“Daar bevinden zich de catacomben van Marius,” zei Richard terwijl hij alweer aanstalten maakte om door te lopen. De rondleiding die hij me gaf door het verder saaie kantoorgebouw was nu aangekomen op de begaande grond. Een oude, verveloze deur, had mijn aandacht getrokken. Alle andere deuren in het gebouw droegen indrukwekkende naamplaatjes, maar hier was niets te zien, zelfs geen zelfgemaakte aanduiding over welke ruimte zich achter deze toegang bevond. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en ik deed een stap in de richting van de deur. “Je wil niet weten wat er achter die deur is,” zei Richard , “het is een oud labyrint waar een monster rondloopt, elk jaar offeren we zeven advocaten en zeven secretaressen om het beest rustig te houden.” Hij moest om zijn eigen grapje lachen. Hoewel het pas mijn eerste dag op het advocatenkantoor was, had ik inmiddels al zoveel flauwe en seksistische grapjes van Richard aan moeten horen, dat ik er nauwelijks toe kon komen mijn mondhoeken te plooien tot iets van een glimlach. “Maar serieus,” zei Richard, naar de deur lopend, “als je het beslist wilt weten, dit is het domein van Marius, hij is al jaren bezig met het digitaliseren van het archief.” Zonder te kloppen opende hij de deur en maakte vervolgens ruimte om mij voor te laten gaan. Een galant gebaar dat gelijk werd bedorven door de blikken die hij steels op mijn borsten wierp terwijl ik mij door de opening begaf. Ondanks het feit dat er nergens ramen waren te zien, was het achter de deur verrassend licht, zo te zien afkomstig van een woud van tl-buizen dat aan het plafond was bevestigd. Overal zag ik stapels papieren dossiers, dossiermappen gestapeld op tafels die leken te bezwijken onder het gewicht. Als de ruimte al ramen had gehad, dan waren die nu verborgen achter kasten die ook uitpuilden van vergeeld papier. Verderop stonden de archiefkasten bijna tegen elkaar aan geschoven, met slechts een beperkte loopruimte er tussen, hetgeen de indruk van een labyrint versterkte. Op een schreeuw van Richard, kwam een kleine magere man van achter een kast vandaan. Zijn smalle gezicht had iets van een fret, hetgeen benadrukt werd door zijn smalle lippen en een mond vol scherpe tandjes. Vermoedelijk kwam de man niet veel buiten, want zijn huid was opvallend bleek, wat weer contrasteerde met zijn donkere, vettige haren die aan zijn schedel leken te plakken. Terwijl het mannetje zijn hand uitstak zag ik hoe zijn bollende ogen als een scanner over mijn lichaam gleden. De brillenglazen waren zo geslepen dat de ogen tussen het stalen montuur werden uitvergroot, waardoor het net leek of er twee kikkerogen boven een plas uitkwamen. “Dit is Marius,” zei Richard, “onze IT-specialist. Ook uw man voor gratis downloads van films, e-boeken of wat je nog meer uit cyberspace wil hebben.” Hij klonk als een commercial voor een schimmig merk wasmiddel. “En,” ging Richard verder, ”dit is Cynthia, ze werkt sinds gisteren op de afdeling fusies en overnames .” De hand van Marius voelde week aan, alsof je in een spons kneep. Zijn tong gleed voortdurend naar zijn bovenlip en weer terug als een reptiel dat een insect wil verschalken. “Zo”, zei Richard, “dat heb je ook weer gezien. We moeten verder, lieve Cynthia, de grote baas wil je ook even spreken.” Gehoorzaam volgde ik Richard naar de deur en bedwong mijn neiging om nog even om te kijken, bang dat ik voor altijd in deze onderwereld zou moeten verblijven. Na enkele weken was ik ingewerkt in de dagelijks gang van zaken bij advocatenkantoor Swart, Prins en Heffers. Mijn nieuwe werkgever had me weggekocht bij het kleine kantoor waar ik de afgelopen jaren had gewerkt en een goede reputatie had opgebouwd in het begeleiden van internationale bedrijfsfusies. Prins, de oudste vennoot, zag een grote toekomst voor me bij het kantoor, hij sprak zelfs over een plaats in de maatschap binnen vijf jaar. Wel begreep ik dat daar privé praktisch alles voor moest opgeven, Prins hield van lange werkdagen, totale inzet, was geen voorstander van getrouwde advocaten en kinderen waren hem helemaal een gruwel. Ook moesten de reputaties van zijn maten vlekkeloos zijn.’ Geen skeletten in de kast’, was zijn favoriete uitspraak. Tijdens de lunch sprak ik over dit alles met Marion, een van mijn weinige vrouwelijke collega’s. Hoewel tien jaar ouder dan ik was haar klim naar de top al enige jaren geleden gestrand op de strenge moraal van Prins. Een affaire met een collega op het werk bleek de boosdoener. “Maar hoe wist Prins daarvan”, zei ik, “geloven ze al die kantoorroddels?” “Oh, nee,” zei Marion een hap nemend van haar salade, “dat heb ik aan die engerd in de kelder te danken.” “Marius?,” zei ik, “wat heeft die er mee te maken?” Voorzichtig reeg Marion een klein tomaatje aan haar vork. “Ze zeggen dat hij van iedereen op kantoor dossiers bijhoudt, hij haalt niet alleen van alles uit internet, maar hij schijnt ook te hacken in gegevens van ziekenhuizen of in de personeelsdossiers van vroege werkgevers. Hij had de mailtjes die ik met Tom uitwisselde allemaal gevonden en aan Prins gestuurd. God, weet waar die creep allemaal toegang toe heeft.” Het betoog van Marion kwam ongeloofwaardig op mij over. Het leek gebaseerd op geruchten die in de wereld waren gebracht door collega’s die zich lieten meeslepen door Marius’ weinig flatteuze uiterlijk. De man zag er eng uit, dus zal hij ook wel enge dingen doen. “En volgens jou gaf hij die informatie over jou en Tom aan Prins?” “Natuurlijk niet voor niets,” zei Marion, “Waarom denk je dat die vent zo’n belachelijk makkelijk baantje heeft in dat onderaardse hol? Het zou me niets verbazen als hij daar allemaal kinderporno zit te downloaden.” Een tweede tomaat wist voorlopig aan zijn lot te ontkomen omdat Marion haar vork gebruikte om haar betoog te onderstrepen. “Wees voorzichtig als je hem vraagt om privé-informatie voor je te downloaden,” zei ze terwijl de vork woest op en neer ging, “volgens mij gebruikt hij die informatie om meer over je te weten te komen om vervolgens alles in dossiers over je op te slaan.” Haar vork werd nu hard in de tweede tomaat geduwd, al was het Marius hoofd, waarbij de pitjes en wat rood sap over haar bord verspreid werden. “Oh, het is zo’n slijmerd in het begin,” ging Marion verder, “dan vraagt hij, moet ik wat voor je downloaden. Wat vind je leuk? En dan komt hij aanzetten met leuke films of bestanden voor je e-reader. Maar ondertussen is hij al druk bezig om op basis van je voorkeuren informatie over je in te winnen. ” Ze nam een slokje van haar mineraalwater voor ze doorging,” Waar die vent trouwens de tijd vandaan haalt? Mijn Jaap zegt dat het allemaal best lang duurt voor zo’n filmbestand is gedownload. Het is natuurlijk wel het enige wat hij doet, privé. Ik bedoel die man leeft toch niet echt?” Die laatste opmerking trof me, zo had ik Marius ook gezien, als een ondode, een schim uit het dodenrijk, op zoek naar slachtoffers die hij kon offeren op het altaar van zijn digitale god. De lange dagen die ik maakte klonterden samen tot weken zonder vrije weekenden en voor ik kon denken aan een korte vakantie was er al een jaar voorbij. Een succesvol jaar en nadat ik weer eens een, voor het kantoor, lucratieve joint venture had begeleid, nodigde Prins me zelfs uit voor een lunch met de vennoten. Daar werd ik uitgebreid geprezen en mijn baas zinspeelde andermaal op een mogelijke opname als vennoot binnen enkele jaren. Even liep ik op een roze wolk, mijn ambitie om vennoot te worden bij een belangrijk advocatenkantoor leek onder handbereik. Hier had ik al die jaren na mijn studie naar toe geleefd, alles op zij zettend, een sociaal leven, huwelijk, kinderen. Dit was droom, mijn eigen kantoor, een fors jaarsalaris en alle daarbij behorende privileges, zoals een auto van de zaak, en belangrijk opdrachten in het