Tjalf sprong zonder vaart te minderen van zijn skateflyer af en verstopte deze achter het beeld van de brullende leeuw. Normaal brak het angstzweet hem uit als hij de gemene kop van de marmeren sculptuur zag, maar vandaag was hij al bang. Vliegensvlug rende hij het trapje van de winkel op. Zijn hand omvatte de bronzen deurknop. Instinctief borrelde de aarzeling op. Het gevaar binnen of buiten trotseren? dacht hij zenuwachtig. Hij hoorde zijn achtervolgers naderbij komen en zonder verder na te denken glipte hij naar binnen. Hij sloot de zware deur en spitste hij zijn oren. Ze zweefden voorbij. Dat gevaar was geweken.Voor nu. Nahijgend dacht hij aan zijn ontsnapping en een glimlach vormde flauwtjes rond zijn lippen. Schoorvoetend liep hij de curiosazaak van meneer de Saga binnen. Er brandde zoals gewoonlijk geen licht en Tjalf wist dat hij ongeveer een minuut zou moeten wennen aan het doordringende duister. Hij kwam niet graag in de muffe winkel van de oude generaal. Iedere week moest hij de gouddraden van zijn moeder afleveren, die zij met haar verminkte handen moeizaam had geweven. Iedere zaterdagochtend, om precies 10.00 uur, stond de grijze man hem op te wachten. Zijn zwarte ogen doorboorden de magere jongen als een dolksteek en zijn stem sneed door zijn tere ziel. ‘Hoe gaat het met je moeder, jongen?’ vroeg de lange, gebochelde man met zijn vlijende stem. ‘Is ze nog steeds ziekelijk? Doe haar de vriendelijke groeten en neem wat Daphne-kruid voor haar pijnlijke gewrichten mee. Kom verder, ik heb lekkere thee voor je gezet.’ Het was niet zozeer wát hij zei, maar hóe hij het zei. Het was alleraardigst dat hij iedere week naar zijn moeder informeerde en hem thee met koekjes gaf. Een zeldzame lekkernij. Tjalf stopte er altijd een paar in z’n zak voor zijn moeder en meneer de Saga deed net of hij het niet zag. Er ontging hem echter niets. Hoe Tjalf ook probeerde om onder de vieze boterthee uit te komen, iedere zaterdagochtend goot hij het smerige vocht weer gehoorzaam zijn keelgat in. Pas als de laatste druppel zijn weg naar zijn draaiende maag gevonden had, ontving hij het schamele weekgeld.
Voetje voor voetje liep Tjalf de verlaten zaak in. Op de toonbank zag hij tot zijn ontzetting een kopje boterthee klaar staan. Hij verwacht me toch helemaal niet? Achter de toonbank hoorde hij een zacht gekreun. Nieuwsgierig als hij was, sprong de elfjarige knul behendig de toonbank over. Hij landde naast een kooi. Op de bodem zat een velgekleurde vogel met een koperen snavel en ijzeren klauwen. Een Stympha! Geschrokken deinsde Tjalf achteruit. Hoe kwam de oude man daar nu weer aan? De winkel stond vol met de meest vreemdsoortige spullen en van een giftig slangenzwaard of een sprekend varkensbeeld keek de jongen allang niet meer op, maar een levende Stympha ... Zijn blik gleed naar het imposante schilderij dat voorin de winkel hing. Het was het portret van een nog heel jonge generaal de Saga. Het was geschilderd op de dag van De Grote Overwinning van de Alkeiden op het Vogelvolk. Onder zijn gelaarsde voet, lag een Stympha dood voor zich uit te staren. De zwarte priemende ogen van de overwinnaar keken op Tjalf neer alsof hij persoonlijk de oorzaak van de hele veldslag was. De jongen staarde vaak naar het grote schilderij dat steeds van perspectief leek te wisselen. Ook nu leek het beeld te verschuiven en Tjalf was voor even de enge vogel vergeten. De lange, gouddoorregen vlecht van de jonge Alkeide generaal was met uiterste precisie over zijn rechterschouder gedrapeerd, zodat de leeuwenwervel aan de linkerkant van zijn nek goed zichtbaar was. Tjalf voelde aan zijn eigen nek waar de blauwe bobbels maar niet leken te willen groeien, tot grote bezorgdheid van zijn moeder. Zij keek hem vol meelij