Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Petra de Graaf

Niet voor watjes - Petra de Graaf

Ik weet hoe het donker voelt. Hoe het je blik vernauwt en je drukkend omhelst totdat het je zo benauwt, dat ademhalen haast onmogelijk lijkt. Hoe je lichaam, dat enkele uren daarvoor nog voelde als het jouwe, verlamd lijkt door een onzichtbare druk van buitenaf. Geparalyseerd probeer je te luisteren naar de woorden waaruit je gedachten zouden moeten bestaan, maar het is niet te volgen, ook je hoofd lijkt met narcotica te zijn besproeid. Als ik probeer te communiceren wat ik voel, lijkt mijn woordenpalet te beperkt voor het vormen van zinnen. Het is pas uren nadat de storm in mijn hoofd is opgeklaard, dat mijn gevoel zich laat vangen in woorden. Het is dan niet meer bang, ik ben dan niet meer bang.

-

'Hoi, hoe gaat het?'
Ik zie het nummer van mijn moeder op mijn telefoon verschijnen.
Voordat ik kan antwoorden, is er al een volgend berichtje.
'Hoe gaat het met je studie?? Ik heb een leuke stage voor je gevonden'. Een linkje licht blauw op, ik zucht en leg mijn telefoon weg.

Onderweg naar de voordeur, vlieg ik nog snel de keuken in om twee mueslirepen en een banaan in mijn tas te gooien. Terwijl ik wacht op de lift, doe ik mijn haar in een staart. Na een minuut of drie kom ik tot de conclusie dat de lift op de vierde verdieping blijft hangen. Ik ren van de trappen af en haal nog net mijn bus, op naar een sollicitatiegesprek. Ik hoor het over een week. Op het station kijk ik weer naar mijn telefoon, drie gemiste oproepen en twee berichtjes.
'Zullen we bellen?' 'Ik heb je al zolang niet gesproken'
Geïrriteerd verwijder ik het gesprek, het was drie weken terug nog kerst.

Bij thuiskomst zet ik de radio aan en gooi de borden in de wasbak. Het geschreeuw en gedreun bevallen me en de afwas vordert gestaag totdat een gezapig Nederlands liedje tussendoor komt. Laat ook maar. Ik draai de radio uit en plof op de bank. Nog drie berichtjes.
'Kom je nog naar de verjaardag van tante Elizabeth of ben je druk?'
'Je bent wel naar haar vernoemd'
'Eliza??'
'Ik ben druk' stuur ik terug. Ik leg mijn boeken op tafel, open de powerpoint over vrijheid van meningsuiting en type een paar zinnen in Word. Druk zal ik zijn.

-

De routeplanner waarvan ik verschillende versies voor mijn verjaardag heb gekregen, heb ik als kind veel gebruikt. De veiligheid van een weg, die vele anderen voor mij hebben genomen, heeft toch zo zijn aantrekkingskracht, maar al die routeplanners liggen nu te verstoffen in mijn boekenkast. Het klopt niet, het is niet mijn waarheid, maar de voortdurende herhaling van diezelfde weg, heeft me verward: mijn interne kompas is stuk. Bij iedere stap die ik zet, kijk ik om mij heen, mezelf afvragend: is dit normaal? Klopt dit?

-

'Je hoeft niet te gaan.' zegt Jonas terwijl hij me indringend aankijkt.
Even blijf ik stil en kijk terug. Hij haalt zijn hand door mijn haar. Heel even kijk ik hem nog aan, dan haal ik mijn schouders op en pak mijn jas. Gelukkig gaat hij mee.

