Bloedbad van Boston, 5 maart 1770
King Street ziet rood van de Engelse soldaten. De nieuwe rekruten zijn vandaag in de haven aangekomen en marcheren door de sneeuw naar hun nieuwe onderkomen. Vanaf de zee waait de gure wind tussen de hoge gebouwen van Boston door. Het wordt al donker en de soldaten zijn moe. Angstig kijken ze naar de Amerikaanse burgers, die zich langs de gehele route vijandig hebben opgesteld. Het welkom is niet bepaald warm te noemen en dat heeft niets te maken met de maartse winterkou. Een rode, overrijpe tomaat vliegt door de lucht en raakt een soldaat. De menigte lacht. Een enkeling roept: ‘No Taxation without Representation’ en een ander schreeuwt gewoon: ‘Vuile schoften, ga naar huis.’ Jenny en Seamus staan op de hoek van King Street, voor de hekken van het donkerrode Old State House. Seamus pakt een sneeuwbal en gooit deze naar de officier, die zelfverzekerd voorop loopt. Op zijn rode uniform klapt de witte bal kapot. ‘Die stomme Engelsen hebben de afgelopen zeven jaar oorlog gevoerd met Frankrijk, Rusland en God mag weten wie. En ook al hebben ze gewonnen, hun schatkist is tot de bodem toe leeg en nu willen ze haar bij ons komen vullen. Het moet toch niet gekker worden.’ Jenny duikt wat dieper weg in haar wollen sjaal. ‘Ik hoef die Britten niet meer te zien. Overal waar ik kijk, zie ik rooien.’ ‘Heb je iets tegen rood?’ Seamus doet zijn pet af en buigt theatraal. Uit zijn rode haar valt allemaal kalkpoeder.’ ‘Alweer luizen?’ vraagt Jenny. Onwillekeurig doet ze een stapje achteruit. ‘Ai. Geen ontkomen aan bij ons thuis.’ Jenny lacht om haar Ierse vriend. ‘Wonen jullie echt met acht kinderen in dat kleine huisje?’ Ze zien elkaar iedere dag, maar Seamus zorgt ervoor dat Jenny hem nooit thuis afhaalt. Hij zet zijn pet weer op. ‘Ai, en binnenkort met negen. M’n moeder is alweer zwanger.’ ‘Hoe krijgt je vader in vredesnaam genoeg geld voor eten bij elkaar? Al die O’Leary’s die hongerig aan tafel gaan.’ Ze sluit haar ogen en probeert zich een voorstelling van het avondeten te maken in huize O’Leary. Allemaal roodharige kinderen in versleten kleren die plaatsnemen aan de veel te kleine eettafel. ‘We gaan ook vaak van tafel met honger, maar dat gaat veranderen.’ Hij graait in de zakken van zijn versleten winterjas en haalt een hand vol met gedroogde vruchten tevoorschijn. ‘Seamus O’Leary, hoe kom je daaraan? Die kosten een fortuin.’ Hij buigt zich naar haar toe. ‘Van de Hollanders,’ fluistert hij in haar oor. Verschrikt kijkt ze om zich heen. ‘Werk jij voor die Hollandse piraten?’ ‘Samen met mijn broers en correctie: het zijn geen piraten en hun kapitein ‘De Vliegende Hollander’ beschouw ik als een gentleman,’ antwoordt Seamus. Jenny onderdrukt een glimlach. ‘Een gentleman? Omdat hij thee onder de prijs verkoopt?’ Nieuwsgierigheid wint het korte tijd van haar ongerustheid. ‘Hoe doen die Hollanders dat? Meren ze aan in de nacht? Waar?’ ‘De Vliegende Hollander heeft zijn schip een stukje verderop aan de kust afgemeerd. VOC-schepen komen en gaan; je weet niet wat je ziet.’ Jenny is er niet gerust op. ‘Dat valt toch in de smiezen? Seamus, pas op. Als ze je pakken, beland je in de gevangenis, net als die jongens van de bakker laatst. Die hebben we toch nooit weer gezien?’ Seamus kent de verhalen maar al te goed. ‘Ze verdwijnen niet zomaar. Er loopt een verrader rond en als ik hem te pakken krijg...’ Hij balt zijn vuisten. Jenny kent die vastberaden blik. Ze pakt de arm van haar beste vriend stevig vast. ‘Bestaat die verrader echt? Een kreupele man met een grote hoed op? Ik dacht dat de Engelsen die verzonnen hadden om jongens als jij af te schrikken. Niet dat het lukt, helaas.’ De laatste woorden klinken zacht en haar vriend lijkt ze niet te horen. ‘Hij bestaat, ik weet het zeker,’ zegt Seamus. ‘Er verdwijnen gewoonweg teveel jongens die voor de Hollanders werken.’ Jenny roept harder dan haar bedoeling is en omstanders kijken hun richting uit. ‘Hoor je zelf wel wat je zegt? Het is gevaarlijk! Waarom doe je dit?’ Seamus laat als antwoord vier stuivers zien.’Ik verdien meer dan mijn vader.’ Jenny kijkt hem scherp aan. ‘Waarom moesten we uitgerekend hier naar de rekruten kijken? We zijn vijf blokken van ons huis. Wat heb je te zoeken in het Old State House?’ Seamus wordt rood tot achter zijn oren. ‘Jenny, het is niet voor niks dat juist hier alle opstootjes ontstaan. In dat gebouw worden de gehate belastingwetten bekrachtigd. Daarbinnen liggen stempels die nodig zijn om goederen legaal te kunnen invoeren. De Hollanders hebben vijf dollar gebo-, Ze schrikken op van het lawaai dat voor het donkerrode Wetsgebouw is ontstaan. Tientallen mensen staan stil om te kijken wat er aan de hand is. Een blonde jongen gooit de tonnen om, die reeds klaarstaan voor de schillenboer. Hij bukt en vindt een verrotte kool. Met een boogje gooit hij de zacht geworden groente naar een van de wachters. Vol raakt de groene kool de wachter in het gezicht. Angstig wijkt de Engelsman achteruit en blaast op zijn fluit. Bijna onmiddellijk openen de deuren van het overheidsgebouw en verschijnen er acht rode soldaten. Met hun geweren in de aanslag marcheren ze dreigend op de menigte af. De omstanders worden woest. ‘Wij hebben geen wapens. Vecht als een kerel.’ Sneeuwballen en rotte groente, vergezeld van boze leuzen, vliegen door de lucht. De wachter, die onder de groene smurrie zit, gaat voor de poort staan. Hij bibbert en richt zijn geweer van de ene Amerikaan naar de andere. ‘Geen stap verder of ik schiet,’ roept hij met overslaande stem. De steeds groter wordende mensenmassa joelt. Langzaam komen de betogers in beweging. Stap voor stap naderen de boze Amerikanen het gehate gebouw met in hun weg de rode obstakels. Op het plein verschijnt een commandant. ‘Niet schieten,’ roept hij. Of is het juist: ‘schieten’? De wachter weet het niet en kijkt angstig in het rond. ‘Wat moet ik doen?’ vraagt hij tegen niemand in het bijzonder. De boze gezichten komen steeds dichterbij en een stinkende ui treft de onfortuinlijke wachter in het gezicht. Hij schiet. Iedereen stopt. Zelfs met ademhalen. De blonde jongen valt op de grond; zijn bloed vloeit in de witte sneeuw. Uit zijn hand valt een rotte tomaat. Jenny draait zich om naar Seamus, maar die is verdwenen. In het donker ziet ze hem met een grote boog om de soldaten heen lopen. Hij glipt onzichtbaar de openstaande deur van het Wetsgebouw binnen. Hier heeft hij op gewacht; een moment dat hij stiekem het gebouw in kan sluipen. Chaos breekt uit in de winterse straten van Boston. Een man buigt over de jongen heen. ‘Een hospik. Snel. Edward Gerrish is geraakt.’ Jenny let er niet op. Haar blik is gevestigd op de deur van het donkerrode gebouw. Een man in een groene jas is Seamus naar binnen gevolgd. In zijn hand blinkt een pistool. Hij draagt een donkere hoed die hij over zijn ogen heeft geslagen en hij sleept met zijn linkerbeen. Jenny verstijft. De verrader! * Zonder na te denken rent ze achter Seamus en de verrader aan, het verlaten gebouw binnen. Het is muisstil. De ambtenaren zijn allang naar huis en de soldaten die het gebouw moeten beschermen, staan buiten. Jenny spitst haar oren. Vanaf de eerste verdieping komt een dof geluid. Geruisloos loopt ze de trap op. Er klinken stemmen. ‘Inbreker! Ik zag je naar binnen sluipen. Daar zullen mijn Engelse vrienden blij mee zijn. Geef me wat je daarnet in je zak gestoken hebt of ik schiet.’ Voorzichtig kijkt Jenny om het hoekje van de deur. De man met de groene jas staat met de rug naar haar toe, terwijl Seamus haar recht in de ogen kijkt. Hij houdt zijn handen in de lucht. Langzaam doet Seamus een hand naar beneden en pakt iets uit zijn zak. De man in het groen vloekt. ‘Gedroogde vruchten, rotjong. Denk je dat ik gek ben?’ Hij haalt de trekker over en richt. ‘Laatste kans.’ Met volle vaart rent Jenny naar binnen en geeft de verrader een duw. Hij valt een paar stappen naar voren en verliest zijn evenwicht. Seamus bedenkt zich geen moment, pakt een kruk en smijt die op de rug van de man aan diggelen. ‘Rennen,’ schreeuwt Seamus en pakt Jenny’s hand. Ze laten de gewonde man aan zijn lot over en rennen de trappen af. Beneden in de hal horen ze schoten klinken. Ze komen van het plein. Verschrikt kijken ze elkaar aan. ‘Wat moeten we nu? Op straat zijn we ook niet veilig,’ zegt Seamus. Boven zich horen ze hun achtervolger naderen. Hij is al op de trap en strompelt, zo snel zijn kreupele been hem kan dragen, naar beneden. ‘Hij komt eraan! Weet hij wie je bent? Kan hij je aangeven bij de Engelsen?’ vraagt Jenny bang. ‘Of hij weet wie ik ben, betwijfel ik maar hem herkende ik wel. Hij is er gloeiend bij. Zijn naam is Patterson of zo iets. Ik moet meteen naar de Vliegende Hollander, hij werkt regelmatig met hem samen.’ Vlug lopen ze naar de uitgang. Een seconde kijken ze besluiteloos naar het slagveld dat is ontstaan op het plein. Doden en gewonden liggen in de sneeuw. Patriotten vluchten alle kanten op en zijn duidelijk in paniek. Vanaf de poort nadert een gesloten rij met gewapende Engelse soldaten. Vastberaden om deze spontane opstand de kop in te drukken, komen ze dichterbij. ‘We zijn ingesloten.’ Nu is het Jenny die Seamus bij de hand pakt. ’Ik heb een idee. Opgaan in de menigte, dan ziet hij ons niet.’ Vlug lopen ze naar een groepje betogers. De opstandelingen staan doelloos op het plein. Hun ogen zijn groot van angst en ze roepen door elkaar heen. ‘We moeten ervandoor. Er komt versterking vanuit de kazerne,’ schreeuwt een jongen van hun leeftijd. ‘Ze moorden ons uit,’ gilt een meisje. ‘Durven ze wel? Wij hebben sneeuwballen en zij schieten gericht,’ roept een man. Bloed druipt langs zijn slapen. Hij wil gewapend met een ijsbal de geweren van de Engels bevechten. Een vrouw houdt hem tegen. ‘Het heeft geen zin,’ zegt ze. ‘Dood heeft je gezin niets aan je. Kom, we moeten vluchten. Morgen is er weer een dag.’ De man trekt zijn arm los en even lijkt het alsof hij toch richting het gevaar zal lopen. Hij draait zich echter om en zet het op een rennen. ‘Terugtrekken,’ roept hij. Dekking zoekend in de groep, lopen Jenny en Seamus met de vluchtende massa mee. Plotseling valt er een schot van heel dichtbij. Mensen gillen. De menigte wijkt uiteen. Ineens staan Jenny en Seamus geheel onbeschermd midden op het plein. Hun achtervolger staat vlak voor hen. Met zijn rokende pistool kijkt de man met de groene jas hen grijnzend aan. ‘Slim bedacht. Maar helaas ... Mislukt. Geef me wat je gestolen hebt.’ ‘Rennen,’ zegt Seamus en wil zich omdraaien. Dan stokt hij en rent niet weg. Seamus heeft zijn blik strak op zijn belager gericht. Jenny ziet de verbazing in de ogen van haar vriend, die vervolgens overstromen van woede. Jenny trekt aan zijn arm, maar hij rukt zich los. Kwaad loopt hij op de man af en grijpt naar zijn grote hoed. ‘Jij ? ben jij?’ roept hij. De man doet een stap achteruit en schiet. Jenny rent op de twee af. Ze is te laat. Met een klap valt hij op de koude grond. Jenny gilt. Ze stort zich naast hem in de sneeuw en legt zijn hoofd op haar schoot. Bijna onhoorbaar mompelt hij zijn laatste woorden. ‘Hij ... niet vertrouwen ... Vliegende Hollander.’ Seamus is dood. De man in het groen sleurt Jenny weg. Hij doorzoekt de zakken van haar dode vriend. Ze bonkt met haar vuisten op zijn rug. Vloekend voelt hij nogmaals in alle zakken van de versleten jas van de dode jongen. Met zijn grijze ogen kijkt hij speurend in het rond. Jenny staat op houdt vertwijfeld de omstanders staande. ‘Seamus is dood. Hij heeft hem doodgeschoten.’ Verschrikt kijken de betogers naar de jongen. Een Engelse soldaat is op de schoten afgekomen en buigt zich over het slachtoffer en de man in het groen. Een omstander wijst naar de soldaat. ‘Die Engelse schoft heeft een jongen doodgeschoten. Grijp hem.’ Vol haat storten de Amerikanen zich op de soldaat. De dader is ervandoor. Jenny wijst tevergeefs op de wegvluchtende man. Huilend kruipt ze naar Seamus toe. Alhoewel ze weet dat het zinloos is, geeft ze hem zijn geliefde pet. Wat is die zwaar ... Het zegel... De Vliegende Hollander. Ik weet wat me te doen staat, denkt ze. * Jenny springt op de kar. Norse blikken kijken haar aan. ‘De haven is geen plek voor meisjes.’ Jenny geeft geen antwoord, maar ze is opgelucht als ze de kust bereiken. Seamus had gelijk; je weet echt niet wat je ziet. Overdonderd kijkt ze om zich heen. Het is midden in de nacht en er heerst een bedrijvigheid alsof ze op het middaguur door de havens van Boston loopt. Het hele strand is verlicht door grote vuren en overal waar ze kijkt zijn mannen aan het werk. Ze sjouwen thee het strand op en brengen verse spullen naar het spiegelschip. In kleine bootjes varen de matrozen af en aan naar het moederschip dat verlicht tegen de pikkedonkere horizon afsteekt. Ze schrikt op van een kar die met grote snelheid langs haar scheert. ‘Kijk uit, sta niet zo in de weg,’ schreeuwt een stem. Op het strand is het een komen en gaan van karren die volgeladen naar de stad rijden. ‘Zwarte thee uit Sumatra,’ leest ze op de kisten. Tientallen mensen werken mee aan deze smokkel en omzeilen zo de belastingwetten van de Engelsen. Jenny kijkt een tijdje ademloos toe. Zo groot had ze zich deze smokkel niet voorgesteld. Dan realiseert ze zich weer waar ze voor gekomen is. Ik moet naar de Vliegende Hollander, denkt ze en loopt naar de bootjes die aan de kust liggen. Een opzichter komt op Jenny afgelopen. ‘Wat doe je hier? Dit is geen plek voor meisjes.’ ‘Ik moet naar de Vliegende Hollander. Ik heb een pakketje voor hem.’ ‘De Hollander doet geen zaken met meisjes. Scheer je weg.’ Hij is alweer in de nacht verdwenen voordat ze er erg in heeft. Hij heeft wel gelijk, denkt ze. Die mannen laten me nooit toe op hun bootjes. Besluiteloos staat ze op het volle strand waar de gure wind nog kouder aanvoelt dan in de stad. Ze ruikt kruidnagels en peper en voelt plotseling hoe haar maag draait. Moet ze teruggaan en het de broers van Seamus vertellen of moet ze naar de politie? Zullen die haar geloven? Ze ziet de dode Seamus weer voor zich en het lachende gezicht van zijn moordenaar. Mijn honger moet wachten, denkt ze en loopt naar de bootjes toe. ‘Wie niet waag die niet wint,’ zegt haar moeder altijd. Bij de kustlijn sluipt een man langs de bootjes. Jenny schrikt en moet moeite doen om een gil te onderdrukken. Het is verrader; de moordenaar van Seamus. Met zijn been sleept hij niet meer. Wat doet hij hier? Gaat hij iedereen verraden? Jenny loopt zachtjes dichterbij om hem beter te kunnen zien. Ze ziet hoe de man een matroos wat geld toesteekt. ‘Breng me naar de Vliegende Hollander,’ gebiedt hij en springt aan boord van het kleine roeibootje. Jenny verzamelt al haar moed. Ze heeft een plan. Zonder aarzelen trekt ze haar jurk uit. Gelukkig moet ze van haar moeder, met dit vriesweer, een broek onder haar kleren dragen. Ze stop haar lange blonde haren in de pet van Seamus. Luizen! denkt ze en houdt de pet een stukje van haar vandaan. Ze haalt haar schouders op, steekt haar lange haren onder de muts en maakt haar gezicht smoezelig. Nu ben ik net een jongen, denkt ze. Ze loopt naar een kar toe, pakt een kist met appels en draagt die naar een gereedstaand bootje. Snel stapt ze in. ‘Wat moet dat? Ga mijn boot uit,’ zegt de matroos en richt zijn roeispaan op haar. Jenny trekt de pet wat dieper over haar ogen en probeert zo laag mogelijk te antwoorden. ‘Orders. De Vliegende Hollander heeft om een jongen gevraagd die een klusje voor hem kan doen.’ Zwijgend varen ze naar het moederschip. De matroos wijst Jenny de weg en begint, zonder verder naar haar om te kijken, met het uitladen van het eten voor de matrozen. Wat moet ze doen? Alarm slaan? Daar is geen tijd voor. Ze haalt diep adem en stormt de kajuit van de Vliegende Hollander binnen. ‘Kapitein, die Patterson is een bedrieger. Hij heeft mijn vriend gedood. Hij verraadt iedereen die met u zaken doet of u daarbij helpt.’ Jenny staat stil. De moordenaar van Seamus is er niet. De kapitein is alleen. Aan de kapstok hangt de groene jas en een grote donkere hoed. De Vliegende Hollander zet net zijn kapiteinshoed op en doet zijn ooglapje recht. Met zijn andere oog staart hij haar koud aan. Een grijs oog kijkt haar onderzoekend aan. ‘Dit had jij niet mogen zien, jongen. Ik weet niet wie je bent, maar voor jou houdt het hier op. Je hebt veel te veel gezien.’ ‘U? Bent U? Verraadt u uw eigen mensen? Waarom?’ De Vliegende Hollander laadt rustig zijn geweer en kijkt haar aan. ‘Amerikanen zijn patriotten. Hoe meer het kopen van mijn producten op verzet lijkt, des te meer ik verdien.’ Hij is klaar met laden en richt zijn pistool op Jenny. ‘U heeft Seamus erin geluisd. U heeft hem vijf dollar geboden voor een zegel en vervolgens wilt u hem aangeven. Waarom?’ ‘Zaken zijn zaken en ik doe altijd zaken met alle partijen. Dan verdien je aan iedere partij minstens het dubbele.’ Hij haalt de trekker over. Snel gooit Jenny de pet met het zware zegel tegen het hoofd van de kapitein en rent ervandoor. De Vliegende Hollander komt achter haar aan. ‘Houdt de dief,’ roept hij. De matrozen handelen direct en doen wat hun baas hen opdraagt. Ruw pakken ze Jenny vast. De mannen schrikken van haar lange blonde haren die waaien in de winterse kou. Iedereen is met stomheid geslagen. Er is een meisje aan boord. Vragend kijken ze naar hun kapitein. Voordat hij wat kan zeggen horen ze een stem uit de menigte. ‘Dat is Jenny, een vriendin van mijn broertje,’ zegt Angus de grote broer van Seamus. Hij wringt zich door de omstanders heen en gaat naast Jenny staan. Van angst, pure vermoeidheid en vooral van verdriet begint ze te huilen. Ze vertelt haar hele verhaal. ‘Seamus is dood en hij heeft hem doodgeschoten,’ eindigt ze en wijst in de richting waar de kapitein zojuist nog had gestaan. Hij is verdwenen. Op dat moment horen ze geroep vanaf het voordek. ‘Het anker is gelicht, kapitein, en de zeilen worden nu gehesen. We varen uit over vijf minuten.’ De mannen uit Boston, die aan het helpen zijn om de vracht aan wal te brengen, kijken elkaar verbaasd aan. ‘We willen niet naar Holland of naar de Kaap. We willen hier in Boston blijven.’ Er ontstaat een run op de bootjes. Iedereen wil terug. Sommigen springen zelfs in het vrieskoude water. Angus weet voor Jenny en hemzelf een plekje te bemachtigen. ‘We gaan naar huis,’ zegt hij. ‘We moeten mijn broertje begraven.’ Jenny kijkt om en ziet de Vliegende Hollander op het dek staan. Hij zal niet zo snel weer terugkomen, maar anderen zullen hem volgen. De handel in goedkope thee is niet meer te stuiten. Amerikanen hebben niet veel meer met hun Engelse voorvaderen gemeen, maar thee, dat is het waard om voor te vechten.
|