buitenland. Het enige wat ik daarvoor moest doen, was hard werken. Waar ik echter geen rekening had gehouden was met de onderlinge jaloezie op het kantoor. Richard, mijn directe collega, zag er bijna groen van. Hij werkte al tien jaar bij Swart, Prins en Heffers, maar mijn komst had zijn uitzicht op een plaats binnen de vennootschap gefrustreerd. De jaloezie van Richard begon zich te uiten in kleine treiterijen, zoals het niet doorgeven van belangrijke telefoontjes of het laten zoekraken van dossiers. Uiteraard kon ik naar Prins stappen en hem over Richards praktijken inlichten , maar het leek me in dit stadium van mijn carrière niet zo slim om nu al te gaan klikken over mijn collega’s. Terwijl ik een strategie overdacht hoe ik mijn carrière op het goede spoor kon houden zonder me gelijk te vervreemden van mijn kantoorgenoten, kreeg ik een telefoontje van Marius. Eerst dacht ik dat het weer ging over een downloadbestand. Marius achtervolgde me nu al maanden met de vraag of ik downloads van hem wilde kopen. Hij had bijvoorbeeld ontdekt dat mijn hobby schaken was en kwam steeds met allerlei historische partijen aanzetten. Tot nu toe had ik alles geweigerd, maar hij bleek hardnekkig. “Hallo Cynthia,” klonk het in de hoorn, “Ik heb wat voor je.” “Luister Marius,” zei ik, “ik hoef die bestanden van je niet. Ik heb nauwelijks tijd om thuis te eten, laat staan om obscure schaakpartijen na te spelen.” Aan de andere kant van de lijn bleef het even stil en vervolgens werd de hoorn er op gelegd. Die avond liep ik in gedachten naar het parkeerterrein. Het zat me dwars dat Richard zich zo gepasseerd voelde en om die reden bezig was om mijn carrière te dwarsbomen. Bij mijn auto aangekomen zag ik dat er een man bij het achterportier stond. Dichterbij gekomen, zag ik dat het Marius was. “Wat doe jij hier?” zei ik, terwijl ik mijn autosleutels tevoorschijn haalde. “Ik moet je spreken, Cynthia, het is erg belangrijk.” Ik ging achter het stuur zitten en liet Marius naast me plaatsnemen. “Nou, wat is er?” Het gezicht van Marius leek onbewogen, hoewel zijn tong soms weer naar zijn bovenlip gleed, om weer snel terug te schieten in de mondholte. “Denk je nooit meer aan Harry?” zei hij plotseling. De vraag sloeg met dezelfde kracht op me in alsof ik een dreun met een hamer kreeg. “Hoe weet jij van Harry?” vroeg ik nadat ik me weer hersteld had. “Ik weet alles,” zei Marius, zijn door de brillenglazen vergrote ogen keken naar me, terwijl zijn tong weer even aan zijn bovenlip likte. Even kreeg ik het gevoel dat ik een libel was die over het wateroppervlak zweefde, in de gaten gehouden door een in het riet verborgen kikker. Harry was een collega geweest op mijn oude kantoor. We hadden een korte maar hevige verhouding gehad, die uiteindelijk een zachte dood stierf omdat Harry niet wilde scheiden van zijn vrouw en ik geen zin had om langer tweede viool te spelen. “Kennis, ” ging Marius door, “niets is zo belangrijk als kennis. Als kind wilde ik al alles weten van de dinosauriërs, de piramiden, later hield ik dossiers bij van mijn vriendinnetjes, dan vroeg ik informatie op bij het gemeentehuis of het bevolkingsregister.” Onwillekeurig schoof ik op mijn autostoel opzij, deze man leek bijna een psychopaat in zijn gedrevenheid. Welk normaal mens stelt er nu dossiers samen van zijn vriendinnetjes? Marius leek mijn angst niet op te merken. “Het is vreselijk omringd te zijn door mensen die van toeten noch blazen weten en me belachelijk proberen te maken omdat ik zoveel weet, “ ging hij verder, “of erger dat ze aankomen met de smoes dat ze slecht onderwijs hebben gehad en daarom niet weten dat Willem van Oranje in Delft is vermoord. Sukkels. Wat weerhoudt ze er van om zelf informatie te zoeken, waarom kun je alleen op school over de Tachtigjarige oorlog leren of weten dat a2 + B2 = C2 is?” Zijn tong gleed nu onophoudelijk naar buiten en weer naar binnen. “Begrijp je me?” Ik