|
|
Naast de spoorwegovergang stond een oude palmboom, de grote bladeren boven aan de dikke stam goeddeels verdord. De zon stond, zoals altijd om tien over elf ´s ochtends, al hoog aan de hemel. Naast de palmboom was nog slechts een korte, brede schaduwplek overgebleven. De lucht was vochtig, van een bijna tastbaar gewicht. De blik op het dal werd vertroebeld door de trillingen die de hitte in het landschap veroorzaakte. De postbode, Pedro Sants Herrera, een fors gebouwde Catalaan van negenendertig jaren met een hoogopkrullende bos zwart haar, drukte zijn linkerschouder tegen de stam van de palmboom, om zo goed mogelijk gebruik te maken van deze bescherming tegen de zonnestralen. Hij paste bijna helemaal in de schaduw, de zon verwarmde nog slechts een strook op de zijkant van zijn buik. Met een diepe zucht verplaatste hij de schouder nog een klein beetje om de ideale houding te kunnen aannemen. Hij moest nog een paar minuten wachten. Pedro was er eigenlijk niet gelukkig mee dat hij had ingestemd met het verzoek van zijn vriend Carlos Barceló Torres, de machinist van de stoptrein die reed tussen Taragona en Barcelona. De vorige avond waren ze elkaar tegengekomen op de boulevard van de Segur de Callafel tijdens de Paséo, de rustige avondwandeling waaraan dorpelingen en toeristen gebroederlijk deelnamen en die voerde langs restaurants en venters. Pedro had Carlos al van ver zien komen. Hij liep met dat lange magere lijf en de gebruikelijk idiote grijns op zijn gezicht enthousiast naar hem te zwaaien, zo lang ze elkaar nog niet konden verstaan. Een groot kind van eenenveertig jaren. "Pedro, goede vriend, wat een toeval dat twee vrienden uit het mooie Belvitge elkaar treffen op deze prachtige plek!" "Het circus is hier toch alleen vandaag?" "Maar natuurlijk. Ga je er naar toe?" "Nee." "Nee, ik ook niet." Even keken ze om zich heen, ze vormden een eilandje in de voortdurend schuifelende stroom van mensen. "Het is me te warm." "Zo is het! Veertig graden, en dat aan de kust. Die arme stakkers in het binnenland zullen het zwaar hebben!" "En de stank van die slome beesten kan ik slecht verdragen." "Vind je ook niet? Alsof ze gestorven zijn zonder het zelf te weten" Pedro had geen verdere aanwijzingen nodig. "Wat wilde je mij vragen? Carlos grijnsde breed. "Dit is de scherpzinnigheid die ik al waardeer sinds ik je ken! Ik wil je inderdaad vragen om een kleine gunst. Hoe weet je dat toch iedere keer?" Pedro hield wijselijk zijn mond en liet zijn blik afdwalen naar een prachtige blote buik, omlijst door een zwierige rok en een bijpassend topje. Wie wilde er naar een circus? Carlos volgde zijn blik niet, maar pakte zijn arm. "Ik zag je vandaag weer staan bij de spoorwegovergang, op weg naar de wijk bovenaan de helling." "Vandaag en alle dagen, Carlos." "Precies, goede vriend! Exact en precies!" Pedro keek Carlos misprijzend aan. Zijn oudste vriend stond zo vreselijk opgewonden te draaien met zijn dunne lijf, dat het deed denken aan een pup die net had leren kwispelen. Hij was weer bezig met een plannetje, een ideetje. Dat betekende dat Pedro nu goed moest opletten, want die plannen van Carlos betekenden meestal dat Pedro iets moest doen dat veel moeite zou kosten, maar niets zou opleveren. Zoals het plan om ijs te gaan kopen in de wijk die boven het dorp was gelegen aan een lange steile weg. Pedro kon toch zeker wel een kleine koeltas meenemen als hij er toch heen ging met de post? Carlos kon dat natuurlijk niet doen, want hij zat op de trein. Pedro had nee gezegd, en Carlos was misschien vijf minuten verdrietig geweest. Langer duurde dat nooit. "Carlos" "Ja, mijn beste vriend." "Zeg