Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Mirjam Leloux

Robbie - Mirjam Leloux

Mijn geboortedorp ligt op een heuvel. Het bovendorp wordt door een drukke weg van het benedendorp gescheiden. Vroeger hielpen politieagenten met wijde pofbroeken de overstekers. Nu zijn er stoplichten: de agenten zijn weg.

Als je van het bovendorp naar het benedendorp fietst, ga je naar beneden. Mijn fiets werd ooit een paard en zo raasde ik de heuvel af. Mijn haren wapperden dan in de wind. Het benedendorp grenst aan de uiterwaarden: een groen weidegebied met kromme beekjes en knoestige knotwilgen. Het is daar nog best ver lopen naar de rivier, zeker voor een kind.

Als kind was ik hier vaak te vinden. Ik lag op mijn buik in het gras en keek hoe de koeien met hun gespierde tong het gras lostrokken. Ik was daar een indiaan, met mijn eigengemaakte pijl en boog op zoek naar avontuur. Ik bespioneerde vanuit een geheime schuilplaats de mensen die bij de bushalte op de bus wachtten. Ik ving een rosse woelmuis onder een steen, sloeg hem per ongeluk dood, en begroef hem maar met groot ritueel tussen de wortels van een boom. In de winter, als de uiterwaarden vol water stonden, keek ik naar het serene spel van water en lucht vlak onder het ijs. Als het ijs brak liepen mijn laarzen vol ijskoud water. In de herfst, als er weer bessen waren, pakte ik mijn witte PVC buis uit de schuur en blies ze als giftige pijlen tegen een nietsvermoedende langs drentelende  poes aan, tot ze verontwaardigd wegsprong.

Er waren ook Grote Jongens in de uiterwaarden. Ik bleef ze meestal uit de buurt, want ze waren nooit zo aardig voor kleine meisjes. Ze vernielden je stok, waar je met veel moeite een scherpe punt aan had gesneden. Robbie was echter anders: hij hield zich altijd een beetje op afstand. Eens stopten de andere Grote Jongens me op straat en lieten de banden van mijn fiets leeglopen. Ik rende huilend en in paniek naar huis. Robbie bleek toen over mijn fiets te hebben gewaakt. Hij liep pas weg toen ik, samen met mijn oudere zus, die veel brutaler tegen andere kinderen was dan ik, mijn fiets kwam ophalen. Mijn ouders kenden zijn familie wel, en als ze over hen spraken, bespeurde ik geheime informatie onder hun neutrale bewoordingen. Robbie durfde alles wat ik niet durfde. Hij durfde met zijn beide handen los op zijn fiets van de bult af te scheuren. Hij liep over de horizontale takken van de enige boom waar ik niet in durfde te klimmen, en sprong er weer zwierig vanaf. Robbie had ook betere spullen. Hij had een bamboebuis waarmee hij veel meer bessen tegelijk veel verder weg kon schieten dan ik met mijn pvc buis. En hij had een echt mes, een glimmende dolk met een scherpe rand en een scherpe punt in een leren schede aan zijn riem. Ik kreeg geen mes van mijn ouders. Ik won er weleens eentje op de jaarlijkse kermis, een klein zakmesje, maar dat roestte weer snel onder mijn handen weg. Robbie leek gehuld in een donkere maar onzichtbare mantel. Er ging een sterke, bijzondere kracht van hem uit. Daardoor was ik bij hem op mijn hoede, en dat liet hij ook zo.

We hebben één keer samengespeeld. Robbie had een touw, en knoopte mij, als gevangen squaw voor de grap aan een totempaal: een regenpijp aan een elektriciteitshuisje. Ik herinner me zijn smalle hoofd met het zwarte piekhaar vlak bij mijn gezicht, en de grote, modderige vingers waarmee hij een knoop in het touw legde. Hij stonk naar vuil regenwater en koeienpoep. De knoop zat niet zo strak en ik kon gemakkelijk loskomen. Door de adrenaline van het moment werd ik overmoedig. Ik riep dat ik hem ook wel wilde vastbinden. Robbie vond dat goed. Hij deed zijn armen op zijn rug. Ik sneed met mijn zakmes het touw in tweeën. Met het kortste stuk bond ik zijn handen goed strak achter zijn rug vast. Wond het touw verschillende keren om zijn polsen. Zijn vel kleurde wit, zo strak zat het. Het langste eind van het touw gebruikte ik om hem aan de totempaal te binden. Toen ik hem zo vastgebonden had, bekroop me een gevoel van verwarrende triomf. Ik liet hem zo staan en rende hard weg. 

Achteraf schaamde ik me. Maar van stoere Grote Jongens had ik na dit incident nooit meer last.

Dit was overigens ook de laatste keer dat ik Robbie zag. Ik hoorde van mijn ouders dat Robbie met zijn moeder was verhuisd. En nog veel later hoorde ik dat zijn vader een drankprobleem had gehad en dit hardhandig op zijn zoon had afgereageerd.