knikte, al was ik nog niet helemaal zeker of deze verschijning uit de onderwereld wel normaal was. “Waarom heb je zitten spitten in mijn verleden?,” vroeg ik na dat we een tijdje zwijgend naast elkaar hadden gezeten. “Richard vroeg er naar,” zei Marius, “hij zoekt naar informatie over jou, informatie waarmee hij jouw carrière kan frustreren.” Een rilling gleed over mijn rug, het was allemaal nog erger dan ik dacht. “Wat heeft het feit dat ik een affaire heb gehad met een getrouwde man op een ander kantoor nu voor bedreigends,” zei ik met een schorre stem, mijn keel voelde plotseling droog aan. “Misschien niets,” zei Marius, “Richard rotzooit zelf ook met een secretaresse van kantoor. Het gaat er om wat die kennis kan aanrichten. Prins is niet zo’n liefhebber van overspelige medewerkers. Maar wat niet weet, wat niet deert. Richard betaalt me behoorlijk om zijn affaire onder de pet te houden,” zijn tong ging nu ritmisch op en neer, een metronoom kon niet nauwkeuriger zijn, “maar ik weet meer van je, lieve Cynthia, veel meer. Al die geheimpjes die niet op je CV staan bijvoorbeeld.” Het was goed dat we stil stonden op een parkeerterrein, had ik op de weg gezeten dan was ik gegarandeerd uit de bocht gevlogen. Hij wist het. Er trok een zwart floers voor mijn ogen. Jaren geleden was mijn moeder overleden, precies op het moment dat een fusie die ik begeleidde zijn hoogtepunt naderde. Aan mijn vader had ik niets, die leek verlamd door verdriet en alles kwam op mij neer. Mijn eigen verdriet, de werkdruk en de zorg om mijn vader, maakte dat ik zelf bijna psychische problemen kreeg. Nadat ik zodanig door het lint ging dat ik een parkeerwachter aanviel die me een bon wilde geven, belandde ik enkele weken in een kliniek. Gelukkig herstelde ik snel en kon weer aan het werk. Al die jaren had ik dit incident verborgen gehouden. Op mijn werk had ik gezegd dat ik een ongeluk had gehad en enige weken moest herstellen. Had ik alles eerlijk opgebiecht dan zou ik al snel het stempel ‘niet stabiel’ op mijn voorhoofd hebben gekregen, of erger ‘labiel, misschien wel psychotisch’. “Heb je die informatie aan Richard doorgegeven?” vroeg ik, mijn hart bonkte zo hard dat ik het gevoel had dat het elk ogenblik uit mijn lichaam kon breken. “Nog niet,” zei Marius, terwijl zijn door de brillenglazen misvormde ogen mij geen ogenblik met rust lieten, “en wat mij betreft hoeft hij het ook niet te weten.” Even leek het alsof de zon weer ging schijnen, Richard wist nog van niets. Maar op dat moment besefte ik gelijk dat alles zijn prijs heeft. Deze man was een ervaren chanteur. “Hoeveel?” zei ik. De lach van Marius klonk als het reutelen van een verstopte gootsteen. Het duurde even voor hij zich herpakt had. “hoeveel?,” hikte hij nog even na ,”ik heb voor jou een ander voorstel.“ Op dat moment wilde ik weg, de auto uitrennen en mezelf verbergen. Maar ik wist ook dat ik dat niet zou doen, mijn enige kans om niet zo te eindigen als Marion, als een veredelde juridische secretaresse, was mee gaan met de nog onuitgesproken eis van Marius. Mijn lichaam in ruil voor een kans om toch door te stoten naar de top. Ondanks dat ik wanhopig probeerde om koel te blijven, voelde ik hoe de tranen over mijn wangen stroomden. De volgende morgen werd ik wakker met een vage hoofdpijn en het onheilspellende gevoel dat ik een grote vergissing had begon. Voorzichtig draaide ik mijn hoofd naar rechts en ontwaarde het naakte lijf van Marius. De wc bereikte ik net te laat, mijn braaksel lag grotendeels op de badkamervloer. Met behulp van een handdoek ruimde ik alles op en bleef vervolgens als verlamd op een keukenstoel zitten. Weer voelde ik het sponsachtige lichaam op het mijne, het zachte gekreun bij de penetratie en die walgelijke tong die probeerde mijn opeengeklemde lippen open te breken. Bij wijze van ontbijt dronk ik zwarte koffie en probeerde de blikken van de inmiddels ontwaakte Marius te ontwijken.. “Ga