priemen. Ik voelde me naakt en onbeschermd. Schaamde me.

Ik liep sneller dan anders terug naar mijn appartement, was geagiteerd. De deur stond echter open en op mijn bed trof ik een breed lachende Jerôme aan. Voordat ik iets kon zeggen nam hij me in mijn armen en kuste me. Vervolgens juichte hij dat hij een verassing voor me had: we zouden zijn ouders gaan bezoeken, en we zouden daar een paar dagen blijven.

Mijn twijfel smolt volledig weg. Hij had me nog niet eerder aan zijn familie willen voorstellen! Ik griste snel wat spullen bij elkaar en liep achter hem aan de trap af. Hij had voor de gelegenheid een auto van een vriend geleend. Het was een oude Peugeot, het ding schokte aan alle kanten, en de motor maakte meer lawaai dan me lief was. We reden het stadje uit. De weg ging eerst langzaam, en daarna steeds steiler omhoog. Het asfalt hield op en de weg werd zanderig, bezaaid met stenen.

Jerôme vertelde me dat zijn ouders in de bergen woonden: we konden er met een auto niet komen. Dat was ook de reden dat hij door zijn oom was opgevoed: zijn ouders woonden zo geïsoleerd, dat de dichtstbijzijnde school meer dan 50 km weg was. Dat was voor een kleine jongen niet te doen.

Op een zeker moment, we hadden al minstens drie uur gereden (maar ik had geen tijd bij me: ook mijn dure gouden horloge was ik ergens kwijtgeraakt…), stopte hij de auto en hielp me, galant als altijd, met uitstappen. Had ik maar geweten dat we nog zeker twee uur door de bergen hadden moeten lopen, want dan had ik andere schoenen aangedaan. We liepen langs smalle geitenpaadjes die zich spiraalsgewijs langs de bergkam slingerden. Uiteindelijk zagen we, vlak na een ronde top, een klein boerderijtje in het dal liggen. “C’est la maison de mes parents”, zei Jerôme.

Het waren oude, ruwe, boerse mensen. Een grote rottweiler liep naast hen. Jerôme snelde naar ze toe, knuffelde de hond die uitgelaten tegen hem opsprong  en begon meteen breed gesticulerend in een voor mij onbekende taal met zijn ouders te praten; het zal misschien Baskisch zijn geweest maar ik kon er geen jota van verstaan. Hij wees op mij.

Ze ontvingen me achterdochtig en stug. Ze wezen me een kamer aan de achterkant van de boerderij. Het was misschien zes vierkante meter groot, er stond een bed met een strooien matras en een slaapzak. Jerôme bracht me een mok kruidenthee (“une tisane de la région”)  en ik dronk het gretig op. Het smaakte bitter. Ik kon me helemaal voorstellen dat de kruiden uit dit droge en onherbergzame gebied bitter zouden smaken! Voelde me toen ineens heel moe, had ook last van mijn voeten en gaf aan dat ik even op bed wilde gaan liggen. Dat vond hij goed.

Ik werd in het donker wakker. Vreemd, ik had wel erg lang geslapen, het was al nacht. Buiten was het erg stil. Het was bewolkt, denk ik, want er was geen ster te zien. Vlak voor mijn deur stond een pannetje met een deksel erop. Er zat soep in, deze was nog lauw. Er lag ook een lepel bij. Ik at er wat van.

De volgende morgen bleek Jerôme al weg te zijn. Zijn ouders keken me stuurs aan. Ze begrepen niets van mijn beste Frans, of deden alsof…  Ik vroeg hen waar Jerôme was en ze haalden hun schouders op. Ik zocht mijn tas. De portemonnaie was daaruit verdwenen: met daarin alle pasjes en wat losgeld…

Het was alsof ik een slag in mijn gezicht gekregen had. De twijfels die ik steeds had weggedrukt drongen nu in hun volle omvang tot mij door. Ik was uitgekleed en beroofd door Jerôme, de man die ik zo diep had vertrouwd, die me zo nabij had geleken.

Ik was een gevangene. Want als ik me meer dan twintig meter van het huis ophield, kwam de rottweiler grommend op me af. Honden maken een diep soort onzekerheid in mij los. Als kind ben ik eens door een herdershond aangevallen. Dat blijft je je leven bij. En honden weten dat, ruiken die onzekerheid. En reageren daarop met agressie. Ik zat dus gevangen ergens diep in de Pyreneeën, zonder geld, zonder dat ik me verstaanbaar kon maken, en zonder dat ik de weg naar de bewoonde wereld kon vinden.….want ik had natuurlijk niet opgelet toen we hiernaartoe gereden waren….

De ouders van Jerôme gaven me eten. ’s Morgens een bord met dikke pap, ’s middags en ’s avonds een warme hap met wat brood: aardappelpuree, rijst, soms een waterige ragout. Ze hingen voortdurend rond het boerderijtje. Ze gingen eens per week een ochtend weg, en kwamen terug met zakken vol eten. Kennelijk hadden ze ergens een auto staan. Ze lieten de hond altijd bij mij achter.

