Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2018  Nico Franken Beoordeling Rouw

Stormnacht - Nico Franken

De deining sloeg over het voordek van de snijkopzuiger Merel. Zuigerbaas. Koos de Zwart keek nog eens naar buiten en drukte driemaal op de knop van de machinekamer hoorn. Beneden nam eerste machinist Verbraak de hoorn op. ‘Maurice hier,’ schreeuwde hij om boven het gejank van de zware diesels uit te komen.
‘We nokken af meester. Het wordt te gek buiten. Ik haal de Merel onder de wal. Daar kunnen we veilig de storm uitzitten.’
‘Oké schipper. We houden het in de gaten.’
Koos schakelde de ankerlieren in trok de zuiger achteruit, weg van de bres. Op dat moment kwam dekknecht Bertus druipnat de bediening hut binnen. ‘Vuil weer schipper. En het wordt met de minuut erger.’
‘Ja, we kruipen onder de wal Bertus. Ik heb net de meester al ingelicht.’
Bertus leunde tegen de wand en tuurde naar achteren. Plotseling verstijfde hij. ‘De leiding gaat eraan schipper.’
Koos draaide zich om en zag de blubberfontein die vierhonderd meter achter de zuiger flauw te zien was tegen een achtergrond van verlichting aan de wal. ‘Verd…, daar heb je het gedonder al.’ Hij schakelde de zuigbuislieren in en begon die op te halen, terwijl hij tegelijkertijd het toerental van de pompen verminderde en de zuiger verder onder de wal trok. Daarna boog hij zich voorover naar de intercom. ‘Messroom, naar buiten en afsluiters openen.’

