Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Mirjam Leloux

Mowa - Mirjam Leloux

Ik heb een mens gedood. Met de auto. Het was natuurlijk een ongeluk, een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Maar ik ben doorgereden.

Het gebeurde op de N2 tussen Kaapstad en Port Elisabeth. Zoals alle autowegen in Zuid-Afrika is dit ook een tweebaansweg. Er wordt links gereden, en dat is lastig als je geen Engelsman bent. Het was erg donker en het regende. Er was geen licht van tegemoetkomende koplampen, ik was de enige auto in de verre omtrek. Er was alleen wat strooilicht via de witte en rode reflectoren op de middenstreep.
De jongen? man? die ik aanreed was gekleed in een zwart trainingspak. Zwarte mensen zijn in het donker onzichtbaar en ik zag hem dus veel te laat.

Dit komt trouwens niet door mij maar door mijn vrouw. Ze zat niet naast me, want ze was achtergebleven in het hotel. Maar mijn vrouw is altijd bij me, ze zit in me, ze vreet zich een weg door mij heen, ze bepaalt wie ik ben, wat ik doe. Natuurlijk, ook ik zal wel wat scherpe striemen in haar ziel geëtst hebben. Maar haar kracht is veel groter en ik kan haar niet tegenhouden.

Mijn vrouw was vroeger gynaecoloog in een academisch ziekenhuis. Ik heb me altijd afgevraagd hoe zij onbewogen kan blijven bij zoveel geheims en moois. Maar het doet haar niet zoveel zegt ze. Het is voor haar gewoon techniek en routine. Zelfs emoties, rond geboorte en dood, doen haar weinig, ze sluit zich ervoor af. We praten er nooit over. We praten überhaupt weinig met elkaar. 

Noem me Willem. Dat is niet mijn echte naam. Ik ben gepensioneerd onderzoeker en heb altijd in een wetenschappelijk instituut gewerkt. Ik hield van mijn werk, en vooral van het contact met jonge onderzoekers. Wilde hen begeleiden en vormen, ook als mens. Sommige hebben zich later goed ontwikkeld. Eén heeft het niet gered. Dat komt door mijn vrouw. Daar ging onze ruzie vandaag over.

Het was een plotselinge doffe bons, daar tegen mijn autoportier. Ik was met mijn auto een beetje naar links uitgeweken, omdat er op het midden van de weg onverhoeds een dier was opgedoken. Een zwijntje, of een hertje. Ik voelde aan de bons dat ik iemand raakte; er klonk ook een schreeuw en gekraak. De auto begon te slingeren en ik hield hem maar nauwelijks op koers. Door de achteruitkijkspiegel zag ik een vallend lichaam. Ik schrok zo dat ik ben doorgereden. Beelden van de zwarte Suzuki Swift die een man van middelbare leeftijd langszij aanreed zitten nu steeds op mijn netvlies. Ik zat voor de televisie toen dat gebeurde, en zag de herhaling vele malen. Toen ging het om een blanke man. En was ik niet degene die het deed.

Nu wel. Nu gaat het om een zwarte. Maar anders dan mijn vrouw, heb ik niets tegen zwarten.

Toen ik weer terugkwam in het hotel, zat mijn vrouw in de lobby te lezen. Ze zat uitgezakt op een bank: een gerimpeld, zeurend, vierkant lijf, en ze las met een ontevreden gezicht in een babbelblaadje. Ze keek me nauwelijks aan (deed ze dat ooit wel?), was kennelijk nog steeds boos. Vreemd genoeg zag ze niets bijzonders aan me. Ik verdween even in het toilet. Waste mijn gezicht, hield mijn polsen onder een waterstraal en deed mijn haar goed. Mijn vingers bleven beven. De portier van het hotel had me, met het oog op mijn beschadigde auto, achterdochtig aangekeken. Ik keek stoïcijns langs hem heen; als je niets zegt is er ook niets gebeurd. Ik ben naar onze kamer gegaan, kleedde me uit, nam een slaappil en ging in bed liggen. Ik heb alle gedachten weggeduwd. Zo ben ik ingeslapen.

De volgende ochtend spraken we nauwelijks tegen elkaar. We zwegen tijdens het opstaan en tijdens het ontbijt. Ik had hoofdpijn en was nog steeds een beetje trillerig. Hoe zou het met die man zijn, wat had ik in zijn leven aangericht, zou hij dood zijn?

Toen we na het ontbijt onze tanden poetsten begon mijn vrouw eindelijk te praten. Zo ging het niet, zei ze, zo wilde ze het niet. (Ze zei trouwens niet dat ze het zo niet meer wilde. Zo definitief was het kennelijk ook allemaal niet….)

