Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Peter Minten

Een dag zonder nieuws © Peter Minten

De ochtendfile naar de hoofdstad begint al vroeg vandaag. In het begin van de week is er altijd file, maar toch niet op vrijdag? Er is geen touw aan vast te knopen, gelukkig is de werkweek vanavond voorbij. Mijn vingers strijken een plooi uit mijn rok en halen een knoop uit mijn lange bruine haar. Het is heerlijk om ’s ochtends slaapdronken in de Volkswagen te zitten, met mijn handen aan het stuur en mijn hoofd nog in bed.

Vanochtend werd ik wakker door het harde zoemen van de wekker en porde Mark. Mijn man en ik bleven nog een kwartier stil en onbeweeglijk in bed liggen. Toen we toch besloten om op te staan, waste ik me met halfgesloten ogen en smeerde voor het eerst de anti-rimpelcreme op mijn gezicht, terwijl Mark zich scheerde. Dan spoot ik wat parfum onder mijn oren, trok snel een plooirok en een witte blouse aan, en gaf Mark een vluchtige kus op zijn wang. Stijn en Koen zaten al voor de tv. Zonder een woord te spreken, maakte ik hun brooddoos klaar, gaf ze een boterham en een zoen en glipte dan naar de buitendeur. Elk woord kon de draden met mijn warme bed doorknippen.

Behaaglijk nestel ik me in het kussen, terwijl de ventilator van de Volkswagen hete lucht ademt. Mijn rechterhand ligt in de warme vallei tussen mijn benen. De warmte van de voorbije nacht moet zo lang mogelijk in mij blijven wonen.
Aan de rechterkant schuift een bestelwagen voorbij. Snel trek ik mijn hand terug, de chauffeur in een hoge bestelwagen kan mijn handen zien. Vorige week claxonneerde zo’n man naar me. In mijn volgende auto moeten de zetels diep genoeg wegzakken, zodat ook mijn handen onzichtbaar worden.

Een magere man hangt over het stuur van zijn Mercedes, en leest zijn krant. Hij takelt zijn hoofd op en werpt een norse blik. Het raam van mijn auto staat open aan de passagierskant, de blik van de man is zonder tegenstand bij me naar binnen gewaaid. Gelukkig glijdt de file aan die kant weer verder.

De ochtendlucht kleurt rood vandaag. Het geruite deken heb ik over mijn bovenbenen getrokken. Vroeger toen ik nog een kind was, zat ik in de auto van mijn vader altijd onder een deken. Heerlijk was het om naar het autoraam te kijken, wanneer we op reis gingen. Alle dingen van de wereld weerspiegelden dan op dat raam.

Het zoemen van mijn mobieltje. Mark. Meteen ben ik wakker, mijn man belt me nooit wanneer ik ’s ochtends naar het werk rijd.
‘Hey, Martine.’
‘Mark, is er iets met Stijn of Koen?
‘Neen, ik heb ze naar school gebracht, alles is oké.’
‘Oef, waarom bel je dan?’
‘Gewoon.’
‘Wat gewoon?’
‘Ik wil je stem even horen.’
‘Je wilt mijn stem horen? Ik ben nog geen half uur weg van huis.’
‘Ik wil gewoon weten hoe het met je gaat?’
‘Waarom wil je dat uitgerekend deze ochtend weten?’
‘Ik weet het niet. Het was een vreemde ochtend.’
‘Wat bedoel je, Mark?’
‘Nou jij en ik in dat bed, hoe we vanochtend allebei niet konden besluiten om op te staan.’
‘Ach, zulke dingen gebeuren.’
‘Toch leek deze ochtend anders dan andere ochtenden.’
‘Waar heb je het over?’
‘Niets, het zal wel inbeelding zijn. Ik werk te hard de laatste tijd.
‘Doe het wat kalmer aan, schat. Was dat alles wat je me wilde vragen?’‘Ik denk van wel.’
‘Dan hang ik nu op. Ik zie je vanavond. Goed?’
‘Vergeet onze zomervakantie niet te plannen op je werk, Martine. Tot vanavond.’

