Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Peter Overduin  Beoordeling BSN

Lampionnenoptocht - Peter Overduin

‘Moet ik met zo’n lampion lopen omdat een buurvrouw de boel loopt op te fokken?’
‘Je hoeft helemaal niets. Laat je je zoon toch gewoon thuiszitten terwijl zijn vriendjes het vuile werk opknappen.’
‘Ga dan zelf. Zeg je de lijnclub een keertje af.’
‘Onmogelijk. Vertel jij Patrick dat zijn ouders geen tijd hebben om de doden te eren?’
‘Susanne, dit is niet eerlijk. En die hond had alleen zijn poot gebroken.’
‘Als niet eerlijk maar duidelijk is en nu moet ik er vandoor. Ik zal Patrick naar beneden sturen.’

Het ergste van alles was de zweem van parfum die in de kamer achterbleef. Daar zat hij te wiebelen op de bank, een volwassen vent met de Chanel kriebels in zijn neus. Misschien hielp het als hij de krant erbij pakte en het omcirkelde artikel aandachtig doorlas. Want waar ging die lampionnentocht nu precies over?

In de Magnoliastraat werd dinsdagavond een hond aangereden door een automobilist die met hogere snelheid reed dan ter plekke toegestaan. De hond, Jimmy, hield aan het ongeval een gebroken poot over. Boze buurtbewoners zijn het inmiddels zat. In de bloemenwijk wordt de maximumsnelheid regelmatig overtreden. Mevrouw G.J. van Hoofd (zie foto) verwoordt de gevoelens van de buurt. Nu gaat het om een hond, de volgende keer is een van de kinderen het slachtoffer. Wie stopt de wegpiraten, wie stopt de snelheidsmaniakken? Maar we zijn het zat. Volgende week houden we al het verkeer op met een lampionnentocht.

Juist. Wie kon het rijtuig stoppen? Pa en Patrick? Alle verzamelde buren met een suffe lampion aan een stok? Op de trap klonk gestommel. Robert gooide de krant terug op tafel en ging klaar zitten om zijn zoon te woord te staan. Ja, papa loopt vanavond met je mee. Maar geloof een vader met een kriebelneus en de nodige ervaring in het verkeer. Met gekwetste hondenpootjes krijg je oh zo weinig voetjes van het gaspedaal.

‘Mama zegt dat jij mee gaat. Tof pa.’
‘O zegt mama dat? Ja, reuze tof van mij, Patrick. En ik heb er zin in, het is de hoogste tijd om in actie te komen. Ze rijden maar raak tegenwoordig, we zullen ze een lesje leren. Ik wist niet eens dat dat mens met die wilde haren G.J. Hoofd heette, maar we mogen trots zijn op een buurvrouw als de onze. Laten zien dat je het zat bent, daar gaat het om. Waar is mijn lampion?’
‘Pa, je gaat niet mal lopen doen, ik waarschuw je.’
‘Uh uh. Bang om voor gek te staan bij je vriendjes?’
‘Nee, bang om voor gek gezet te worden.’
‘Hee, wie doet hier nou gek, ik heb geen hondje overhoop gereden. Zo, even mijn jas aantrekken. Waar gaan we eigenlijk heen?’
‘We verzamelen op het Dotterplein.’
‘Dotterplein? Zeg, worden daar de laatste tijd geen jongetjes lastig gevallen?’
‘Weet niet.’
‘Ja, ja, en er is een verdachte. Man van middelbare leeftijd, donkerblauwe veterschoenen maat 44. Trekt knulletjes van een jaar of twaalf zomaar aan hun haren.’
‘Hee, wat doe je nou, laat los gauw. Hier, een trap voor je kuiten.’ De pijnscheut was overweldigend en het Dotterplein kwam in zicht voordat hij weer normaal kon lopen.
‘Dat was niet aardig van je Pat, een oude man invalide trappen.’
‘Moet je mijn haar niet door de war maken.’
‘O, heb ik je kapsel bedorven? Nee, dan verdien ik wel een rolstoel. Fijne zoon ben jij.’
‘Product van mijn opvoeding. Hee daar is Berry. Berry wacht, ik ga met je mee…’