Het kwam door Marjan, zei ze. Ze wilde niet dat ik haar nog zag.
Maar ik zag Marjan ook niet meer. Niet omdat ik dat wilde, maar omdat Marjan dat wilde.

Ik zal je vertellen wat er is gebeurd. Marjan is ooit, jaren geleden, voor een korte periode onderzoeker bij mij geweest. Ik was stiekem verliefd op haar geworden, en hield dat als een stil geheim, als een zachte steen diep in mij verborgen. Ik vermoedde dat ze ook iets voor mij voelde, het zat in de manier waarop ze me aankeek, waarop ze me benaderde. Ze keek door mijn verhullingen heen. Ze raakte me op een plek die totdan nog onberoerd was gebleven.
Na haar stage, kreeg ik, enkele maanden later een brief van haar. Dat ze moeilijkheden had en of ik met haar wilde praten. Ik heb vaak met die brief in mijn handen gezeten. Ik had natuurlijk iets moeten doen, iets van me laten horen. Moeten zeggen wat ik voor haar voelde. Maar ik deed niets. Want ze trouwde in die tijd, en ze was ook heel veel jonger dan ik. Ik kon daar niet omheen denken, het had op geen enkele manier gepast.
Marjan's brief zal op mijn bureau, tussen slordige stapels paperassen hebben gelegen. Ik denk dat mijn vrouw in mijn papieren snuffelde. Dat paste precies bij haar, ze hield erg van controle. Ze had me dit echter nooit verteld, tot nu, die avond in Kaapstad.

Een half jaar geleden nam Marjan contact met me op. Ik was haar uit het oog verloren. Het was heel erg fijn om haar weer te zien, haar geur, de klank van haar stem waren dezelfde, haar kleding volgde vloeiend de ronde zachte lijnen van haar lichaam. Ze vertelde me hoe haar leven was verlopen. Ze was geen onderzoeker geworden, terwijl ze daar juist zoveel talent voor had. Maar ze kreeg steeds in verschillende situaties met vreemd toeval te maken. Ze kon geen goede onderzoeksbaan vinden. Er werden rare roddels over haar verspreid. Ze raakte hierdoor van slag, sprak met haar huisarts en later met een psycholoog. Maar de roddels werden erger, betroffen zelfs de vertrouwelijke onderwerpen die ze alleen met haar behandelaars besprak. Ze raakte overspannen, kwam in de WAO terecht en leefde nu met haar man en zoontje in een klein dorpje in Noord-Nederland. Goddank was ze nu wel gelukkig. Ze vertelde over haar kinderen, ze had drie zonen gebaard. Tijdens de gecompliceerde bevalling van de tweeling in een academisch ziekenhuis, was er iets heel verschrikkelijk misgegaan. Het eerste kindje was tijdens de bevalling overleden, de tweede enkele dagen daarna. Ze kon verder geen kinderen meer krijgen. Dit was voor haar en haar man wel een groot verdriet.

Toen Marjan mij dit allemaal vertelde begon mij iets te dagen.

Ik voelde dat ik Marjan iets over mijn huwelijk (of wat daarvoor moet doorgaan) moest vertellen. Dat mijn vrouw gedurende een korte periode verschillende vriendjes had gehad, waarmee ze ook sliep, waarmee ze dingen deed die ze alleen met mij hoorde te doen. Zo kreeg ze een verhouding met het hoofd oncologie van het ziekenhuis, waardoor ze zich uitsluitend met de kankerpatiënten hoefde bezig te houden. En dat was maar goed ook, na het mislukken van een paar gecompliceerde bevallingen. Ze had korte relaties met een psycholoog, met een onderzoeker (een collega van mij), met een hoogleraar huisartsengeneeskunde. Het waren altijd korte relaties. Ze noemde dit functionele vriendschappen. Ik had de logica er nooit zo van ingezien, praatte er wel met haar over, en deze verliefdheden gingen altijd ook wel weer voorbij.

Daarentegen wilde mijn vrouw absoluut niet dat ik vriendinnen had, ze was erg jaloers. Dat was ook terecht, want voor mij zou zo'n vriendschap totaal anders hebben gelegen. Ik worstelde daarmee, want ik hield van vrouwen, van hun geheimzinnigheid, wilde hen vastpakken en aanraken. Ik was immers wetenschapper geworden om geheimen te ontdekken, om nieuwe wetmatigheden te beschrijven en zo een nieuwe, warme wereld te creëren. Ik probeerde dit aan Marjan uit te leggen en voelde dat ze dit begreep. Maar ik durfde haar niets te zeggen over de zachte steen, en het geheime, witte vlies waarin ik het later had verborgen.