aan, met haar eeuwige zakdoek voor haar mond en aaide hem vervolgens trillend over zijn haren. Haren die ook al niet erg meewerkten. Alle Alkeide jongens hadden een meterslange zwarte vlecht, die werd samengebonden met gouden draden. Zijn haren waren en bleven te kort om dit trotse teken te dragen. Hij was anders. Dat vond iedereen en hij zag het zelf ook wel. De stoere jongens van zijn school wachtten hem dagelijks op en scholden hem uit. De laatste tijd waren ze overgegaan tot meppen. Iedere dag verzon hij een andere list om ze te ontwijken, meestal zonder succes. Vandaag was hij tot hier gekomen. De vogel kreunde andermaal en het was net alsof hij om water vroeg. Tjalf pakte het waterflesje uit zijn rugzak en goot wat op zijn open hand. ‘Ben je werkelijk een Moordende Moerasvogel uit de het Stinkende Oosten?’ vroeg Tjalf, terwijl hij de vogel door de tralies over de bronzen knobbels boven zijn snavel aaide. ‘Je lijkt niet gevaarlijk.’ De vogel kreunde nog een keer, waarop Tjalf zijn laatste boterham pakte en deze aan het uitgehongerde beest voerde. Tjalf keek om zich heen. Zal ik? dacht hij. Voordat hij goed en wel het kooideurtje geopend had, was de vogel al ontsnapt. Tjalf rende het beest achterna. Ver kwam hij niet want de winkeldeur ging krakend open. Zijn hart sloeg over: was het meneer de Saga? Nee, hij hoorde niet het getik van zijn houten been. De jongens van school? Angst bekroop hem. Nee, er naderde slechts een enkel paar voetstappen. Snel schoot hij achter een blinkend harnas. Tjalf gluurde in de richting van de voetstappen. Het was Angus! De nieuwe jongen van zijn school, de enige die hem nooit pestte. Angus had de pestkoppen zelfs een keer de verkeerde kant opgestuurd, toen hij zich in een hoge boom had verstopt. De Alkeide jongen liep verder en aarzelde een moment. Bij de toonbank hield hij halt en keek naar de boterthee. Zou Angus de thee drinken? De jongen keek over zijn schouder en gooide het vieze vocht bij een halfdode, vleesetende plant. De plant blies kwaad en probeerde hem te bijten. Opnieuw ging de zware winkeldeur open. Nu waren ze het wel. De pestkoppen. Luid schreeuwend rolden ze naar binnen, met zijn oude skateflyer in de hand. Pesterig liepen ze op Angus af en bleven vlak voor zijn neus staan. ‘Waar is ie?’ vroeg één van hen. ‘Bescherm je hem weer?’ vroeg de tweede. ‘Wil je soms bij dat mislukte leeuwenjong horen. Hij is raar, zijn ogen zijn licht en zijn haren zijn zo kort als die van een peuter.’ ‘Waar is ie?’ vroeg de derde pestkop en stompte Angus in zijn maag. Wat moest hij doen? Tjalf wist waartoe dit getreiter zou leiden. Zo ging het altijd: eerst een enkele klap en even later lag hij kermend van de pijn op de grond. Gisteren had er ineens een kleurige vogel boven de pestkoppen gevlogen en hen eronder gepoept. Wat een geluk! Maar vandaag waren ze extra boos en daarom was hij via het wc-raam op zijn skateflyer gevlucht. Ze wilden wraak en zouden dat op Angus botvieren. De jongen die hij in zijn dromen vaak zijn vriend noemde. Angus stond recht voor zijn belagers en het viel Tjalf op hoe klein zijn held eigenlijk was. Hun ogen kruisten zich een fractie van een seconde en het was net alsof Angus naar de deur seinde. Voordat Tjalf kon beslissen wat hij moest doen, haalde Angus een bolletje uit zijn zak, dat hij tussen zijn vingers rond draaide. Plotseling ontstond er een dichte mist. Tjalf kon niet langer zien wat er zich rondom hem afspeelde. Hij hoorde voetstappen wegrennen. Niet naar de uitgang maar naar de achterkant van de zaak! Angus had kunnen ontsnappen maar hielp hem! Voor de tweede keer deze week! De pestkoppen zetten de achtervolging in. Tjalf was verstijfd van angst en schuifelde naar de uitgang. Hij aarzelde. Wat kon hij doen?