Ik moet er weken hebben gezeten. Jerôme kwam niet meer terug. Ik denk dat hij nu wel genoeg tijd zou hebben om al mijn spaarrekeningen leeg te halen. Hij had immers de pasjes en mijn handtekening op ik weet niet welke papieren allemaal. Ik had niets kunnen blokkeren. Ik was wel erg dom geweest!

In die weken sliep ik veel. Misschien wel dankzij de tisane die nog altijd bitter smaakte maar niet meer zo bitter als die eerste keer. Ik lag vaak op mijn rug in het veld tussen de bloemen, kauwend op een strootje. Ik voelde boosheid en schaamte. Vooral omdat ik, die altijd alles wat mannen betreft onder controle had kunnen houden, nu eens bedrogen was. Zoals ik anderen had bedrogen. De verschillende vriendjes, die ik er voor en tijdens mijn huwelijk op na had gehouden. Mijn echtgenoot, die ik om zijn geld en maatschappelijke positie had getrouwd, en die te soft was om eindelijk eens tegengas te geven. Daarom had ik van hem willen scheiden. En was ik op vakantie naar Zuid-Frankrijk gegaan, om hier eens goed over na te denken.

Liggend op de weide langs het erf van de oude boerderij, kon ik het zuchten van de bergen horen. Eeuwige bergen. Het was er stil. Er was geen tijd. De lucht was zuiver. De contouren van de bergen weerspiegelden in een klein, blauw meertje dat ik even verderop in het dal zag liggen. En waar ik vanwege de rottweiler niet naartoe kon. Iedere rimpeling die in het water zou worden aangebracht, zou uiteindelijk verdwijnen, tot rust komen. En dan zou de weerspiegeling er weer zijn. Want dit spiegelbeeld  hoorde onverbrekelijk bij de bergen. Dat was een natuurwet. 

Op een ochtend hoorde ik de oude boer en boerin hard tegen elkaar praten. Het klonk niet als ruzie – ze gingen over het algemeen harmonieus met elkaar om – maar meer als schrik en bezorgdheid. Ik stond op van de plek waar ik zat en liep het erf op. Daar, in de verte, zag ik hoe de rottweiler jankend aan kwam lopen. Zijn achterpoot sleepte achter hen aan. De oude boer rende naar hem toe, nam hem liefdevol in zijn armen (was de rottweiler voor hen de zoon die ze niet zelf hadden kunnen opvoeden?) en droeg hem naar huis. Er hing een ijzeren klem van een stroper rond zijn achterbeen. De boer en de boerin vertrokken meteen met de hond in hun armen. Ze gingen er zeker mee naar een dierenarts of zo.

Ik zag mijn kans: het was nu of nooit. Ik rende de keuken in en pakte een blauwe pot van de kast: ik had weleens gezien dat de boerin daar haar geld bewaarde. En ja hoor, er zaten heel wat eurobiljetten in. Ik stopte ze in mijn tas, slingerde deze om mijn schouder, pakte de laarzen van de boerin (want op mijn schoenen kon ik toch niet meer lopen) en verliet de boerderij. Destijds had ik niet erg op de weg gelet, maar ik had de afgelopen weken wel geprobeerd om het landschap te lezen, en had ’s nachts in het dal verderop lichtjes gezien. Daar moest een dorpje zijn. En waar een dorpje was, daar kon ik vervoer zien te krijgen. En dan misschien weer terug zien te komen naar Nederland….of toch niet? Of zou ik toch weer op zoek gaan naar mijn spiegelbeeld en alles oplossen?

Ik vond de weg vrij snel, al na een half uur. Ik denk dat Jerôme op de heenweg een extra omweg had gemaakt. De weg voerde inderdaad naar een dorpje. Ver weg in de lucht zag ik twee gieren vliegen, achter elkaar aan, op weg naar hun plateau in de Pyreneeën. Toen ik de eerste huizen achter de heuvel zag opdoemen, opende ik mijn tas en pakte mijn lippenstift. Er zat nog een haar in, zag ik, een haar van Jerôme. Ik pakte hem tussen mijn duim en wijsvinger, keek hoe hij in het licht van de zon glansde, gaf hem toen aan de wind. De wind voerde hem mee, over de bergen, naar het plateau van de gieren. Ik wist wat ik zou gaan doen, stifte mijn lippen en stapte gedecideerd het dorpje binnen.

Even verderop tuurde de jongeman die zich Jerôme had genoemd naar zijn computerscherm. Hij zag hoe een flikkerend stipje zich door het berglandschap bewoog en hij wist wat dit betekende. Het graankorrelvormige zendertje, dat hij,  toen ze weer eens halfnaakt en laveloos over het bed had gehangen, in haar beugelbeha had vastgenaaid (ze had zware borsten) zat er nog steeds.

Hij belde zijn contact in Nederland. “Elle est partie”. De Nederlandse man vroeg of hij al z’n geld had gekregen. Ja, dat was zo. Jerôme grinnikte. Het was veel meer geweest dan hij had verwacht. En niet alleen in geld…

In Nederland legde de man de hoorn van de telefoon neer, en staarde voor zich uit. Hij bleef lang zo zitten. Zou ze, nu ze berooid was, weer naar hem terugkomen?

De Maintenee © Mirjam Leloux

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2010  Mirjam Leloux  Beoordeling Klappers