Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Rene Leijtens

Verbroken verbinding - Rene Leijtens

Pas als het laatste kozijn is afgelakt heb ik het gevoel dat het laatste restje Paul is verdwenen. Noem het een rituele handeling, noem het bijgeloof, maar ikzelf kon er niet tegen om de hele dag omringd te zijn door meubels, bestek, servies en zelfs kleuren waaraan herinneringen aan ons leven samen waren verbonden. Op rommelmarkten, bij de Ikea en zo nu en dan in een designwinkel kocht ik mijn eigen huisraad. Op de grond ligt in plaats van tapijt nu overal laminaat. De muren zijn overgeschilderd. De kozijnen zijn opnieuw in de grondverf gezet en afgelakt. Als je iets doet, moet je het goed doen.

Het begon een half jaar geleden. Ik had een zware avonddienst gehad. Drie opnames, twee patiënten terug van OK. Daarna: een darmnaadlekkage bij iemand die net op het punt stond om naar huis te gaan. Om het feest af te maken trok een demente oude dame haar infuusnaaldje eruit. Pas rond twaalf uur ’s avonds was ik klaar. Thuisgekomen schonk ik een glas wijn in, zette de televisie aan en plofte in de bank naast mijn persoonlijke communicatie-unit: mijn laptop en de telefoon. Ik nam drie slokken wijn, zette mijn laptop aan en bekeek de telefoon. Het symbooltje van het antwoordapparaat knipperde. Vast mijn moeder, want die belde iedere dag. Dus drukte ik enkele knoppen in en luisterde.
‘Hallo. Met Joris. Ik ben er niet. Maar zoals je wel weet kun je je bericht achterlaten…’
Ik was verbaasd. Wat was dit? Het duurde even voor ik het begreep: in plaats van het laatste bericht van ons antwoordapparaat had ik het laatst gedraaide nummer opgeroepen. Kan gebeuren. Ik speelde alsnog het ingesproken berichtje af. Inderdaad, mijn moeder. Tegelijkertijd begon er in mijn achterhoofd een belletje te rinkelen. Die naam. Zo vaak kwam die niet voor. Toch had ik hem enkele jaren geleden heel vaak gehoord, toen Paul en ik nog maar net samen waren.
Ik zette de laptop op mijn schoot en tikte ‘Joris Uittenboogaard’ in. Als eerste spoelden de krantenberichten over diens verdwijning over het scherm. ‘Man verdwijnt spoorloos in Singapore’. ‘Politie geeft speurtocht op’. En natuurlijk de voorlopige eindconclusie: ‘Verdwenen man had criminele connecties’. Maar nergens een melding van zijn terugkeer in de werkelijkheid. Nergens een reden waarom Paul juist vandaag diens telefoonnummer zou hebben gebeld.
Vermoeid sloot ik mijn computer en sloop naar boven om zachtjes de slaapkamer in te sluipen. Zoals altijd kreunde Paul even in zijn slaap en sloeg een arm om me heen. Voorzichtig legde ik zijn arm weer terug.
De volgende dag wilde ik gebruiken om erachter te komen of die Joris inderdaad de verdwenen ex was van Paul. Was hij teruggekeerd in het land van de levenden? En was dat de reden dat Paul hem had gebeld? Het enige aanknopingspunt was het telefoonnummer. Het duurde slechts 0,188 seconde voor de zoekmachine me het antwoord gaf. Het verbaasde me niet om Paul’s oude adres in Leiden in het scherm te zien. Maar niet alleen Paul en Joris hadden er gewoond. Ook Paul en ik hebben er een paar jaar samengeleefd.
Het huis lag aan de Zijlsingel. Niet te vergelijken met de Zoeterwoudse singel of het Rapenburg, de meest prestigieuze singels in de Leidse binnenstad, maar toch. Vanuit de voorkamer op de eerste verdieping kon je in de verte de Zijlpoort zien liggen. Het water lag aan de andere kant van de straat, op dit punt een uit de kluiten gewassen stadsgracht. In de zomer voeren rondvaartbootjes vol toeristen door de singel. Meestal keken ze naar boven, naar de betonnen kolos van de meelfabriek die als een kathedraal de hele omgeving domineerde. In de winter hadden de zeilboten die een vaste ligplaats hadden hun lijnen versierd met honderden lichtjes die de singel tijdens die donkere winteravonden een feestelijke aanblik gaven. Maar het mooiste was de tuin. Meer dan zesentwintig meter diep, vier meter breed over de hele lengte. In het begin was de tuin een puinhoop. In de grasmat groeide meer mos en paardenbloemen dan gras. De perken waren overwoekerd door pispot en klimop. Alle rozen waren verschrompeld en verminkt door schimmel en luis. Verschillende struiken, heesters en seringen waren ontploft. Maandenlang kon ik er mijn gang gaan. Eerst de rotzooi eruit. Daarna herinrichten, nieuw terras, nieuwe vijvers, nieuw gras. Een jaar later bloeide de tuin. Het was mijn grootste trots. Paul vond het allemaal best. Vanuit zijn ligstoel voelde ik zijn ogen mij volgen, onverschillig alsof hij niets met de tuin te maken had.