Het vraagstuk of vroegwijze puberzonen tijdens demonstraties geacht werden zich in de buurt van de wettelijke ouder of opvoeder te op te houden, werd vroegtijdig van tafel geveegd door een stoot in zijn rug.
‘Ha, die buurman. Is Susanne er niet bij?’ Dik rood haar met gele vlechtjes, waterige ogen diep weggezonken in zwartgeverfde kassen. Zijn indianenbuurvrouw op oorlogspad?
‘Susanne lijnt. Maar op mij kun je rekenen met een lampionnentocht, steek de kaarsjes maar vast aan.’
‘Eerst een lampion, hier, pak er eentje uit de doos. En een kaarsje erbij, leuk dat je met ons meeloopt.’ De vlechtjes dansten verder, deelden meer lampionnen uit aan de groeiende groep betogers. Robert zette de achtervolging in.
‘Zeg G.J.,’ begon hij, ‘een vraagje, houden we het vanavond een beetje kindvriendelijk?’ Verrast draaide zijn buurvrouw haar hoofd om.
‘Zeg, wat denk jij wel van mij? Ik doe dit voor alle hondjes en kindertjes uit onze mooie Bloemenwijk. En mijn voornaam is Hannah, vergeet dat nooit meer.’ Ze kneep haar ogen zover dicht dat Robert de weg kwijt raakte in twee zwarte vlekken.
‘Goed Hannah, mooie naam. En ik vergeet nooit meer wat je deed voor alle kinderen met een sportief hondje.’
De stoet van buurtbewoners zette zich in beweging. Hannah ging voorop, wees de weg en deed haar uiterste om het jeugdige publiek te amuseren. Vooral met haar katachtige bewegingen boekte ze succes. Het kleinere grut liet zich vrijwillig afzakken, op zoek naar een beschermende hand. Maar het oudere spul liet zich bereidwillig ophitsen en twee jongens kregen het spontaan met hun lampionnen aan de stok. De jongens overleefden het gevecht, hun lampionnen niet.
Robert bevond zich in niemandsland, ergens tussen het gekwek van de ouderen achter hem en een dollende kinderschare voor hem. Hij kon er vreemd genoeg vrede mee hebben dat Hannah de vechtpartij lachend had aangezien, kon zelfs de humor inzien van Pat’s directe betrokkenheid bij het gevecht. In zijn vaderlijk hart borrelde iets van trots om zoonlief die de strijd niet ongeschonden had doorstaan. Wie maalde om de schroeivlek op zijn jasmouw? De tocht aller lampionnentochten, hield hij zichzelf voor, gelopen door alle sportieve bloemenkinderen met een aangereden hondje. En zij, Robert en zoon, waren erbij. Nee, zijn kritische vraag van daarnet was knulligheid ten top, typisch geval van ingedutte veertiger met overbezorgde kriebelneus. Hannah was een vrouw in verzet en als ze koos voor ophitsen als strategie, verdiende ze alle respect en zeurkousen konden beter thuis blijven, zo was dat. Met andere ogen bestudeerde hij het koddige rondedansje voor hem. De kinderen cirkelden om Hannah, buitelden over elkaar, alle handen klapten een slag in de lucht. Hij kon het niet helpen, klapte om het hardst mee met de buurvrouw die een maand of twee geleden haar intrede in Bloemenwijk had gedaan. En kon het niet helpen om hun eerste ontmoeting aan zijn geestesoog voorbij te zien trekken.