je de info over mij nu nog vernietigen?” vroeg ik op gegeven ogenblik. Zonder iets te zeggen liep Marius naar een batterij laptops die op een lange tafel stonden uitgesteld. De opstelling had iets van een tabernakel, een gewijde plaats waar je met God kon communiceren. Op het moment dat Marius plaatsnam gleed een bundel van licht, afkomstig van een bureaulamp, als een valse halo rond zijn hoofd . Als er een elektronische satan bestond, dan was Marius zijn profeet. Na op wat toetsen te hebben gedrukt, draaide Marius zich om en keek me aan: “Ik heb alles verwijderd.” Zijn ogen gleden weer over mijn lichaam en ik voelde de misselijkheid weer opkomen.. Vol walging keerde ik me om. De flat van Marius begon me op mijn zenuwen te werken, ik moest hier weg en vervolgens lang douchen in mijn eigen vertrouwde badkamer. “De hoeveelste ben ik eigenlijk,” zei ik, mijn kleren bij elkaar zoekend, “ik bedoel hoeveel vrouwen heb je al geofferd op je cybernetische offersteen?” Marius zette de laptop uit en draaide zich weer naar me toe. “Je bent de eerste, gefeliciteerd. Hoe laat kom je trouwens vanavond, of wil je liever morgen komen?” Met de autosleutels in de hand bleef ik staan. Mijn brein was nu een slagveld van over elkaar heen duikelende impulsen. Die vent is gek, bedacht ik, denkt hij nu echt dat ik met hem naar bed zal blijven gaan? Een keer was meer dan genoeg. “De informatie is toch verwijderd?” was het enige wat ik tenslotte zei. De glimlach die vervolgens op zijn gezicht verscheen, maakte me razend. Even kreeg ik de neiging om een keukenmes te pakken en de wereld te bevrijden van deze parasiet, maar ik beperkte me er toe om hard de deur uit te rennen. In de relatieve veiligheid van mijn auto probeerde ik tot rust te komen, maar het was alsof ik in een draaikolk was gevallen die me meesleurde naar een zekere dood. Marius zou me nooit meer loslaten. Hij had mijn grenzeloze ambitie herkend en een val voor me gezet waar ik met open ogen in was gevallen. Alles wist hij van me, ook dat ik al jaren bezig was met maar één ding, vennoot worden, rijk worden, status verwerven. Terecht ging hij er van uit dat ik er bijna alles voor over zou hebben om maar vooruit te komen in de juridische wereld. Steeds weer zag ik dat paddengezicht met die walgelijke tong boven me hangen. Langzaam wist ik mezelf tot rust te dwingen, tenslotte was ik Cynthia, koele Cynthia, de kampioen schaken van mijn dispuut. Altijd op zoek naar een oplossing voor het probleem. Als ik dit monster wilde verslaan dan moet ik hem eigen middelen verslaan, zijn zwakke plek vinden. Weer liet ik alles wat ik over Marius wist aan me voorbij gaan. Iets wat Marion over hem gezegd, wat was dat ook weer? Voor het eerst sinds mijn komst bij het kantoor had ik me ziek gemeld. ‘Griep’, had ik gezegd met een stem die overtuigend moest overkomen. Na drie dagen keerde ik terug en werd vrijwel gelijk tegengehouden door Marion. “Heb je het al gehoord? Marius is gisteren opgepakt.” Ze trok me aan mijn arm mee en wees op de deur naar het archief. “Het schijnt dat die engerd daar de hele dag kinderporno zat te verspreiden. De politie is uren bezig geweest om al die computers mee te nemen. Hij schijnt lid te zijn van zo’n bende die die rotzooi verspreiden. Altijd al gedacht, dat die creep daar mee bezig was. Prins is razend. Hij is bang voor imagoschade.” Om me heen kijkend zag ik meer groepjes medewerkers staan, er werd druk gefluisterd. “Maar hoe gaat het verder met je?” zei Marion, “ik hoorde dat je ziek was?”. “Een beetje griep,” zei ik, “het gaat wel weer.” De afdeling oplopend zag ik Richard achter zijn bureau zitten. ‘Jij bent de volgende’, bedacht ik terwijl ik achter mijn bureau ging zitten en mijn laptop aanzette. Weer keek ik naar Richard, vergeleken met Marius was hij eigenlijk geen partij. Een herdersmat zou het worden, snel en efficiënt, daarna zou de weg vrij zijn, de weg naar de top.
|