Dezelfde dag reed ik naar Leiden en parkeerde mijn auto vlak voor de deur van ons oude huis, dat nog steeds dezelfde groen en wit geschilderde ramen en voordeur had. Tussen de beide onderste ramen stonden ook nu twee fietsen met een ketting vastgebonden aan een ring in de muur. Alleen waren het dit keer een dames- en een herenfiets. Zij deed open. Een moeilijk te plaatsen leeftijd, ergens tussen veertig en vijftig. Kinderloos, wist ik me nog te herinneren. Haar ogen onderzochten me, zoals ze een neef zou bestuderen die ze sinds zijn tiende niet meer had gezien, maar nog voordat ik me voor kon stellen viel een kwartje naar beneden.
‘He! Jou ken ik! Ben jij niet…’ Haar voorhoofd verfrommelde. ‘Jeetje. Ik had nooit gedacht dat je ooit weer… Goh…’ Ze zette een stap naar achteren om me nog eens goed te bekijken. ‘Jij bent de vriend van de vorige bewoner, toch?’
Ik knikte, maar voelde me toch niet helemaal op mijn gemak.
‘Je komt zeker de brieven halen?’ Op haar gezicht verscheen iets van teleurstelling alsof ze een grote schat op zou moeten geven. Ze draaide zich om. ‘Kom binnen. Ik heb net koffie gezet.’
Ik had niet veel keuze. Dus veegde ik mijn voeten voor de zoveelste keer op de deurmat die er in onze tijd ook al lag. De woonkamer leek in niets meer op die van ons. De kleuren waren VT wonen hip. De meubels Ikea strak en van het dertien-in-een-dozijn soort. Zelfs de geur hadden ze aangepast door In ieder vrij stopcontact geurverspreiders te stoppen. Ons oude knusse huisje vol antiek en kunst was een woning zonder ziel, zonder geest geworden. Binnen een minuut had ze een kopje voor me neergezet en bood me een biscuitje uit de trommel aan die ze over de wit gelakte salontafel aanreikte.
‘Moet je weten…’ Ze schraapte haar keel alsof ze een geheim moest gaan verklappen, ‘toen de eerste brieven binnenkwamen had ik geen enkel idee van wie ze waren en voor wie ze waren bestemd. Achteraf, ja achteraf…’ Ze doopte haar biscuitje zo diep ik haar koffie dat de helft ervan veranderde in een zachte brij die ze net voordat deze van het harde deel afscheurde in haar mond stak. ‘Wacht.’ Ze stond op en liep naar boven.
Ik wandelde naar de schuifpui aan de achterkant van het huis. Tot mijn schrik zag ik dat ze de tuin veranderd hadden in een betonnen vlakte met zo hier en daar een plukje groen. Het meeste stond in plastic tonnen. Daar waar ooit de vijver had gezeten probeerden enkele kleine rozenstruikjes de herinnering aan de goudwindes te vervagen. En hoewel we al meer dan twee jaar geleden waren verhuisd voelde ik de tranen in mijn ogen springen bij het zien van deze zinloze en fantasieloze verwoesting van wat ooit het mooiste en dierbaarste stukje aarde was voor mij.
‘Mooi he? Ik hou van strak en modern. Het heeft wel veel moeite gekost om al die struiken en planten te verwijderen. Sommige rozenstruiken zaten met hun wortels wel een meter of twee in de grond. Maar die vijver was nog wel het ergst! Voordat we die weg hadden…’
Ik keek op mijn horloge. ‘Sorry, maar ik heb eigenlijk niet zoveel tijd. Wat ik je nog wilde vragen…’
‘Je hebt gelijk. Hier.’ Ze duwde een flinke stapel brieven in mijn handen.
In een oogopslag zag ik dat ze geadresseerd waren aan Joris Uittenboogaard. ‘Wat? Maar wat is dit? Waar..?’