Ik had dat wel moeten doen, besef ik nu. Want aan de manier waarop ze afscheid nam, zag ik, dat ik haar niet meer zou zien.

In het hotel in Kaapstad heb ik die avond mijn vrouw verteld over Marjan. En in haar reactie bevestigde zij mij toen waartoe haar botte grenzeloosheid haar had gebracht.
Ik was in shock! Ben naar buiten gerend, heb de auto gepakt, en ben als een duivel gaan rijden…..

…………………..

De blanken noemen mij Mowa, omdat mijn Xhosa-naam voor hen niet uit te spreken is. Onze taal kent immers klanken en ritmes die de blanke niet begrijpt en zeker niet kan hanteren. Ik heb de afgelopen dagen een trektocht over het Kaapse schiereiland geleid, van de witte vuurtoren bij Kommetjie naar de schaduwrijke, donkere Oranje Kloof. Ik ken deze omgeving goed. En dat moet ook wel, want soms is er regen en dichte mist, zeker nu, in de winter, en is de kans om te verdwalen groot.
Vóór ik deze baan had, was ik assistent-bosbouwer. Met een groepje collega's haalden we de planten en struiken weg die niet in een Fynbos populatie hoorden. Dit om het Natuurpark zo origineel mogelijk te houden. Het is zwaar werk, door weer en wind. Maar ik werkte hard, hielp collega's en kon zo sparen om de gidsencursus te doen. Nu verdien ik ook niet veel, maar het werk is niet zwaar, en het contact met al die toeristen is interessant. Bovendien geven ze fooien. Vandaag heb ik wel 500 rand aan fooi gekregen, dat is een half maandsalaris. Dat geld spaar ik, want ik wil volgend jaar eindelijk trouwen. Dat wordt tijd, ik ben al 35. Maar ik kàn het tenminste, veel jonge mannen hebben geen baan en geen geld en kunnen dit niet.

De groep bestond uit tien personen uit verschillende landen. Het was een aardige groep. Dat is niet altijd zo. Veel blanken zijn verwend, en staan enorm op hun strepen. Anders dan wij zijn ze niet uit onze aarde gemaakt en leven in een mindere soort onderlinge verbinding dan wij. De meesten weten en voelen weinig, en sommige lijken wel als een soort eenzame, lege ego's doelloos rond te zweven. Ze benaderen de natuur als een vijand die ze willen beheersen, en niet als een vriend, waar ze zelf deel van uitmaken, die hen de kans geeft om te genieten en te bewonderen.
Er was een Nederlands stel met een zoontje. Hun taal klinkt trouwens erg grappig, lijkt op Afrikaans. Je kunt er veel van volgen, als je de tongval eenmaal kunt plaatsen. In tegenstelling tot veel andere blanke families, vormden deze drie een hechte gemeenschap met elkaar. Ik voelde hun diepe verbondenheid waarbinnen zachte, donkere strepen verdriet gekit waren. Ik heb nog een avond met de vrouw gesproken, tijdens onze braai. Ze vroeg naar mijn verhaal. Maar wij hebben geen verhaal, wij Xhosa's leven gewoon. Ik heb haar verteld hoe ons leven in de townships verloopt. Hoe we wonen, hoe we voor elkaar zorgen. Vaak is er, zoals bij ons, maar één in de familie met een baan, en alle andere familieleden rekenen dan op hem of haar. Ons leven, ja, eigenlijk ieders leven, wordt uit de omstandigheden geboetseerd. En soms wijst het leven ons een onbekend, spiraalvormig pad, en als we dat dan volgen, kunnen onze omstandigheden veranderen, of soms, verbeteren. Dat is wat er zo ongeveer is, en ik denk dat het ook zo moet zijn. 
Ik zag dat ze blij was met dit gesprek, er was iets tot haar doorgedrongen en er leek iets van haar af te vallen. Dat herkende ik ook wel, want ik ben een lastendrager. Wij Afrikanen zijn dat misschien wel allemaal….

Ik heb daarstraks de groep aan de chauffeurs overgedragen en ben nu op weg naar mijn township. Het is over het land en de bergen wel twee-en-een-half uur lopen. Maar ik ga vandaag via de autoweg. Dat is korter, het loopt makkelijker en misschien kan ik nog met een Bakkie meerijden. Rond deze tijd, het is al donker, is er niet veel verkeer, en is het niet erg gevaarlijk. Kijk, in de verte zie ik twee koplampen. Laat ik maar wat dichter bij de weg gaan lopen, zodat ze me zien en misschien kunnen oppikken. Hé, hij rijdt wel erg hard, ik denk….

Mowa © Mirjam Leloux

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2009  Mirjam Leloux