Achter in de winkel hing een gordijn met een bordje: ‘Verboden toegang. Hier eindigt je leven.’ Zelfs in zijn dagdromen had Tjalf nooit door een kiertje durven kijken. Besluiteloos staarde hij naar het gordijn. Net toen hij zich om wilde draaien om alsnog te vertrekken hoorde hij zachtjes een geluid achter zich. Verschrikt keek hij om en zijn hart bevroor van pure angst. De Stympha! De vogel was hem gevolgd. Het enge beest had zijn snavel opengesperd en zijn ijzeren klauwen uitgeslagen. En dat was, tot zijn grote ontzetting, slechts het begin. Tjalf had de verhalen over giftige Stympha-pijlen nooit willen geloven maar nu zag hij het met eigen ogen. De kleurige veren waren dodelijke wapens geworden. Pijlen die leken te druipen in het gif, blonken aan zijn uitgestrekte vleugels. Zijn knieën knikten. Tjalf was zo bang dat hij vergeten was dat hij hier gekomen was om Angus te redden. Een doffe dreun vanachter het gordijn en een smartenkreet brachten hem weer in het hier en nu. De Stympha vloog hem achteloos voorbij en verdween door een opening in het gordijn. Tjalf volgde hem. Hij verwachtte een gewonde Angus te zien maar tot zijn grote schrik zag hij een geslagen meneer de Saga. De oude generaal hing met zijn gespierde armen achter zich vastgebonden, voorovergebogen op een keukenstoel. Zijn haar was los en de gouden draden lagen voor hem op de grond. De gepensioneerde generaal keek op en Tjalf zag zijn bloedende neus en dichtgeslagen oog. Er was niets dat Tjalf deed denken aan de trotse krijger op het grote schilderij. ‘Help,’ zeiden de zwarte ogen van de verslagen militair. Verder was er niemand. De vogel zweefde rustig boven het hoofd van de generaal. Tjalf sloop naar binnen en bekeek de touwen waarmee de oude man was vastgebonden. Hij zocht naar iets scherps, waarmee hij hem uit zijn benarde situatie kon bevrijden. De vogel vloog naar de gevangene toe en beet, met een enkele beweging van zijn vlijmscherpe, ijzeren snavel, de touwen door. ‘Kom, we moeten snel weg,’ zei Tjalf en dacht ineens aan Angus. Waar zou hij zijn? Tot zijn opluchting kwam op dat moment zijn redder de kleine kamer binnen. ‘Sst,’ fluisterde Tjalf. ‘We moeten weg hier’ en hij ondersteunde de gewonde man een beetje beter. Ineens voelde hij hoe de spieren van de generaal zich spanden en hoe hij groter en groter werd. Verbaasd keek hij opzij en zag dat meneer de Saga helemaal rechtop stond. Ongedeerd, zonder bochel en zijn ogen stonden net zo scherp als altijd. ‘Ren voor je leven!’ riep Tjalf tegen Angus. Maar die verroerde zich niet. ‘Ren dan toch!’ riep Tjalf vertwijfeld. Angus keek hem recht aan en bewoog nog geen centimeter. Het gordijn ging verder open en de drie pestkoppen kwamen lachend tevoorschijn. ‘Vuil Vogeljong!’ beet de eerste hem toe. Vogeljong? Wat bedoelt hij, dacht Tjalf verschrikt. ‘Ik ben een Alkeide, een leeuwenjongen, net als jij,’ zei hij zo zelfverzekerd mogelijk. Op dat moment vloog de Stympha voor hem en krijste luid. Alsof hij de vogel bij hem hoorde, landde het beest op zijn schouder. De pijlen en de scherpe klauwen waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Van de Stympha ging geen enkele dreiging meer uit en hij gaf Tjalf liefkozende kopjes met zijn kromme snavel. ‘Hij is het,’ zei meneer de Saga. ‘Hij is de uitverkoren Vogeljongen.’
‘Wat gaat u met hem doen?’ vroeg Angus. Hij strekte zijn arm uit en in zijn geopende hand legde de generaal 3 kleine diamanten. ‘De afspraak was zeven.’ ‘Jammer voor je. Opsodemieteren of jouw wacht hetzelfde lot als Tjalf de afgelopen weken.’ Angus keek naar de diamantjes. Ze kleurden rood door het bloed dat nog aan zijn handen kleefde. Hij had geen keus gehad. De Alkeide soldaten hadden zijn broer meegenomen. Die zat in het verzet. Hij moest voor zijn moeder zorgen. Hij had geen idee hoe hij aan geld moest komen. Vogelmensen, zoals hij, leefden sinds de Slag van Stinkende Stympha’s diep in de moerassen van het Oosten. Het wachten was op die ’ene jongen’ die hun volk zou redden, zei zijn vader iedere avond. Na jaren van eindeloos wachten was hij verbitterd geraakt. De Sage van de Witte Leeuw verstomde en werd langzaamaan een leugen. Verbitterd ging zijn vader het graf in. ‘Er bestaat geen Witte Leeuw die ons komt redden. We zijn Vogelmensen en de Alkeiden onderdrukken ons. We moeten het heft in eigen handen nemen.’ Zijn broer was bij het verzet gegaan en had Angus met hun oude moeder achtergelaten. Toen was daar de oude generaal. Hij bood zijn moeder een baan aan en goed leven. Iedere week dronk Angus zijn boterthee waardoor hij op een op een Alkeide begon te lijken. Dat vond hij niet zo erg, maar toen hem duidelijk welke prijs hij moest betalen, had hij zijn bedenkingen. Dagenlang was hij de jongen gevolgd en had gezien hoe de anderen Tjalf in opdracht van de generaal pesten. Al snel ging het gepest over in geweld. De jongen gaf geen kik. Hij had meteen gezien dat Tjalf geen leeuwenjong was, maar een Vogeljongen net als hij. Maar nooit zag hij de Stympha van de jongen. Een Vogeljongen zonder Stympha, dat had hij nog nooit gezien. Zijn vogel herkende Tjalf wel als een van hen en had hem geholpen toen de pestkoppen hem hadden belaagd. Hij dacht aan de woorden van zijn vader. De Witte Leeuw is Vogel nog Leeuw en hij brengt vrede daar waar oorlog was. Angus begreep al snel dat Tjalf de Witte Leeuw moest zijn. Dit was de jongen waar zijn vader zijn hele leven naar uitgekeken had. Hier was hij. Tien jaar te laat. Zonder schaamte had Angus hem verraden. Hij stopte de diamanten in zijn broekzak en liep, zonder om te kijken, weg.
|