In mijn ouderlijk huis gilt mijn moeder van plezier als ze mij en Jonas ziet staan. 'Fijn om je eindelijk weer thuis te hebben' zegt ze terwijl ze me stevig omhelst. Ik zeg alleen maar 'Ja'. Ik doe mijn schoenen uit en loop de woonkamer binnen. Onder het genot van een luid tetterende TV probeer ik een gesprek te beginnen. Mijn vader zit op de bank spelletjes te spelen. Nog anderhalve minuut en dan is zijn potje voorbij. Jonas zucht. Precies anderhalve minuut later kijkt mijn vader even op van zijn Ipad om 'hoi' te zeggen, voor zover het gesprek. Jonas pakt mijn hand vast. Mijn moeder komt de woonkamer binnen met thee, chocola en chips. 'We gaan met een uurtje eten' zegt ze. Als ik vraag wat we gaan eten, blijkt dat een combinatie van vis, vis en vis.

Mijn broertje komt van boven gerend. Hij wil een spelletje spelen. Uiteraard kiest hij het spel, Monopoly, alweer. Na twee beurten zit ik al in de gevangenis.

-

Ook al heb ik steeds dezelfde droom, het effect blijft onverminderd: compleet bezweet schrik ik wakker. Jonas ligt nog steeds rustig naast me te slapen, zijn krullenbos lief vervormd door zijn voorkeur voor het slapen op zijn linkerzij. Zo zachtjes mogelijk probeer ik naar de douche te lopen. Of dat ook lukt, kan ik niet inschatten: de megafoon in mijn hoofd laat ieder geluidje minutenlang nagalmen. De warmte van de douche en de rust van de nacht doen me ontspannen. Het zweet is inmiddels vervangen door zeep die hetzelfde zou moeten ruiken als passievrucht. Alsof iemand weet hoe passievrucht ruikt. Een slaperige Jonas steekt zijn hoofd om de deur: ‘gaat ie wel, schatje?’ Ik wil wel reageren, maar ik weet het antwoord niet. In plaats daarvan leg ik uit waarom ik om 4 uur ’s nachts aan het douchen ben: ‘ik droomde weer die droom.’