me wat je te zeggen hebt, zodat ik mijn weg kan vervolgen." Carlos knikte begrijpend. Hij legde een arm om de schouders van de weerbarstige postbode en loodste hem tussen de mensen door naar een bankje met uitzicht op het verlaten strand en de rustige zee. Hij stak van wal zodra ze zaten. "Ik kwam vanavond thuis na een lange dag op de trein en trof daar een brief van mijn lieve oom en tante uit Madrid. Je kent ze nog?" Pedro knikte kort. "Je weet nog dat ik woon in hun oude huis?" Pedro werd onrustig. Als Carlos te horen had gekregen dat hij het huis uit moest, dan was zijn verzoek nu al helemaal duidelijk. "Het gaat goed met ze. Je krijgt de hartelijke groeten!" Er was gelukkig geen huisvestingsprobleem, maar Pedro durfde zich nog niet te ontspannen. Zodra je dat deed in het gezelschap van Carlos, kwam je te snel in de verleiding in te stemmen met een van zijn belachelijke plannen. "Ik kreeg ook een brief van de vader van Rafaëlla, mijn lief. Ze komt misschien over een half jaar terug uit Parijs!" Dit nieuws omtrent de au-pair, dat zich in de afgelopen jaren al meermalen had laten vertellen, boeide Pedro allerminst. "Je vraag, Carlos, wat is je vraag?" "Ja ja, ik weet het. Ik was blij met mijn brieven, heel blij. En ik dacht, wat zou het fijn zijn geweest als ik die brieven al in de ochtend had kunnen lezen, zoals iedereen." Pedro keek zijn vriend verbaasd aan. Hij kreeg wel vaker vragen en zelfs klachten over het tijdstip van de postbezorging. Altijd van mensen die hun lot leken te hebben verbonden aan het juiste tijdstip waarop zij hun aanmaningen en familieberichten konden lezen. "Maar dan zit je toch nog op de trein?" "Precies! Ik wist dat je het zou begrijpen!" "Begrijpen?" "Je geeft mij mijn brieven gewoon wanneer ik jou passeer bij de spoorwegovergang. Je bent dan toch op weg naar mijn huis? Het scheelt jou weer een paar brieven die je niet naar boven hoeft te dragen en ik kan ze nog voor de middag lezen!" Zwijgend nam Pedro zijn vriend op, terwijl het beeld voor hem opdoemde van het boemeltje, een ouderwetse diesellocomotief die zich met de laagst denkbare snelheid tegen de steile helling opsleepte. Terwijl de schaduw van de palmboom allengs korter werd, vervloekte Pedro het moment waarop hij de vorige avond welwillend naar Carlos had geknikt. Waarom zou hij het niet doen, had hij gedacht. Een vriendendienst die invulling gaf aan de pauze die hij zich dagelijks gunde halverwege zijn klim. Een zweetdruppel vormde zich aan de punt van zijn neus, terwijl hij bedacht dat hij nu niet verder kon lopen als hij dat zou willen. Hij wist ook wel dat hij de trein altijd had afgewacht. Maar dat was telkens zijn eigen besluit geweest. Als hij had gewild, dan had hij gewoon verder kunnen lopen. Dat zou overigens niet snel gebeurd zijn, omdat de vrolijke groet van de machinist hem telkens plezier deed. De trein passeerde bovendien zo langzaam, dat de machinist er nog een samenvatting bij kon geven van de laatste nieuwtjes. Hij putte daarbij uit de kranten die hij op alle stations bezorgde. Zo had Pedro bij de spoorwegovergang voor het eerst gehoord dat Franco was overleden, dat Juan Carlos een zoon had gekregen en ook over het nieuwste schandaal rond een film van Almodovar. Pedro besefte dat hij de kans op een nieuwtje niet snel aan zich voorbij zou laten gaan. Hij hoorde de trein langzaam naderen en voelde zijn ongeduld wegebben. Binnen een paar minuten zou de trein vanachter de rotsen te voorschijn komen, met zijn machinist buiten boord hangend aan één van de glanzende stangen van de locomotief. "Postbode, mijn beste vriend! Heb je iets voor me meegenomen?" Glimlachend hield