Ik was vroeger samen met een dikke man met twee honden. We woonden in een flat achter het café waar ik werkte. We waren gelukkig. Ik weet niet waarom ik Patrick beschrijf als dik. Misschien vond ik het gezellig. Hij was lui en sliep veel in dat bed van ons, dat nooit werd opgedekt. De lakens hadden altijd een geurtje. Het gebeurde vaak dat ik zijn honden uitliet. Veel van mijn vrienden begrepen niet waarom ik geen mooiere man wou. Maar ik vond hem niet lelijk. Hij was dik, sterk, lui en ontzettend lief. Nog steeds huil ik niet. Nu lig ik naast Bob. In een kleine, geordende flat. Bob heeft geen enkel literair boek en alle andere dingen staan netjes op hun plaats. De lakens hebben nooit het slaapgeurtje. Vandaag verlaat ik hem weer, na al die tijd. Tijd zonder tranen en zonder Patrick. Op een dag zullen ze terug stromen. Toen ik Bob, die tweede keer zag, moest ik met hem praten. We hadden een band na onze eerste ontmoeting. Ik droeg een verleidelijk topje, en een nauw aansluitende jeans. Het was warm. Die nacht wou ik in zijn bed slapen. Bob bood me wat te drinken aan en ik probeerde de wulpse blondine te spelen. Het lukte me niet maar bij nader inzien was dat beter. Hij behandelde me niet als een slet. Ik had iets mysterieus, alsof ik een geheim meedroeg, zei hij. Dat heeft me gered. Hij was een boom van een vent, maar niet dik. Na onze eerste nacht samen, vroeg ik hem of hij zijn stoppelbaard wou afscheren. Hij vroeg me wat ik wou doen met de rest van mijn leven. Ik kon op niets anders komen dan hondentrainer. Hij lachte erom, diep en luid. Toen zei hij dat hij honden haatte. Ik concentreerde me op zijn hals en de zwakke plekken die er ongetwijfeld moesten zijn. Elke dag schreef ik stiekem een brief aan Patrick. Die vouwde ik dan op tot een klein vierkantje en verborg het achter het rastertje in de badkamer. Vandaag liggen ze er nog en als ik weg ben en ze worden gevonden dan is het spel gespeeld. Het kan me eigenlijk niet schelen. Volgens mij ben ik die emoties voorgoed kwijt. Geen tranen voor Patrick, geen voor Bob en zeker geen voor mezelf. Bob en ik sliepen elke nacht samen in die keurige flat. We stelden elkaar vragen, maar ik wist dat geen enkel antwoord de waarheid bevatte. We logen tegen elkaar. Elk met onze motieven. Ik bestudeerde zijn lichaam, stap voor stap. Nu heb ik het gevoel dat ik alleen ben, geen honden en geen Patrick meer. Bob ligt daar met zijn benen opgerold en zijn mond een beetje open. De kamer ruikt naar zijn vissige ochtendadem. Bob schoor zich elke ochtend en avond voor me. Misschien hield hij echt wel van me. Elke nacht omklemde hij me hard met zijn harige armen. Ik bestudeerde de scheermesjes. Hij vertrouwde me. We hadden onze band. De dag dat Patrick voorgoed uit mijn leven verdween, was het niet zo warm. Het regende en de honden moesten buiten. Ik ging het lange gangetje door naar onze flat. Het was al laat in de middag en Patrick lag nog in het bed. Ik probeerde hem eruit te krijgen maar hij sleurde me er mee in. Het had nog lang kunnen duren maar de honden piepten zo erg dat hij toch besloot op te staan. We liepen samen door het gangetje naar de deur. Onze gang kwam uit in een andere straat dan die van het café. Aan de overkant was er een apotheker, een oude man. Ik weet nog hoe lief Pat naar me lachte toen ik de knal hoorde. Ik stopte met denken en met ademen. Ik hoorde nog enkele knallen en toen zag ik Pat's gezicht verschrompelen tot rimpels. Hij kwakte neer met een veerkrachtige plof. Daarna hoorde ik niets meer. Ik stond in de deuropening, lang te kijken naar de zwartharige, lange man met zijn pistool. Hij zag mij niet. Daarna rende hij weg. Achter hem lag de apotheker in een rode zee met naast hem Pat en de honden. Er was waarschijnlijk veel gegil maar ik hoorde niets meer. Alles was gehuld in stilte. Het geluid kwam pas terug toen ik die lange man weer zag. Bob. De haren op mijn armen stonden loodrecht, toen hij me aankeek. Maar hij wist niet wie ik was. Voor de noodzaak aan tranen begon ik met hem te praten. De moordenaar van mijn Patrick moest ook sterven. Langzaam en hard lijden. Vandaag vertrek ik weer. Bob ligt hier, hij is niet dood. Ik kan nog niet huilen. Buiten regent het weer. Kleine druppels petsen tegen het raam en laten riviertjes achter. De lucht is donker.
|