Uitgeblust parkeerde hij zijn auto voor de deur, balend van een werkdag waarin veel tegenzat, verlangend naar een fijn-dat-je-er-weer-bent-makker-smakkerd. Een zoen op de mond zoals alleen Susanne ze voor hem in huis had. En die kus was zeker zijn kant opgekomen, als zijn echtgenote zich niet kinderachtig had verstopt. Alle zitplaatsen in de huiskamer waren onbezet, niemand reageerde op de gil naar boven en het gerammel op de deur van het toilet. De tuindeuren waren gesloten, toch stapte hij naar buiten en maakte een rondje langs de vijver vol alg en de frambozenstruiken in knop. Het voorjaar toverde een groene waas voor zijn ogen en ergens in de waas opende een tuinhekje. Over het verwilderde tuinpad van de buren naderde een man, onder zijn arm bungelde een aktetas en in zijn hand klemde een stapeltje papieren. Robert stak gedecideerd het gras over.
‘Hallo daar, u bent de nieuwe buurman? Even voorstellen, mijn naam is Robert de Vreezer.’
‘Pietersen van de hondenbelasting, aangenaam. Kunt u mij naar eer en geweten vertellen of het pand waarvan ik zojuist de achtertuin betrad, op enigerlei wijze wordt bewoond?’
‘Hondenbelasting? En u snuffelt zomaar rond in our backyards?’
‘Tactiek, beste man, zo verras je de mensen en kijk je direct in hun huiskamer. U bent zelf de trotse eigenaar van een hond van enig formaat?’
‘Luister eens, ik heb een zware baan, een vrouw die heerlijk zoent als ze niet onvindbaar is en een vijver vol soepalg. Genoeg zorgen aan mijn kop en weinig tijd om hondjes uit te laten, als u het niet erg vindt.’
‘Geen enkel bezwaar Dan wens ik u een prettige avond samen met uw verdwenen vrouw, ik tik nog even op het raam.’
Robert staarde de ambtenaar hoofdschuddend na en raapte een afgebroken tak van het gras. Achter de schutting klonk luid getik. ‘Hallo, allo, iemand thuis?’
Robert liep terug naar het terras en opende de bak voor tuinafval. Met het deksel half open in zijn handen, bevroren zijn bewegingen door een onderkoelde vrouwenstem.
‘Goedemiddag, ik woon hier nog geen dag en krijg bezoek aan de achterdeur waarvan ik zelf nog amper weet waar die zit. Met welk ontvangstcomité beleef ik het genoegen?’ Robert liet zijn tak geruisloos zakken, sloot het deksel en bewoog naar een strategische plek bij de vijver.
‘Voor u staat een gemeenteambtenaar met oprechte interesse in uw hond. Is poedel vandaag meer verhuisd of komt het beestje later?’
‘Poedel meeverhuisd, zeg waar doedel jij over? Ben ik je een antwoord schuldig? Nou vooruit dan, jouw geluksdag. Kijk, dit zijn mijn nagels, niet schrikken, tijdje geleden dat ze geknipt zijn. Aan hondenpoten op het zeil heb ik een grafhekel, dat wil ik maar zeggen. En kijk nu nog eens goed naar deze poezelige vingers. Kun je al raden waar je pussycat mee aan het spinnen krijgt? Pussycat zwijmelt bij kattenklauwen die onbarmhartig uit kunnen halen.’
Niet op haar mondje gevallen, mompelde Robert boven de soepalg. Maar geconcentreerd als hij was op het gesprek achter de schutting, merkte hij nooit de voetstappen op zijn eigen terras.
‘En nu mijn tuin uit of ik stuur de kat op je af,’ riep poezenmeisje op hetzelfde moment dat twee warme handen zijn ogen verduisterden.
‘Ben ik weer,’ fluisterde Susanne dichtbij zijn oor, ‘was even op visite hiernaast, de nieuwe buurvrouw, origineel mens … hee … wat doe je ...’ Zijn eerste voet landde in de vijver omdat hij zich een ongeluk schrok, zijn tweede voet volgde uit blinde solidariteit.
Susanne begon als eerste en lachte het hardst. Maar ook het toegesnelde achtergrondkoortje bij de heg deed zijn best om het meeste uit de potsierlijke situatie te halen.
‘Geen bezwaar,’ hinnikte de ambtenaar, ‘zolang u niet bezig bent om uw hond te verdrinken’
‘Wau,’ riep de nieuwe buurvrouw, ‘buurman is diepzeeduiker.’