Pedro drie brieven omhoog, terwijl hij zich losmaakte van de palmboom en de trein tegemoet liep. Een wilde juichkreet klonk op. Carlos hing zover mogelijk naar beneden, verder dan nodig was om de brieven in ontvangst te nemen. "Pas op de seinpaal!" "Ik pas op! Ik zie hem!" Pedro reikte hem de brieven aan en Carlos nam ze jubelend in ontvangst. "Geweldig! Je bent mijn beste vriend en de beste postbode van Spanje." "Ja ja, heb je nog een nieuwtje voor me?" Carlos keek hem heel even aan. "Nee vriend, ik heb niet in de krant kunnen kijken. Ik wilde wachten op jou!" Hij zwaaide ten afscheid en verdween met zijn trein langzaam uit beeld. Verbaasde treinreizigers keken vanuit hun bijna lege coupé's naar Pedro en leken zich af te vragen wat die postbode in de hete zon stond te doen. 'S avonds zag Pedro op de televisie van het café op het plein, zittend tussen lotgenoten die net als hij de hele dag van nieuws verstoken waren geweest, dat er een prinsesje was geboren. De volgende zong Carlos hem het nieuws van de geboorte tegemoet. "Dat is toch geen nieuws, Carlos. Dat heb ik gisteren al op televisie gezien. Je had de krant gisteren moeten lezen." Carlos registreerde de boosheid van zijn vriend terwijl hij lag hangend een bericht van de belastingen en een rekening van zijn huisarts in ontvangst nam. "Maar ze hebben je de naam toch nog niet verteld?" "De naam?" Carlos hernam zijn clowneske blijdschap en declameerde vol bravoure de vijf voornamen van het hooggeboren meisje. Pedro glimlachte. Dit was inderdaad een nieuwtje. Meteen daarop fronste hij bezorgd. "Die envelop van je huisarts. Je bent toch niet ziek?" "Nee nee, dat is voor mijn arme nichtje Conchita. De dokter hoopt al jaren dat ik haar rekening voor haar zal betalen!" Breed zwaaiend verdween de gezonde neef van Conchita Barceló Fuentes achter de rotsblokken om zijn gelukzalige reis voort te zetten. Pedro de Postbode vervolgde zijn route met een lichtere tred dan eerder die ochtend. De seizoenen passeerden, net als de jaren. De postbode was negenenveertig jaren oud toen de trein weer naar boven kwam, de steile heuvel op. De machinist zwaaide deze dag niet naar zijn goede vriend. Zijn aandacht was volledig gericht op het bedieningspaneel dat Pedro door de openstaande deur goed kon zien. Carlos had geen oog voor nieuwtjes en zelfs niet voor zijn post. Pedro hield de enveloppen omhoog maar de machinist zag hem niet, zijn handen fladderden langs knoppen, lampjes en bedieningswielen. "Zal ik je brieven naar binnen gooien?" De locomotief blies overtollige lucht af en dreunde vervaarlijk. Carlos leek de wanhoop nabij, hij gaf geen antwoord. Pedro bekeek de wagons van de trein met toenemend ontzag voor het gewicht dat zij vertegenwoordigden. De coupé's waren niet voller dan anders en er was geen extra-wagon aangekoppeld. De locomotief leek zijn gevolg niet meer te kunnen leiden. Pedro voelde nerveus aan de hoeken van de envelop die was verstuurd door de vader van de au-pair, die tot groot verdriet van allen enkele jaren voordien het leven had gelaten tijdens de langdurig uitgestelde terugreis naar haar vader en haar geliefde machinist. Tergend langzaam naderde de locomotief de rotsblokken, die de rustgevende afdaling nog aan het zicht onttrokken. Krakend, schuddend en begeleid door verontruste blikken van reizigers slaagde de vermoeide machine er uiteindelijk dan toch in om, vanuit een nagenoeg stilstaande positie de laatste meters te overbruggen. Opgelucht zwaaide Carlos éénmaal kort over zijn schouder naar Pedro, die peinzend achterbleef. Hij voelde uiteindelijk de zonnestralen prikken in zijn nek, stopte de brief voor Carlos