Vandaag zal ik mijn vakantiekaart invullen. Camping Jardin Fleuri, al jaren ga ik met Mark en Koen en Stijn in juli naar camping Jardin Fleuri in Normandië. Vroeger stonden we daar met een tent, maar de laatste jaren voelde ik me ’s nachts niet meer veilig onder een stuk tentzeil. Daarom kochten we vorig jaar een caravan. Een caravan heeft een harde wand die de wereld buiten houdt, een harde wand zoals mijn auto.
De rode stoplichten van de Golf die voor me rijdt, lichten even op. Altijd maar remmen, volgens welke vreemde afspraak remt iedereen de hele tijd in een file? Een trein stopt toch ook niet voortdurend?
Als de auto van Mark voor onderhoud naar de garage moet, reis ik soms wel eens met de trein naar Gent. Vreselijk is het om met mijn borsten tegen de lijven van onbekende mensen aangedrukt te worden, wanneer ik in het gangpad sta. En wanneer ik toch een zitplaats vind, haat ik het wanneer een knie tegen die van mij stoot. Op de trein heb ik altijd een krant bij me, om me te beschermen tegen de blikken van andere reizigers. Een keer vergat ik een krant te kopen, de reis leek eindeloos. De kale man die voor me zat, zocht oogcontact. Om zijn blik te ontwijken, keek ik door het raam. Het was donker buiten, het raam was een spiegel. Voortdurend waren er de zoekende ogen van die man. Na een tijd hield ik het niet meer en ging op het toiletpot zitten, tot de trein stopte.

Ach, waarom die nare herinneringen? Mijn auto is lekker warm en veilig. De heerlijke geur van narcissen, vanochtend gebruikte ik voor het eerst dat dure parfum. Een verleidelijk parfum, volgens de reclame. Even voorzichtig uitrekken. Het is leuk om naar de roodgekleurde hemel te kijken.

De file is helemaal tot stilstand gekomen, nergens een blauw zwaailicht. Geen ongeval, dus. Wat is er vandaag aan de hand?
De auto voor me trekt weer op.
De rode zon doet me denken aan de zee, ik zou nu willen wandelen aan de Normandische kust, met de zon op mijn blote lijf. Wat een gekke gedachte. Waarom denk ik zulke dingen?

Geeuwend knijp ik mijn ogen dicht. Wanneer de vlekken voor mijn ogen wegtrekken, zie ik ze. Twee ogen kijken naar me in de achteruitkijkspiegel van de Golf die voor me rijdt.
Met beide handen omklem ik het stuur. Nooit heb ik geweten dat je de achteruitkijkspiegel van de auto voor je, zo scherp kan zien.
Het zijn de ogen van een man. Hij kijkt gewoon bij me naar binnen. Hoe lang kijkt hij zo al?

Wat nu, wat moet ik nu doen? Als ik mijn hoofd de hele tijd afgewend houd, merkt hij pas echt dat ik zijn ogen zie. Laat ik gewoon doen, maar wat is gewoon?
Mijn ogen staren. Ze stellen zich vanzelf scherp op zijn achteruitkijkspiegel. Hij kijkt nog steeds.

Wanneer de file in beweging komt, laat ik de motor draaien zonder gas te geven. Langzaam kruipt de Golf van me weg.
Het deken trek ik van mijn benen en prop het onder de passagierszetel. Het leek daarnet alsof de man door het raam van mijn slaapkamer keek. Het was best eng. In mijn hoofd neurie ik een liedje uit mijn tienerjaren.
De auto’s achter me claxonneren. Heel even de druk van mijn linkervoet op het gaspedaal. De file voor me is tot stilstand gekomen. Meter voor meter schuif ik weer dichter naar de Golf.

Concentreren, ik moet me ergens op concentreren, een muur rond me weven. Een boterham eten, bijvoorbeeld. Maar wat als hij ziet hoe mijn lippen het brood omhelzen, dat is veel te intiem.
Het ochtendjournaal moet me redden, ik zal me concentreren op de stem van de nieuwslezer. Muziek knalt uit mijn deurboxen. Het is al tien na acht, het journaal is voorbij. Een andere zender zoeken. Nergens de rustgevende stem van een nieuwslezer, er is geen nieuws meer, dit is een dag zonder nieuws.
De bumper van de Golf glijdt steeds even weg, en komt dan weer dichterbij. Naast me rijdt een hoge Land Rover. Misschien moet ik in de toekomst ook zo’n burcht op wielen kopen.

