Het terrarode plastic in het bloempotje steekt lomp af tegen het witte schoteltje waar het op staat en een opgedroogd mengsel van potaarde en water ligt als een gespikkelde Rohrsach test eromheen. Het jongetje staat bij het raam op een stoel, maar in plaats van notie te nemen van het bloempotje, kijkt hij voor een laatste keer naar de tuin - de wilgen die dicht op elkaar zijn gegroeid, de drie houten kruizen die bouwvallig naast elkaar staan voor de bomen. Hij leunt met zijn hand tegen het raam. ‘Hé, Christiaan’, zegt de vrouw teleurgesteld, die nu in de deuropening van de kamer stond, ‘ik heb gisteren alle ramen schoongemaakt.’ Ze loopt naar hem toe, maar wanneer ze zijn hand pakt, kijkt ook zij naar de tuin. Ze hadden de kinderen moeten troosten toen ze de konijnen begroeven in de aarde, keer op keer. ‘Ga je met me mee?’ Ze spreekt nu vriendelijker, haar mond vlakbij zijn oor, terwijl ze hem een aai over zijn hoofd geeft. ‘Je zusje is al bij de auto.’ Het jongetje blijft naar de tuin kijken en hij knikt, terwijl zijn moeder hem optilt. ‘Nou, zeg maar dag tegen het huis.’ Samen zeggen ze hardop ‘da-hag, da-hag’, waarbij ze zwaaien naar niemand in het bijzonder. De deur gaat dicht en een tijd lang klinken nog de stemmen van kinderen en hun ouders. De stemmen van kinderen worden steeds zachter en daarna de stemmen van de ouders, gesmoord, Ze staan beneden aan de trap – een kus, een omhelzing, het geschuif van een lakleren jas die ergens overheen wordt gelegd.. De sleutel wordt voor een laatste keer in het sleutelgat gestoken van de voordeur en het slot wordt omgedraaid. Klik. Klik-klik. De deur is dicht, een auto start - en de wielen rijden over het krakende grind, op weg naar een andere stad.
‘Maar we gaan weg!’, werd er een paar keer gezegd door de ouders toen de narcisbollen werden gegeven. ‘Ja, dat weet ik wel’, werd er geantwoord, ‘maar het leek me gewoon leuk.’ De plastic zak met het geschenk werd eerst op het aanrecht in de keuken neergezet en de visite werd meegenomen naar een andere kamer. Later klonk het nog op de gang: ‘Sorry voor de puinhoop, maar we moeten nog zoveel inpakken.’ De stemmen verdwenen weer en vanuit de tuin klonk een fietsbel en het geschreeuw van kinderen. Toen de vrouw weer de keuken binnenliep was er nog net te horen dat ze zei dat kennissen ook weggingen. ‘Het lijkt wel alsof iedereen weggaat.’ ‘Ja’, zei de andere stem, die wat kranten van de vloer oppakte – knisperend geluid, een vuilnisbak die openging bij de tuindeur, ‘Wat is hier nou nog te zoeken? Nee hoor, wat dat betreft doe je er goed aan.’ Al pratend verdwenen de stemmen weer achter in de tuin.
In de keuken waren de schilderijen en tekeningen al weggehaald. Een vuilniszak met paperassen stond in de hoek, de opening als een zwarte, uitgebloeide roos. Een paar dagen later werd het weggegooid en stonden er op dezelfde plek dozen, op elkaar gestapeld, vol met boeken, ordners. Een doos was vol knuffels. Elke dag werden de dozen met spullen verplaatst naar de schuur. Na een week kwam er een busje aanzetten. De vrouw rende het pad op en verwelkomde de chauffeur. Toen ze de keuken binnen kwamen lopen, merkte hij de plastic zak op met de narcisbollen. De vrouw praatte door over de hoeveelheid dozen en vertelde de kinderen wat ze konden doen. ‘Maar zet ze dan even in de zon.’ Het potje werd neergezet op de vensterbank in de jongenskamer die zich boven de schuur bevond.
De vrouw liep naar buiten en vervolgde haar verhaal bij de schuurdeur. ‘Maar het huis wordt voorlopig niet verkocht. Die crisis.’ ‘Ach ja’, zei de chauffeur, ‘de crisis.’ Uit de schuur liep een andere man in en uit met dozen, van de schuur naar de garage, van de schuur naar de garage. Zo werd het huis langzaam leeggetrokken. ‘Het is helemaal geen crisis. Dit hele land gaat gewoon naar de filistijnen.’ De vrouw zei er niets van, hoewel ze haar mond open had staan om iets terug te zeggen. ‘Het zijn die buitenlanders.’ De man liep de schuur weer in. Hij deed zijn voorspelling: ‘Deze hele buurt wordt door ze overgenomen.’ Maar de vrouw luisterde niet, ze keek naar het raam boven de deur waar ze het plantje had neergezet. Ze hoopte dat de kinderen er niets vies zouden maken. Ze had net alles boven schoongemaakt. Toen de man uit de schuur kwam zei ze dat haar man een betere baan had gevonden en dat ze daarom verhuisden. Bovendien wilde ze weer vlakbij Amsterdam wonen. ‘Oh’, zei de chauffeur. Hij pakte zijn shag en begon er één te draaien. ‘Mijn vrouw en ik zijn daarom ook verhuisd, maar dat is alweer dertig jaar geleden.
In de middagen die erop volgden kregen de bloembolletjes water. Met een gieter uit de tuin werden de groene uitstulpsels besproeid door het jongetje en het meisje. Overtollig water sijpelde uit de onderkant van het potje. De stengels bogen zich naar het licht toe en zagen niet hoe de muren werden ontdaan van het geborduurde schilderij van Donald Duck; de kledingkasten waaruit de winterkleding werd gevist. Er was alleen het zonlicht dat verblindde. ‘Christiaan en Marije, komen jullie meehelpen?’, riep de moeder van beneden. De kamer werd verlaten. Er lag alleen nog maar een matras op de vloer. Daar sliep het gezin samen de laatste avond als een troep wolven. De zon scheen op de witte plekken op de muren waar wat had gehangen op gestaan. Nieuw stof hoopte zich op de plavuizen, in de hoeken, boven de deur. Daar zou het blijven liggen.
Het huis stond leeg. Iedereen in het dorp trok weg. Gezinnen in auto’s, verhuiswagens, stevige mannen in blauwe overalls sijpelden het dorp in en hielpen mensen met het beproeven van geluk elders in grotere steden. De verf op de kozijnen begon af te bladeren, het onkruid groeide gestaag door en plantjes begonnen zich een weg te wurmen door het grind in de voortuin. Niemand sloeg er acht op; de straat was verlaten en het zou niet lang duren voordat de gemeente zou besluiten om de buurt voor sloop op te geven. Een muffe geur trekt langzaam door de kamers. Niemand had gedacht aan het kleine potje met de narcissen. De bloemen zijn gegroeid en uitgekomen. Maar ze drogen uit, geel-bruinige omhulsels hangen slap over de rand van het potje heen. De zon doorzoekt elke dag de lege ruimtes van het huis met haar eigen langzame, klimmende, dan dalende, zoeklicht. De narcissen werpen een lange schaduw over de muur heen – het lijkt op een kromme, oude man die een schuilplek zoekt en zich uiteindelijk nestelt in de lege kamer.
|