Met twee lichtjes minder trok de stoet door de straten van Bloemenwijk. Robert kon glimlachen om zijn dubieuze duikreputatie, maar een opmerking van buuf kostte hem bij nader inzien meer vraagtekens. Grafhekel aan hondenpoten op het zeil. Niet de zinsnede die je verwachtte van een actievoerster tegen aangereden blafjankers.
Sommige buurvrouwen waren niet te rijmen, daar moest je je bij neerleggen. De tocht der lampionnentochten, doorlopen moest hij, lampion vooruitgestoken, ademloos akela achterna, tot geen voet het gaspedaal meer dodelijk intrapte, net zolang verzet plegen tot alle sterrenbeelden zich boven Bloemenwijk ontrolden en het kaarslicht vanzelf doofde…
‘Halt,’ brulde buuf, ‘terwijl onze kaarsjes branden, had ik een gloeiend betoog in petto. Moment, even de oudjes aan de kant schuiven.’ Twee grijsaards op de houten stadsbank staarden dwars de protestmars heen en het geschreeuw van een overtuigde actievoerster passeerde links hun gehoortoestellen. Hun enthousiasme voor een veiliger wereld smoorde vooralsnog in de grijze sigaarwolken die ze met enige regelmaat de vrije loop lieten.
‘Opzij graag met die stinksigaren, deze bank is duidelijk gereserveerd voor mijn betoog.’ Nieuwe stoomwolken ontsnapten de stoïcijnse gezichten. Hannah aarzelde niet en bracht haar mond dichtbij een van de gehoorapparaten.
‘DE WERELD WACHT OP U, DOORSCHUIVEN AUB!!!’ Ze kreeg tien centimeter extra beenruimte, voornamelijk door een robotachtige schrikreactie.
‘Ook goed, ik wiebel mijn boodschap wel de wereld in vanaf een schamel hoekje, bedankt allebei. Beste buurtbewoners. We hebben zojuist ons ongenoegen kenbaar gemaakt over grof motorisch geweld op straat. Maar het bestaat niet dat de dader ons vanachter de Bloemenwijkgeraniums ongestraft voorbij ziet trekken. Wat zou Jimmy, onze hond met het zere pootje, daarvan denken? Hij zou van schaamte in zijn mand kruipen, zijn gebroken poot jankend over zijn hoofd slaan. Willen wij dat?’
De menigte zweeg in alle talen. Ook Robert had niet een twee drie een antwoord klaar. Natuurlijk wilde hij Jimmy niet meer pijn bezorgen dan nodig, maar waar wilde Hannah eigenlijk heen met haar betoog? Misschien kwam er meer duidelijkheid na een bescheiden applaus. ‘Bravo buurvrouw.’
‘Niks bravo. Ik vroeg jullie, willen wij dat?’
‘Nee,’ riep Robert beslist, ‘Jimmy heeft genoeg geleden.’
‘Je bent toch aardig opgedroogd uit die vijver, buurman. Jimmy heeft inderdaad genoeg geleden. En niet alleen Jimmy, overal op de wereld vallen onnodige verkeersslachtoffer bij bosjes. T’is de hoogste tijd om bij een van de daders op de stoep te klimmen. En als jullie dachten dat zoiets een trap te hoog is, dan heb ik een verrassing.’
‘Verras ons,’ liet Robert zich moeiteloos meeslepen. Een glimlach kwam zijn kant op, flauw en zwart van de oogschaduw, maar een glimlach.
‘Bloemenwijkroddels gaan snel,’ wees Hannah schuin over achter schouder, ‘daar woont Jimmy’s aanrander in een benedenwoning, alle visite verzamelen voor een goed gesprek.’ Ze sprong licht als een engeltje van de bank en hernam de leiding voor het laatste gedeelte van de tocht. De massa sloot aan, maar uitgelaten gezichten en gegiechel maakten plaats voor schoorvoeten en een bijna bedrukte stemming.
‘We staan met z’n allen op de stoep en wat wil je nu van ons?’ vertolkte een vrouw met hoogrode konen de gevoelens van groepsvertwijfeling.
‘Aanbellen, we slepen hem voor het volksgerecht.’ Hannah sprak met de onverzettelijkheid van een zwerfkei, maar roodkoon keek alsof ze in haar leven grotere keien in gruzelementen had geslagen.
‘Zeg, die lampionnen waren een leuk idee maar volksgerechten duw je maar door je eigen strot. Ik neem mijn kinderen mee naar huis, tot ziens.’
‘Bye love. Nog meer softies die de spanning niet aankunnen?’ De man in het vliegersjack schraapte zijn keel. ‘Wacht Marie,’ riep hij roodkoon achterna, ‘samen uit, samen thuis.’ Binnen mum van tijd begon de lampionnentocht te desintegreren, als een voetbalstadion waar de thuisploeg vlak voor tijd een beslissende treffer om de oren gewassen kreeg.