terug in zijn posttas en hervatte zijn tocht naar de wijk waar Carlos nog steeds woonde in het huis van zijn oom en tante uit Madrid. Tien jaar lang had Pedro geen brief of kaart bezorgd in de brievenbus van het huis dat een groot gezin zou kunnen herbergen. Kijkend naar de gevel zag hij details die hem niet bekend voorkwamen. Hij bekeek de voortuin en zag dat Carlos een comfortabele schommelbank had geplaatst. De klep van de brievenbus gaf piepend zijn verzet tegen de indringer op en liet de brief toe. Vanavond zou Carlos na deze dramatische treinreis vermoeid terugkeren naar dit paradijsje en, nadat hij zijn brommer tegen de buitenmuur met het afdakje had geplaatst, de brief oprapen van de mat achter de voordeur. Pedro knikte tevreden en liep terug naar beneden. De volgende dag, een mooie lichtbewolkte hemel boven zijn hoofd, liep Pedro de route met opgeruimd gemoed. Hij groette de bewoonster van het laatste huis op zijn route beneden in het dorp. Ze kwam dagelijks ruim op tijd naar het hek van haar tuin om hem hoopvol aan te kijken, maar hij had nooit post voor haar. Voorbij haar tuin sloeg Pedro rechtsaf en begon aan de lange weg naar boven. Hij genoot van een relatief lichte druk op zijn schouder. Zijn postronde boven besloeg vandaag maar een paar adressen. Zijn goede vriend, eeuwige ontvanger van een veelheid aan brieven en postkaarten, ontving er vandaag maar één. Een sepia envelop met in zwarte vulpeninkt een mooie, handgeschreven adressering op de voorzijde. De stempel was van het hoofdpostkantoor van Madrid. De oom van Carlos, thans weduwnaar, die zonder twijfel verslag deed van zijn goede gezondheid en hoge leeftijd. De gedachten van Pedro werden onderbroken door een ruisend, fluitend geluid dat in volume toenam. Hij kon het geluid niet goed thuisbrengen tussen de gebruikelijke aanwezigheid van krekels en vogels. Hij hield de pas in om beter te kunnen luisteren. Het geluid deed hem denken aan de sneltrein van Barcelona naar Valencia, maar die zou pas na twaalf uur voorbij komen. Hoofdschuddend liep hij verder. Na tien minuten bereikte de postbode de laatste bocht voor de spoorwegovergang. Hij keek op en kneep zijn ogen iets toe om in het scherpe zonlicht beter te kunnen zien. De palm en de seinpaal werden vergezeld door een gestalte die op een motor leek te leunen. De gestalte bewoog zich niet. Pas toen hij tot op een afstand van dertig meter was genaderd, kon Pedro zijn vriend Carlos zien die, zittend op zijn scooter de vallei in staarde. "Carlos!" De machinist keek op en hief een hand in een lusteloos groetend gebaar. "Wat doe je hier? Waarom zit je niet op je trein?" Carlos schudde zijn hoofd. "De locomotief moest gisteren in Taragona in de werkplaats blijven. Hij is versleten Pedro, hij kon de terugweg niet meer aan." De postbode besefte dat dit het nieuwtje van vandaag moest zijn. "Hoe ben je thuisgekomen?" "Sneltrein naar Barcelona, zoef zoef." Een misprijzend handgebaar ondersteunde de snelle geluiden. "En toen weer op mijn scooter," een klap op de buddyseat, "naar huis." "Dus er is geen stoptrein vandaag?" Carlos keek hem verbaasd aan. "Heb je hem niet gehoord dan?" Pedro keek onwillekeurig op zijn horloge. Nog vijf minuten te gaan tot 11.15 uur. Vragend keek hij Carlos aan. "Ach, die nieuwe trein. Weet je, in al die jaren heeft niemand bij mij geklaagd dat de trein een paar minuten later kwam. Iedereen kende de berg en was blij dat die trein er tegen op komen. En als ze op tijd wilden komen namen ze gewoon de sneltrein. Toch?" Pedro knikte. Hij was hier zelf niet van op de hoogte, maar die gedachte leek logisch en passend. "Ik zat die sneltrein nooit