Zodra alles gestopt lag trok Koos zijn oliepak aan en opende de deur. De stormwind sloeg hem direct achteruit. ‘Nou, nou, baasje bijten,’ mompelde hij en dook naar buiten met Bertus in zijn kielzog.
De twee mannen worstelden zich naar het achterdek, waar de rest van de bemanning al stond te wachten. Dirk, de tweede schipper, kwam hen tegemoet. ‘Hoe wil jij dat oplossen Koos?”
‘Hoe bedoel je Dirk?’
‘De sleepboot kan zover niet komen. Er staat daar maar anderhalve meter water.’
‘Dan zal er een vlet bij moeten komen. Roep jij de Lena op, dan ga ik alvast een kijkje nemen.’
Koos wachtte het antwoord niet af, maar klauterde aan boord van de sleepboot Stormvogel die altijd als veiligheidsboot langszij lag wanneer ze buiten de strekdam van het havenhoofd baggerden en klom naar de stuurhut. ‘Hoe dicht kun je erbij komen Jaap,’ vroeg hij aan de sleepbootkapitein.
‘ik schat tot op vijfentwintig meter Koos. Maar met deze deining moet ik wel op mijn tellen passen. Ik raak niet graag aan lagerwal verzeild.’
‘Nou, varen dan maar. We zullen eens zien hoe dat zootje er van dichtbij uitziet.’
De stormvogel werd losgegooid en voer, soms meer onder water dan erboven, naar de plaats van het onheil. Daar aangekomen ontstak de sleepbootkapitein zijn zoeklicht. Zodra de bundel de drijvende leiding verlichtte werd een tafereel zichtbaar dat beide mannen onaangenaam verraste. Drie pijpen waren bijna geheel afgescheurd. Een ervan was met pontons en al gezonken en stak in twee schuine helften uit het water. Ook de zwanenhals lag op zijn kant. Het ergste was echter dat ook een bak met reservemateriaal door de gezonken pijp mee onder water getrokken was. ‘Het lijkt wel oorlog,’ zuchtte Jaap terwijl hij de ravage bekeek.
‘Ja,’ beaamde Koos, ‘hier valt met dit weer weinig uit te richten. Dat krijgen we nu niet gerepareerd. Draai hem maar om Jaap. We hebben genoeg gezien.’
Jaap loodste de Stormvogel voorzicht terug naar de Merel. Eenmaal langszij riep Koos ‘Allemaal koffie halen jongens.’
Toen ze in de messroom bijeen waren keek de schipper of iedereen aanwezig was. ‘Dirk, hoelang voor de Lena hier is?’
‘Morgenochtend.’
‘Morgenochtend?’
‘Ja, ze durven de vlet met dit weer niet te riskeren. Tien minuten geleden is bekend gemaakt dat het nu officieel orkaankracht is.’
Koos wreef eens met de hand door het haar. ‘Oké jongens. Ik weet dat ik veel vraag, maar wat moet, dat moet. We hebben bijna vierhonderd meter pijp achter ons hangen en als we niets doen gaat heel die leiding eraan.’ Hij wendde zich tot de kapitein van de Stormvogel. ‘Als wij een boegbak voor jouw sleepboot binden kun jij die dan twee pijpen voor de breuk tegen de drijvende leiding krijgen?’
Jaap dacht even na. ‘Dat stuk ligt iets verder uit de wal. Met de bak erbij moet dat wel lukken.’
‘Oké,’ besliste Koos, ‘twee pijpen voor de breuk koppelen we de leiding af en leggen hem op twee ankers. De rest zien we wel bij daglicht. Maar pas op, het is linke soep daar. Dus allemaal een zwemvest aan. Dirk, jij blijft met Pieter-Jan en de machinisten aan boord.’
De tweede schipper protesteerde heftig, maar daar had Koos geen verhaal aan. Iemand moest aan boord blijven. Iedereen ging aan de slag. De boegbak werd voorzien van twee ankers met elk honderd meter ankerkabel en het nodig reparatiemateriaal. Nadat alles goed vastgezet was en nogmaals gecontroleerd, werd de bak vastgebonden aan de boeg van de Stormvogel. Daarna stapte iedereen die meeging ook aan boord van de sleepboot. Jaap loodste de sleepboot behoedzaam naar de plek waar ze de kapotte leiding zouden afkoppelen. Daarbij ging de boegbak regelmatig kopje onder in de golven. Op de plaats van bestemming lagen ze gelukkig in de luwte onder de wal. De Stormvogel duwde de boegbak tot tegen de bedoelde leidingbak en Jaap hield hem daar op zijn plaats. Tegelijk waarschuwde hij Koos. ‘Ik heb hier geen grond meer onder de kiel schipper, dus als jullie een beetje opschieten, dan kunnen we de leiding iets verder uit de wal trekken. Dat geeft mij wat meer lucht.’
‘Komt voor elkaar,’ reageerde Koos. Hij joeg zijn mensen naar buiten en stapte samen met de dekknechten Bertus, Frank en Leo vanaf de boeg van de sleepboot op de boegbak. Bertus en Leo maakten vervolgens vanaf die bak de oversteek naar de leidingponton. Eenmaal aan dek van die ponton namen ze het gereedschap over dat aangereikt werd en het eind van een ankerkabel. Toen ze alles hadden stak Bertus een hand op. Jaap voer langzaam achteruit tot Koos op ongeveer honderd meter van de leiding een gebaar maakte van houden zo. De sleepboot werd stilgelegd waarop Koos en Frank met handspaken het anker dat met de leidingponton verbonden was overboord werkten. Zodra hij de plons hoorde waarmee het anker overboord ging trok Jaap aan de draad van de scheepshoorn. Op het geluid van de hoorn trokken Bertus en Leo met vereende krachten de ankerkabel strak en belegden hem op een bolder. ‘Nou, dat is het dan Leo,’ riep Bertus. ‘Draai jij de bouten aan de linkerkant los, dan doe ik deze kant.’