‘Pa, ik ga met Berry mee,’ hoorde Robert in de verte roepen.
‘Jullie gaan gelijk naar huis, ja?’ Een antwoord kwam nooit in de straat waar het gemotoriseerde verkeer andermaal vrije doorgang had gekregen.
‘Met z’n tweetjes aanbellen heeft weinig zin, Hannah. Lopen we samen terug?’ Het antwoord kwam nooit in een straat waar de eerste straattegel los gewrikt werd. Zou het niet doen, wilde Robert adviseren aan de vrouw die nooit zou luisteren.
‘Moet je ook niet naar huis? Je bent vast een aardige vent maar Susanne wacht met smart.’
‘Hee, reageer je niet op mij af. Ik heb geen hondje aangereden en ik sta hier tenminste nog.’
‘Reuze bedankt, maar ik kan dit verder alleen wel af.’
‘Ik denk van niet.’
‘Ook goed, stapje achteruit graag.’
‘Als je echt van plan bent om die tegel door de ruit te mikken, ga ik er tussen staan. Gebruik liever je verstand, waarom denk je dat iedereen er zojuist de brui aangaf? Waar hebben we het eigenlijk over? Een simpel hondje met een niet onherstelbaar beschadigde voorpoot.’
‘Het gaat om de mentaliteit, daar moet hoognodig wat aan veranderen.’
‘Oke, een lampionnentocht, prima. Maar volksgerechten en steentje scheren? Vind je het zelf niet een pietsie overdreven? Tjee, hoe oud ben je eigenlijk, zo zoetjes aan de dertig gepasseerd?’
‘Achtentwintig, bedankt voor het compliment.’
‘Sorry, ’t zal door die zwarte oogschaduw komen, je bent piep. Maar luister voor de verandering naar een oude man en leg die tegel netjes terug. Zo’n gebroken ruit repareren is een heel gedoe en dat huis en de wereld worden er echt niet beter van. Dit soort gedrag is geen voorbeeld voor de jeugd.’
‘Die zijn allang naar huis meegesleurd en met ouwe lullen heb ik niks te maken en als je daar blijft staan moet je het zelf maar weten.’ Hij moest iets doen, naar haar schouder grijpen op het moment dat de omhooggestoken arm achter haar rug kwam of snel uit de baan van het schot verdwijnen.
‘Is het veilig buiten?’
Hannah’s arm zakte weer omlaag en Robert draaide zich verrast om. In de wijd open deuropening stond een oude vrouw op pantoffels en een dun sjaaltje om de keel geslagen.
‘Wat moesten al die mensen hier,’ hakkelde het dametje met licht krakende stem, ‘ik bibber van top tot teen.’ Robert deed een stap opzij om Hannah ruimte te geven voor een weerwoord.
‘Wij kwamen voor een verklaring. En daarna om een steen door de ruit te gooien.’
‘Let u niet op haar,’ stapte Robert direct weer in de vuurlinie, ‘u rijdt vast en zeker geen auto?’
‘Nee, ik rij nooit, hoezo? Mijn zoon rijdt mij altijd, de lieverd.’
‘Is ‘ie thuis?’ gilde Hannah achter Robert’s rug.
‘Wat staat dat mens toch te schreeuwen, ze doet heel raar. Mijn zoon is niet thuis.’
‘Excuses voor het ongemak, mevrouw. Gaat u maar rustig naar binnen, wij stappen weer eens op. Kom Hannah, we drinken wat bij mij thuis en praten al het leed de wereld uit.’ Ze liet met tegenzin de steen uit haar handen pakken, maar stapte direct naar voren.’
‘Waar zit ‘ie, uw zoon?’
‘Hoe bedoelt u, wat heeft u met mijn zoon te maken? Mijn zoon is toevallig naar de dierenarts, is daar soms iets mee?’ Hannah slikte en slikte nog een keer. ‘De dierenarts?’
‘Ja naar de dierenarts. We hebben een hele lieve papagaai. Gisterenavond begon het beest te krassen, zo’n akelig geluid, door merg en been … onze hond begon ervan te janken, we hebben ook een hond moet u weten, en een cavia, een heel oud beestje maar bijzonder bij de tijd … mijn zoon verzorgt alle diertjes met liefde …’
‘Hou eens op zeg, ik wil alleen maar weten of uw zoon pas een hond heeft aangereden?’
‘Een hond aangereden? Mijn zoon? Nee, dat zou’ie nooit doen, nooit.’
‘Leugenaarster!! Waar is mijn steen??’ Robert stampte een paar keer extra op de losse tegel in het tuinpad.
‘Hannah, t’is mooi geweest zo. Probeer ook eens de humor van het leven in te zien, de een is dierenfreak en de ander heeft een grafhekel aan hondenpoten op het zeil.’

Lampionnenoptocht © Peter Overduin

Homepage  Stroomarchief  Verhalentop2003  Peter Overduin  Beoordeling BSN