Haar gezicht kleurde rood. ‘Ja sorry. Maar ik zei toch al dat ik geen idee had aan wie die brieven geadresseerd waren? Hoe moest ik er anders achter komen? En toen ik las dat je spoorloos was verdwenen dacht ik natuurlijk dat het toch niets meer uitmaakte. Ik zal je uitlaten. Kom.’ Gedecideerd, alsof ik degene was die een overtreding had begaan door terug te keren naar mijn oude huis, duwde ze me zachtjes de voordeur uit. ‘Nou, veel plezier ermee en wie weet, tot ziens.’
Verbouwereerd wandelde ik terug naar de auto. Ik werd wel vaker voor een ander aangezien, maar zoiets als dit was me nog niet eerder gebeurd. Het maakte me alleen maar nog nieuwsgieriger naar de brieven. Die waren stuk voor stuk met een scherp mes bij de rug opgesneden. De verleiding was te groot. Voorzichtig peuterde ik een velletje uit de onderste enveloppe.
‘Lieve Joris,
Ik weet niet of je deze brief ooit zult lezen. Eigenlijk weet ik wel zeker van niet. Maar als je ooit nog eens in Nederland zou terugkeren, dan vermoed ik dat je vroeg of laat naar dit adres zult gaan. Zoals je ziet woon ik er niet meer.
Er is veel gebeurd sinds je bent verdwenen. Laten we zeggen dat ik door de diepe valleien van de doodse schaduwen heb gewandeld. Ik ben bang geweest. Heel bang. Net op tijd zag ik weer een beetje blauwe lucht. Ik heb een jonge jongen ontmoet. Echt een heerlijk groen blaadje zoals jij zou zeggen. Net klaar met zijn opleiding verpleegkunde. Hij was het die me weer overeind trok. Er zijn zelfs momenten in mijn leven waarop ik vergeet dat niet jij maar een ander naast mij in bed ligt. Na een jaar stilzitten ben ik weer begonnen met mijn werk, stapje voor stapje. Ik wil niet zeggen dat de opdrachten binnen stromen, maar…’
Na drie brieven gelezen stapte ik weer op. De boodschap was duidelijk. Meer dan duidelijk.

Paul staarde naar de brieven die ik op tafel had uitgespreid. Onder zijn ogen schemerden de donkere wallen van vermoeidheid en slapenloosheid. Sinds zijn depressie had hij slaaptabletten nodig gehad om te kunnen slapen, maar nog steeds kwam hij niet verder dan vier of vijf uur per nacht. Hij pakte een brief uit de stapel en las hem door, alsof het de eerste keer was dat hij de brief zag. Hij schraapte zijn keel.
‘Heb je ze allemaal gelezen?’
‘Nee. Een stuk of vijf. De rest was al door die vrouw geopend.’
Paul fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wist je dat dat strafbaar is?’
Ik wees naar de telefoon: ‘Ga je gang. Bel de politie.’
Met zijn handen wroette hij door de brievenstapel, alsof die een grabbelton was en hij het cadeautje dat zich tussen het papier verborg eruit wilde trekken.
‘Is hij gevonden?’ vroeg ik.
Paul stopte met de zoektocht van zijn handen. ‘Wie? Joris?’
‘Laat ik het anders vragen: waarom bel je zijn mobiel? En niet een keertje per jaar, maar gewoon iedere week, minstens drie keer per week, meer dan een half uur lang?’ Ik legde een rekening van de KPN op tafel.
Paul zuchtte. Uiteindelijk nam hij de rekening en liet zijn ogen erover dwalen. ‘Zo lang?’
Ik tikte met mijn vinger op de betreffende regels.
Paul kleurde rood. ‘Geen idee, Eric. Echt niet. Ik…’ Hij liep naar de keuken waar ik de koelkast open hoorde gaan. Het geluid van ontsnappend koolzuur klonk. Vervolgens het inschenken van bier in glas. Bij terugkeer bleek het glas al halfleeg te zijn. ‘De eerste keer dat ik hem belde was op het vliegveld. En ik zweer je, ik hoorde het mobieltje vlak bij mij in de buurt af gaan. Ik herkende het uit duizenden. Hij had zo’n ouderwets Nokia deuntje erop. De hele tijd dat ik de telefoon hoorde afgaan zocht ik in het restaurantje, maar niets. Ook de tweede keer dacht ik het te horen, alleen iets verder weg. Ik heb wel een uur gebeld met die telefoon en steeds dacht ik dat ik hem ergens in de buurt hoorde. Ik werd gek! Had-ie wel vaker. Zijn vorm van humor. Me vlak voor het vertrek helemaal gek maken.’ In zijn stem klonk iets door van de paniek die hij toen gevoeld had. ‘Toen onze vlucht was vertrokken wist ik zeker dat het geen grap was.’ Met bevende hand nam hij een grote slok van zijn bier. ‘Pas na mijn opname heb ik zijn mobiele nummer weer gedraaid. Ik weet niet waarom. Iets in me wilde zeker weten dat het voorbij was. Maar tot mijn stomme verbazing nam hij direct op. Hij noemde een andere naam, maar hij was het. Joris. Zeker weten. Ik kon geen woord over mijn lippen krijgen. Hij moet al snel door hebben gehad, wie hij aan de lijn had. Na een paar seconden zei hij in het Engels – accentloos, trouwens- dat ik hem niet moest lastig vallen. Daarna verbrak hij de verbinding. Bijna direct belde ik terug en kreeg het antwoordapparaat. Nog steeds ingesproken in het Nederlands.’ Nietsziende staarde Paul naar zijn bier. ‘Weet je nog dat ik je even niet meer wilde zien, net nadat we elkaar hadden ontmoet? Die avond had ik weer eens gebeld. En er werd opgenomen. Eerst hoorde ik alleen maar een kakafonie van auto’s, fietsen, bromfietsen, trams, straatventers en voorbijgangers. Toen: een stem. “Would you like something to drink?” Een andere stem antwoordde: “Gin tonic, please.”’ Paul keek me aan. ‘Joris was gek op gin tonic.’