Naarmate ik ouder werd nam de vrijheid, die ik als kind zo ongebreideld had genoten, langzaam maar zeker af. De maatschappij snoeide mij steeds strakker vast, en stroomlijnde mijn gedrag. Voor dromen was steeds minder ruimte. Eerst waren het de conventies die voorschreven dat ik op zondag een rok aanmoest, en schoenen met hakken, zodat ik niet meer in mijn geliefde bomen kon klimmen. Daarna was het de school die alle vrije middagen en avonden van me afnam. Na een handvol opleidingen doorlopen te hebben ontstond er als vanzelf een loopbaan. In het bedrijf waar ik werkte, speelden belangen en verhoudingen die ik nooit zelf had kunnen bedenken. Mijn huidige baas, de directeur van het bedrijf, had het subtiele pesten van zijn medewerkers tot hoge kunst verheven en speelde iedereen tegen elkaar uit. De koker waarin ik werd geperst begon steeds verder af te staan van degene die ik eigenlijk wilde zijn, die ik echt was. Ik werd steeds ongelukkiger. Weemoedig dacht ik terug aan die tijd waarin alles had gekund zoals ik het had gewild. En als vanzelf floepte de herinnering aan Robbie naar boven. Ik begon te piekeren. Het leek wel of het leven mij terugpakte op dezelfde manier waarop ik Robbie’s vrijheid had afgenomen.

En toen gebeurde er iets bijzonders. Aan het eind van weer zo’n werkdag, waarop het onvermogen van mijn collega’s weer eens ruw tegen het mijne had geschuurd, stapte ik moe en gefrustreerd in een lege treincoupé. Ik ging bij het raam zitten en sloot mijn ogen. Ik werd wakker omdat iemand me zat aan te kijken. Het was een slanke man van ongeveer mijn leeftijd, die me stralend aankeek, alsof hij verwachtte dat ik hem zou aanspreken. Ik keek hem verward aan. Had hij niet iets bekends: dat smalle gezicht, zwarte piekhaar. “Ken je me niet meer”, zei hij toen hij mijn verwarring opmerkte. “ik ben Rob, we speelden vroeger in de uiterwaarden met elkaar”. “Dat is ook toevallig”, herkende ik hem ineens, “ik dacht de laatste tijd weleens aan je. Maar wat is dat lang geleden, zeg. Hoe gaat het met je?”.

Robbie herinnerde zich het voorval met het vastbinden nog goed. Het was behoorlijk pijnlijk geweest, de touwen hadden erg strak gezeten. Al zijn vingers hadden getinteld, en er hadden schaafwonden op zijn polsen gezeten, omdat hij had geprobeerd zich los te schuren. Hij wreef met brede, zachte mannenhanden langs zijn onderarmen. Een buurman had zijn hulpgeroep gehoord en had hem, losgemaakt. Ik bloosde toen hij me dit vertelde, en voelde opnieuw de schaamte om mijn wrede behandeling van destijds. Rob leek dit echter niet te merken, vroeg ook niet waarom ik het had gedaan, of hoe mijn leven verder was gelopen. Hij vertelde uitsluitend over zichzelf. Over hoe hij zich in die tijd tot mij aangetrokken had gevoeld, omdat ik, anders dan hijzelf, uit een normaal gezin leek te komen. Hij dacht dat, als hij in mijn buurt zou blijven, een stukje van mijn onbevangen geluk op hem zou afstralen, zodat hij beschermd zou zijn tegen verder onheil. Hij sprak over zijn verhuizing met zijn moeder, zijn pogingen om zijn eigen weg te vinden. Nu was hij gelukkig, hij had een leuke baan, een vrouw, een opgroeiende dochter, en hij woonde weer in zijn geboortedorp. Zijn dochter speelde net als hij vaak in de uiterwaarden. Zij was nu net zo vrij en gelukkig als ik destijds moest zijn geweest.

Ik wilde hem graag zeggen dat ik spijt had gehad van mijn actie van destijds, en dat ik blij voor hem was dat hij zich aan zijn verleden had kunnen ontworstelen. En natuurlijk wilde ik hem graag vertellen hoe mijn leven was gelopen, welke mooie carrière ik had gemaakt. Want uiteindelijk willen we allemaal het liefste over onszelf praten. Maar hij moest uitstappen, en dat deed hij dan ook, na een korte groet, en ik moest nog verder. Ik zag hem nog langs het perron weglopen. Hij leek licht te geven.