in de weg, want die liet ik altijd al passeren in Sitges, begrijp je? Anders zou hij achter mij blijven hangen tot voorbij Segur! Dat is niet goed voor een sneltrein, dus ik laat hem gewoon voorgaan. En dan lekker rustig naar boven. Geen reiziger die te laat kwam voor mijn trein, snap je?" Pedro voelde aan dat er nog een nieuwtje was. "Dus toen de chef van de werkplaats vroeg hoe die locomotief het zo lang had kunnen uithouden, heb ik hem dit allemaal uitgelegd." Hij zweeg verbitterd. "En toen…" "Moest ik bij de directeur komen. Wat was die man boos zeg, ik dacht dat hij me zou slaan!" Carlos demonstreerde een afwerend gebaar dat de scooter gevaarlijk uit het evenwicht bracht. Pedro schoot te hulp, maar Carlos gebaarde dat het al goed was. "Maar wat is er dan gebeurd?" "Ontslag op staande voet! Ik moest al mijn spullen inleveren! En ik had niet eens mijn gewone kleren bij me! Een oude overal, Pedro, ik ben naar huis gestuurd in een oude overal!" Verbijsterd zwijgend keken de mannen elkaar aan. De zon bleef achter een wolk, de vogels en de krekels wachtten af. Pedro zocht naar woorden die zijn vriend zouden kunnen opbeuren maar vond ze niet. Hij herinnerde zich de brief uit Madrid en haalde hem te voorschijn. "Wil je? Of zal ik hem meenemen naar boven?" Carlos keek even naar de brief en nam hem toen aan. "We zijn hier toch op de afgesproken plek?" De charmante glimlach van Carlos verwarmde zijn gezicht. Hij bekeek de envelop en het handschrift alsof ze niet bij elkaar hoorden. Langzaam en voorzichtig scheurde hij de envelop open. De brief besloeg een eenzijdig beschreven vel papier. Murmelend worstelde hij zich door de tekst. "Ach." Het klonk aarzelend. Carlos leek de brief te hebben uitgelezen. Zijn blik dwaalde weer naar de zwierig geschreven aanhef. "Is er iets ernstigs gebeurd?" Carlos schudde zijn hoofd, maar de traan in zijn linkeroog weersprak die ontkenning. Pedro pakte zijn vriend bij de schouder. "Niet iedere brief is een genoegen om te ontvangen." Carlos snoof hard en haalde de rug van zijn hand langs zijn natte wangen. Een kort moment keek hij zijn vriend recht in de ogen. "Ook mijn oom is nu overleden, Pedro." Pedro huiverde bij zoveel tegenslagen. De brief uit Madrid was geschreven door de enige andere nabestaande, de ziekelijke Conchita, die de afgelopen jaren voor de oude mensen had gezorgd, terwijl zij klaagde over haar eigen aandoeningen. De begrafenis zou op korte termijn plaatsvinden. Carlos werd uitgenodigd om in het huis van de oom en tante te logeren. Hij zou ook aanwezig zijn bij de voorlezing van het testament. Pedro droeg zijn vriend op meteen zijn beste pak te gaan halen, om dan beneden naar het postkantoor te gaan en zijn komst telefonisch aan te kondigen. Als hij dan meteen vertrok naar het station, was hij nog voor het einde van de dag in Madrid. Carlos knikte. Plechtig schudde hij Pedro de hand. "En zeg tegen mijn chef dat je belt op mijn kosten!" Carlos stak zijn hand op en reed weg. Nog voor Pedro de wijk boven aan de steile weg had bereikt, kwam Carlos alweer naar beneden rijden. Met beide handen aan het stuur en een serieuze blik in zijn ogen knikte hij in het voorbijgaan. De dagen die volgden brachten geen nieuwtjes, anders dan die van de oude televisie in het dorpscafé. De postronde duurde steeds langer en leek Pedro steeds zwaarder te vallen. En elke dag ontving de voormalige machinist meer post. Carlos had hem ooit uitgelegd wat zijn geheim was. "Zodra ik het adres van iemand ontdek, stuur ik hem of haar de hartelijke groeten van goede vriend Carlos. Er is bijna niemand die niet een brief terugstuurt. Ik geef natuurlijk altijd