-

Ik moet zo nodig plassen dat ik aan niets anders kan denken dan aan het vinden van een toilet. Wanneer ik eindelijk een toilet heb gevonden, ga ik zo snel mogelijk naar binnen. Klaar om mijn blaas te legen en daarmee mijn hoofd weer met een verscheidenheid aan gedachten te vullen. Maar wanneer ik net ben gaan zitten, zwaait de deur, waarvan ik een minuut geleden nog zeker wist dat ik hem op slot had gedraaid, hardhandig open. Een excuus blijft uit. Ik sta oog in oog met wat een combinatie moet zijn tussen een mens, een haas en een kip. De lange hazenoren zijn bedekt met een verenvacht en het wezen heeft een postuur dat nog het meest doet denken aan een bowlingkegel. De haren op de snuit steken trots door de veren heen. Ontdaan vraag ik het wezen wat er aan de hand is, blijkbaar niet de meest tactische vraag: een combinatie van geschreeuw en gekakel vult de ruimte, als er al iets wordt gezegd kan ik dat in ieder geval niet verstaan. Hoewel mijn broek nog op mijn knieën hangt en ik nog steeds niet heb geplast tilt de menshaaskip me van de wc af. Ik trek snel mijn broek weer omhoog en probeer me aan de greep van het wezen te ontworstelen. Het laat me niet los, maar een krakend stemgeluid valt ineens te onderscheiden: ‘je moet mee, we hebben nog allemaal dingen die we moeten regelen.’
Ik besef me dat het wezen nou eenmaal sterker is dan ik en laat me meedragen naar het bos buiten. Daar staat op de verharde weg die de bomen scheidt een koets met paarden ervoor klaar. Nadat de paarden de eerste meters hebben afgelegd wordt het me duidelijk dat dit de paarden te zijn waarop de term paardenkracht is gebaseerd: de wind suist langs mijn oren en ik moet mijzelf met al mijn kracht vasthouden aan de leuningen om niet te worden gelanceerd. Ondertussen kakelt de menshaaskip vrolijk verder. Het meeste kan ik niet verstaan, maar ik vang toch nog “een jurk kopen” en “de toren beklimmen” en “de kast schoonmaken” op. Waar dat eerste op slaat, wordt me duidelijk tijdens de eerste stop van onze rit: van het ene op het andere moment staat de koets stil voor wat overduidelijk een kledingwinkel is. De menshaaskip loodst me een ruimte binnen waar maar één jurk te vinden is. Midden in de kamer leggen zeven naaisters de laatste hand aan een jurk die zo pompeus is dat mening Disneyprinses zich er nog ongemakkelijk in zou voelen. Met een hoepelrok, honderden dieprode bloemen een kleurenpalet dat doet denken aan uitgekotste smarties is het zonder enige twijfel de meest afgrijselijke jurk die ooit heb gezien. De menshaaskip, die nog steeds weigert me enige informatie te geven over zijn of haar identiteit en het doel van deze reis, grijpt de jurk en trekt deze hardhandig over me heen. De jurk, waaronder mijn gympen en trui nog steeds duidelijk te zien, staat me nog belachelijker dan ik van tevoren had gedacht. Voordat ik weet word ik weer de koets in getrokken. De rit is wederom vliegensvlug en levensgevaarlijk en binnen een minuut staan we voor een gigantische toren die eenzelfde opbouw heeft als een bruidstaart: de toren bestaat uit tien lagen die steeds smaller worden en waarvan de bovenste laag niet dikker lijkt dan een naald. De menshaaskip klemt me vast onder zijn of haar vleugels en begint stoïcijns met het beklimmen van de eerste lagen. Terwijl ik een poging doe om onder de vleugels vandaan te komen, vraag ik meerdere keren schreeuwend waarom we in vredesnaam deze toren aan het beklimmen zijn. Een onverstaanbaar gekakel krijg ik als respons. Als we bijna bovenop de toren zijn, is mijn plasgevoel terug als nooit te voren. Ik hou het niet meer. Ik begin de menshaaskip zo hard en lang te bijten dat het me uiteindelijk neerzet. ‘Wat wil je nou?’ schreeuwt het dreigend.
‘Ik moet plassen, ik zat op de WC toen je me meesleepte.’
‘Daar is geen tijd voor, je moet gewoon doen wat ik zeg.’ De menshaaskip doet vlug een vleugel voor de gang naar het toilet. Aan de andere kant is echter nog een gang en ik ren daar, zo hard als ik kan, naartoe. Net als ik denk dat ik de menshaaskip heb afgeschud, staat het voor mijn neus.
‘Ik ga toch plassen’ zeg ik terwijl ik weer naar de andere gang toe ren. De menshaaskip haalt me weer in, kijkt me even aan en besluit dan dat het zo niet gaat: met een vlugge vleugelslag word ik van de toren gegooid. Terwijl de grond me nadert bedenk ik me: ik wilde alleen maar plassen.

-

Hoewel een dag die volgt na een onrustige nacht voor mij vaak in het teken staat van bijkomen, was deze dag al uitverkoren op niet zo te verlopen: vandaag krijg ik te horen of ik het ben geworden. Het eerste wat ik dan ook doe is het checken van mijn mail. Natuurlijk is er nog geen bericht, het is half acht. Een doezelende Jonas geeft me een naar slaap ruikend kusje.
‘Ze mailen je later vandaag wel’ mompelt hij zachtjes. Ik begin met studeren om zo niet constant aan het verwachte berichtje te denken, “De wil tot weten” van Foucault staat vandaag op het programma. Wanneer ik op de helft van het eerste hoofdstuk ben, hoor ik een bliepje van mijn telefoon. Vlug ontgrendel ik het scherm, maar het laden van mijn mail lijkt eeuwig te duren. Toch verschijnt dan toch eindelijk het bericht op het scherm: “Gefeliciteerd, Eliza, je hoort bij de geselecteerde groep. Veel plezier in China!”

Niet voor watjes - Petra de Graaf

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2016  Petra de Graaf