Een paar weken later was ik toevallig even in mijn geboortedorp. Ik liep langs de winkels, die er erg anders uitzagen dan ik me herinnerde, toen ik een bekende gestalte zag. Wat was hij oud geworden! Het was onze oude buurman, die met een plastic tasje vol kleine boodschappen in de ene, en een stok in de andere hand, over de stoep schuifelde. Ik sprak hem aan, hij herkende mij meteen. “Jij was die dromer”, zei hij. “Jullie hadden veel kinderen, maar jij zag er altijd het liefste uit.” En hij voegde eraan toe: “maar dat van dat vastbinden: dat had ik nooit achter je gezocht. Dat was wel erg gemeen van je. De armen van die jongen zaten onder het bloed…”. Zijn ogen, die zo oud waren dat ze me niet meer konden raken, keken me beschuldigend aan. Toch bloosde ik. In zo’n dorp onthoudt men ook alles van elkaar. “Het is ook erg jammer wat er verder met Rob is gebeurd”. Ik schrok. Hoezo?

En toen vertelde hij dat Ron vorig jaar bij een auto-ongeluk was omgekomen. Hij verloor de macht over het stuur tijdens een ongelukkige inhaalmanoeuvre van een tegenligger, en kwam tegen een boom tot stilstand. Zijn vrouw en dochter leefden alleen verder. Ze hadden grote financiële problemen.

Verward nam ik afscheid van hem. Hoe kon dit bestaan? Mijn auto liet ik maar even achter, ik liep als in een droom langs de steile weg naar het benedendorp. Ik herkende de tegels van het voetpad nog precies: eerst drie op een rij, dan vier, dan weer drie, dan één kapotte met wat steentjes in het gat. Bij het huis van de oude heks, waar grote rododendrons de tuin zo donker maakten, stond nu een jongeman het gras te maaien. En voor ik het wist was ik weer bij de uiterwaarden. Liep langs de kastanjeboom, waar ik Robbie zo vaak in had zien zitten. Legde mijn handen op de ruwe schors, vond de geschonden plek, waar de schors een gat had dat met een ronde rand littekenweefsel strak rond een stukje openliggende bast sloot. Er prikten tranen achter mijn ogen.

En toen hoorde ik zingen, en keek ik op. Een klein meisje, van tien, elf jaar, huppelde vrolijk met een bosje bloemen in haar hand door de wei. Ze had steil zwart piekhaar en een smal gezicht. Het was of ik mezelf zag, maar dan jaren jonger. Dit moest Rob’s dochter zijn.

Ik ben op een bankje gaan zitten, met mijn gezicht in de zon. Ik liet het allemaal maar even op me afkomen. Er is veel dat we niet kunnen begrijpen, en dat is misschien maar goed ook. Wéér zag ik de koeien grazen. Rook ik de geuren van de vrijheid zoals ik ze destijds had gekend. Zoals ze nu in mijn leven niet meer konden bestaan. Of wel?

Ik kon ontslag nemen. Niet meer de dingen doen die mijn eigenheid verstikten. Niet meer met de verkeerde mensen om de verkeerde dingen strijden. Niet meer hetzelfde lege leven leiden. Maar gewoon bewust kiezen voor een andere weg. Een smalle weg die naar de vrijheid leidt.

Ik zat daar tot de zon onderging en ik het koud kreeg. Want ik had geen jas meegenomen, die lag nog in mijn auto. Het meisje was allang naar huis gegaan. Ze had me eenmaal schuchter nieuwsgierig aangekeken, draalde wat om me heen, maar was op een veilige afstand gebleven. Net zoals Robbie destijds. Ik liep weer over de bult naar het bovendorp. Op mijn auto zat een parkeerbon.

Ik heb toen vijfhonderd euro gepind en in een envelop gestopt. Ik schreef er met mijn dure Mont Blanc pen een briefje bij, een briefje voor Rob’s dochter. Ik ondertekende het niet. Toen ik het briefje dubbelvouwde vlekte het een beetje, maar dat liet ik maar zo. Daarna reed ik langs haar huis, en stopte het briefje in de brievenbus.

Achteraf - deze gebeurtenis heeft jaren geleden plaatsgevonden - heeft het me verbaasd hoe ik er toen toe kwam om mijn schaamte met geld af te kopen. En uiteindelijk hèb ik wel ontslag genomen, maar alleen om elders als directeur aan de slag te kunnen gaan. Waar ik nog steeds in een keurslijf zit, maar nu als baas. Ik weet het spel te spelen en heb mijn managers aan een touwtje. En deze controle geeft mij een groot gevoel van vrijheid….

Ik heb nooit meer zomaar geld aan iemand gegeven. Maar - en dat is eigenlijk ook een interessante samenloop van omstandigheden geweest : de dochter van Robbie werkt nu in mijn bedrijf. Ze weet niet wie ik ben, wie ik echt ben, bedoel ik. Ze is serieus en werkt hard. En ik zie erop toe dat haar echte kwaliteiten worden ontwikkeld en benut. Zodat zíj haar eigenlijke vrijheid misschien wel kan behouden.

Voor zover dat in mijn macht ligt natuurlijk. Dat dan weer wel.

Robbie © Mirjam Leloux

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2010  Mirjam Leloux