‘Oké,’ riep Leo terug. Hij greep een pijpsleutel en klom voorzichtig over de pijp heen. Na een kwartiertje vloeken en zwoegen waren de pijpen nog door een enkele bout met elkaar verbonden. ‘Achteruit Bertus,’ riep Leo, ‘als dat ding losschiet dan krijgen we een flinke opdonder.’
Terwijl Bertus een stuk achteruit ging zette Leo zijn pijpsleutel op de moer en ging er met zijn volle gewicht aan hangen. Met een knal brak de bout af. De pijpsleutel zwiepte door de lucht en sloeg Leo overboord. ‘Leo, verd…, Leo.’
Bertus vloog naar voren en klauwde in het water. Niets.
Op de Stormvogel had een oplettende kapitein door zijn verrekijker de gebeurtenissen op de leidingponton gevolgd. Zonder rekening te houden met Koos en Frank, die nog op de boegbak stonden, gooide Jaap de sleepboot vooruit. De beide mannen grepen het anker vast dat nog aan dek lag en probeerden zich zo goed mogelijk te beschermen tegen het buiswater dat over de boeg spoot. In een mum van tijd was de sleepboot ter plaatse. Zijn schijnwerper vloog langs de leiding. Plotseling verscheen het lichaam van Leo in de lichtbundel. Hij dreef twintig meter verderop schijnbaar levenloos tussen de pijpen. Koos, die al direct toen de Stormvogel vol gas gaf begreep dat er iets vreselijk mis moest zijn, bedacht zich geen moment maar wurmde zich uit alle overbodige kleding en dook overboord. Hij vocht zich een weg naar Leo toe. Frank bedacht zich ook geen moment en maakte de boegbak tot op een enkele lijn na los van de sleepboot en liet die vervolgens vieren zodat de bak naar Koos toe dreef. Even later werd Leo bewusteloos aan dek gehesen. Nadat ook Koos terug aan dek was startte hij direct met kunstmatige ademhaling. Intussen werd de boegbak in de richting van de leidingponton gesleept waar Bertus zich nog op bevond. Toen die ook overgestapt was werd de boegbak terug naar de sleepboot getrokken en langszij vastgemaakt. Daarna werd met vereende krachten Leo overgebracht op de sleepboot. Toen ze eenmaal aan dek waren verscheen Jaap in de deuropening van de het stuurhuis en riep ‘Koos, ik heb de wal al gewaarschuwd. Er is een dokter onderweg.’
Koos stak zijn duim op als blijk van waardering en ging verder waar hij gebleven was. De sleepboot voer langzaam terug naar de zuiger, waar de resterende bemanningsleden al klaar stonden om Leo over te nemen. Zodra die aan boord geholpen was en, nog steeds bewusteloos, in een kooi lag, werd Koos naar een hete douche gedirigeerd die al aangezet was. Men had geen behoefte aan nog een zieke. De eerste machinist, die tevens de EHBO’er aan boord was ontfermde zich over de gewonde.
Vijftien minuten later stapte Koos een mess binnen waar het grootste deel van zijn mensen stil voor zich uit zat te staren. Iedereen was overdonderd door de gebeurtenis. Na een eeuwig lijkend uur arriveerde de dokter met enkele ziekenbroeders aan boord. De ziekenbroeders hadden een brancard en verschillende tassen met apparatuur en genees- en verbandmiddelen bij zich. Koos bracht hen naar Leo. Na een minutieus onderzoek kwam de dokter zuchtend omhoog. ‘Hij leeft nog, maar hij moet zo snel mogelijk van boord.’
‘Wat mankeert hij?’
‘Ik kan hier aan boord niet alles zien, maar in ieder geval heeft hij een schedelfractuur, een gebroken onderarm en gekneusde ribben.’
‘En hoe doen we dat? Varen is met dit weer in zijn conditie eigenlijk geen optie. En de helikopter vliegt ook niet.’
De dokter glimlachte. ‘Daarom heb ik mijn geheime wapen bij me. Een draagvleugelboot. Die ligt zelfs bij dit weer vlak op het water. We steken het Hartelkanaal en de Waterweg over . Naar Maassluis is het een half uurtje met dat ding en daar staat de ambulance al klaar. Maar opschieten nu. Elke minuut wachten is er een teveel. Gaan jullie maar even opzij.’
Terwijl Koos en de nog steeds aanwezige eerste machinist naar de gang verdwenen werden bij Leo enkele infusen ingebracht en zijn hoofd gestabiliseerd. Vervolgens werd hij voorzichtig overgebracht naar de brancard en vastgebonden. Daarna droegen de ziekenbroeders hem naar de langszij liggende draagvleugelboot, waar gretige handen hem overpakten. Koos en de machinist hadden intussen de tassen van de ziekenbroeders ook aan dek gebracht. Nadat die samen met de broeders en de dokter ook aan boord van de draagvleugelboot waren verdwenen, werden de trossen losgegooid en verdween het vaartuig met hoge snelheid naar het noorden, nagestaard door de mensen die aan dek van de zuiger achterbleven. ‘Dat was het dan meester,’ zuchtte Koos. ‘Laten we hopen dat het goed komt.’
De eerste machinist kon niet anders dan zijn schipper een bemoedigend klopje op de schouder geven. Elk woord was er een teveel voor hem.

Nadat Leo van boord was keerde langzaam de rust terug op de Merel. Deze nacht werd er echter niet meer gewerkt. Koos had zich teruggetrokken in zijn hut. Nadat hij het scheepsjournaal had ingevuld staarde hij peinzend over het water. Wat ben je toch een rotzak, schoot het door zijn hoofd, het is je bijna weer gelukt. Je geeft ons een kans onze boterham te verdienen en vervolgens probeer je ons toch te grazen te nemen. Wel, deze keer heb je pech gehad. Dat hoop ik tenminste.

Stormnacht - Nico Franken

Homepage  Prozawedstrijd  Prozawedstrijd 2018  Nico Franken  Beoordeling Rouw