antwoord. En als ik dan een complimentje geef voor de mooi geschreven brief die ik kreeg, dan krijg ik er altijd nog één!" Een week ging voorbij zonder bericht van Carlos. Trouw bezorgde Pedro iedere dag de enveloppen aan de roestige brievenbus in het mooie huis van zijn vriend, waar ze ongelezen op de grond bleven liggen. De tweede week begon met een mooie ansichtkaart van de vader van de au-pair, die zelf eens was gaan kijken wat er nu zo bijzonder was aan Parijs dat zijn Rafaëlla er zo lang was blijven wonen. "De aanblik van de stad is imposant, maar de zeden lijken bedorven," schreef hij. Op de voorzijde prijkte een prent van de Sacré Coeur. De tweede dag van de tweede week verdiepten de zorgen van de postbode zich aanzienlijk. De enige brief voor Carlos was er een van de directie van de spoorwegen. Moest de ongetwijfeld vermoeide en geëmotioneerde Carlos meteen na zijn reis worden geconfronteerd met nóg meer ellende uit de koker van de harteloze spoorwegmagnaten? Ongetwijfeld hadden ze bedacht dat hij geen loon nabetaald zou krijgen. Of, erger nog, dat ze een navordering hadden op de onfortuinlijk ontslagen machinist! Dat moest het zijn, de schoften! Met een beslist gebaar stak Pedro de brief in het zijvak van zijn posttas, waar hij zou blijven tot hij door de postb0ode persoonlijk aan zijn goede vriend zou worden overhandigd. De brief en zijn ongefundeerde navordering brandden in Pedro's posttas, maar bleven week na week op hun plaats, tot hij na ruim vijf weken weer oog in oog stond met zijn verloren vriend. Het verheugde Pedro enorm dat zijn vriend er zo gezond uitzag. Het verblijf in de hoofdstad had hem zichtbaar goed gedaan. Carlos omhelsde hem langdurig. "Het leven is vol verrassingen, Pedro." "Dat is zeker waar. Je bent lang weg geweest. Was het goed?" "Zeker! De begrafenis was goed geregeld en Conchita en ik kregen een grote verrassing." Pedro durfde niet te vragen wat het was. "Ik ben een vermogend mens geworden, Pedro." "Je hebt een erfenis gekregen?" "En wat voor een! Als ik nog werk had, zou ik nu meteen ontslag nemen!" Pedro bleef Carlos aankijken en bespeurde achter alle blijdschap een dreigende wolk. "Maar wat ga je dan doen? Brieven schrijven?" Ze lachten allebei, maar Carlos stopte daar al snel mee. "Ja vriend, ik zal je vele brieven schrijven. Brieven aan de beste postbode van Spanje." Pedro was sprakeloos. "Ik heb met Conchita een ijssalon gekocht in Madrid." "Een ijssalon?" "Ja, een echte. In de schaduw van het Escoriaal. Ik ga ijs scheppen en Conchita regelt alle geldzaken. Gelukkig maar, want je weet hoe slordig ik ben met geld!" Pedro wist niet wat hij moest zeggen. De juistheid van Carlos´ laatste opmerking deed hem beseffen dat dit voor de eerste keer in zijn leven een goed plan was. Lusteloos pakte hij de brief van de spoorwegdirectie en gaf hem aan Carlos. Hij was zo uit het veld geslagen dat hij vergat hem te waarschuwen dat er waarschijnlijk slecht nieuws in stond. Carlos glimlachte toen hij zag wie de afzender was en scheurde de envelop zonder omhaal open. Vrijwel meteen barstte hij uit in een schaterende lach. "Ik heb mijn werk terug, hoor je dat? Ik heb mijn werk terug!" "Wat?" "Ja, ik denk dat ze klachten kregen van al die mensen die nu hun stoptrein missen." "En wat ga je doen?" "Ik ga een mooie brief schrijven. Een ontslagbrief." Pedro knikte. Brieven schrijven, dat kon Carlos wel. Binnenkort zou hij wel een ansichtkaart van Carlos krijgen. En op zijn antwoordbrief zou een brief terugkomen met uitgebreide complimenten voor de schrijfstijl. En misschien een uitnodiging om eens een ijsje te komen eten in de schaduw van het Escoriaal.
|