De ogen van de man volgen elk van mijn bewegingen. Had ik nu maar een krant. Waar kan ik naar kijken? Voorzichtig veeg ik door mijn ogen, mijn oogschaduw niet verpesten. Hij merkt dat ik op hem reageer, dat ik onrustig ben.
Zijn rechterarm ligt op de leuning van de passagierszetel. Dan rekt hij zich even. Het is een mannetjesman. Kunnen ogen glimlachen? Hij heeft levendige ogen.
De man draait zijn hoofd naar me toe. Lacht hij? Het is een mooie man, blond haar en een kortgeschoren baard. Het is een vreemdeling, aan zijn nummerplaat te zien een Pool. Hij is ergens halverwege de dertig, goed geconserveerd. Een rukje aan mijn eigen achteruitkijkspiegel. Mijn lange haren, mijn groene ogen, mijn volle lippen, ik mag er ook best wezen. Mijn schoonheid heeft me nog niet in de steek gelaten sinds mijn tienerjaren.

De man in de Golf klemt een stuk karton tussen zijn vingers. Grote cijfers op het karton, wat wil hij, wat moet hij met die cijfers?
Jezus, dit geloof ik niet, het is een telefoonnummer, hij heeft zijn telefoonnummer opgeschreven. Is hij helemaal gek geworden? Iedereen kan dit zien, straks weet het hele land wat hier gebeurt. Gelukkig blijven de chauffeurs in de andere auto’s gewoon voor zich uit staren.

Een radiostem kondigt een geluidspelletje aan. Je mag bellen als je een geluid herkent. Maar er komt geen geluid, er komt helemaal niets. Mijn vingers drukken gejaagd op de knoppen van de radio. Domme spelletjes en muziek, meer is er niet vandaag. Er is vandaag helemaal geen nieuwsuitzending.
Mijn handen trillen. Het mobieltje ligt naast me op de passagiersstoel. Met beide handen klamp ik me vast aan het stuur en probeer diep adem te halen. Het is een droom, dit is allemaal niet echt. Ogen sluiten en langzaam adem halen, vier tellen in en uit, zoals in de yogales.

Ogen weer open, nu. Het stuk karton houdt hij nog steeds omhoog. Hij heeft de glimlach van de mannen uit het oosten.
Met een ruk grijp ik naar mijn mobieltje. Waarom houd ik die telefoon in mijn hand? Hij heeft prachtige ogen. Mijn gezicht verberg ik achter mijn lange haren. De beltoon maakt plots plaats voor een klikgeluid, stilte, vreselijke stilte.
Ik moet nu ‘hallo’ zeggen.
‘Hello,’ zegt een diepe mannenstem.

Hoog aan de hemel brandt de zon.
Wanneer ik op de parking in mijn Volkswagen stap, is de file verdwenen.
Ik slalom de Volkswagen langs het hotel en het benzinestation en rits op de autosnelweg in het slome middagverkeer.
Traag malen mijn tanden een boterham.
Het stadscentrum ligt er deze middag een beetje verlaten bij. De Volkswagen verdwijnt in de ondergrondse parking.

De liftdeuren die open schuiven. Jeroen kijkt vragend naar me, Jeroen is mijn lievelingscollega. Onze secretaresse heeft mijn boodschap vanochtend op het antwoordapparaat ontvangen, zegt hij. Terwijl ik naar hem glimlach, mompel ik iets over mijn kinderen die ziek zijn, en dat ik voor de rest geen nieuws heb, dat er vandaag helemaal geen nieuws is.

Terwijl ik me op mijn bureaustoel laat vallen begint het pc-scherm zacht te zoemen. De foto van Stijn en Koen verschijnt op het startscherm.
Eigenlijk ben ik best tevreden met mijn leven. Voor het eerst sinds de geboorte van de jongens heb ik weer wat tijd voor mezelf. Ze hebben me niet meer voortdurend nodig, nu ze hun kleuterleeftijd ontgroeid zijn.
En Mark, ach mijn goede Mark. Hem heb ik vandaag van een zware last bevrijd. Die vermoeide Mark hoeft zich niet meer zo hard voor mij uit te sloven. Hij hoeft niet meer de man van mijn leven te zijn.

Onze gezinsvakantie in Normandië wordt heel leuk deze zomer. Mark en de jongens zullen voetballen op het gras. En ik, ik zal op een stoel zitten en mijn rimpelloze gezicht zien weerspiegelen op het raam van onze onneembare caravan.

Een dag zonder nieuws © Peter Minten

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2012  Peter Minten