Ik kon me die periode nog wel herinneren, al was de herinnering behoorlijk geërodeerd door de krachtige werking van de gletsjer die tijd heet. Ik wist dat die periode maanden heeft geduurd, maar voor mijn gevoel was het hooguit een dag geweest. Onze relatie was voor die breuk voor mij even pril als oppervlakkig. Toen Paul na maanden weer eens belde was ik eerder verbaasd dan blij geweest. Mijn leven was gewoon verder gegaan. Paul was inmiddels niet veel meer dan een van de vele hobbeltjes in mijn nog jonge, maar bruisende liefdesleven. Zoals altijd speelde het lot een spelletje: mijn nieuwe vriendje had het net uitgemaakt. Een beetje afleiding leek me geen kwaad kunnen. Dus ging ik met Paul mee naar de film, zonder al te veel vertrouwen in het vervolg van de date. Die bleek uiteindelijk veel dieper en verder te gaan dan ik ooit had kunnen verwachten.
Paul tikte bedenkelijk tegen het puntje van zijn neus. ‘Daarna werd de telefoon regelmatig opgenomen. Bijna altijd hoorde ik die stadsgeluiden. Op een dag ving ik een borrelgesprekje op. Een paar mannen en vrouwen kibbelden over van alles en nog wat, over de problemen van de opvoeding van kinderen in Aziatische landen, over hun carrièreontwikkelingen, over hun relaties. Over het openbare vervoer. Regelmatig hoorde ik de man weer iets bestellen op een terrasje. Soms verbrak ik de verbinding. Soms hij.’ Hij sloot zijn ogen. ‘Joris, bedoel ik.’
Dit keer haalde ik een blikje bier en schonk zijn glas weer vol. Paul knikte.
‘Ik heb gebeld naar de provider van het telefoonabonnement. Het abonnement staat nog steeds op zijn naam, maar die grapjas betaalde zijn abonnement van mijn rekening. Via een automatische incasso. Kun je het geloven? De smiecht.’ Paul wreef over zijn hoofd. ‘Weet je, ik geloof eigenlijk niet dat Joris nog leeft. Het is vast iemand die van het verhaal heeft gehoord en nu mij aan het lijntje houdt. Een hele foute grapjas. Maar weet je? Het stoppen van het abonnement voelt als het doorknippen van de laatste levenslijn.’ Hij wreef over zijn voorhoofd. ‘Ik kan het niet. Vraag me niet waarom, maar ik kan het niet.’
Minutenlang staarden we elkaar aan, totdat Paul zijn ogen neersloeg. Hij schudde zijn hoofd. Begon zich omstandig uit te rekken. ‘God, wat ben ik moe. Weer geen oog dichtgedaan vannacht.’ Als een oude man strompelde hij naar boven, waar ik hem zijn tanden hoorde poetsen. Vervolgens hoorde ik het toilet doortrekken en de deur van de slaapkamer dichtslaan. Ik sloeg het resteerde bier achterover, stookte de haard op en wierp de brieven één voor één in de vlammen.

Een paar maanden later belde een vrouw die naar Paul vroeg. Ik vertelde dat die aan het werk was en pas ’s avonds thuis zou komen. De vrouw aarzelde.
‘Nou goed. Zou je hem een boodschap willen doorgeven van de zus van zijn ex? Joris? Een tijdje geleden hebben we de rechter gevraagd om een doodverklaring bij vermissing. Paul heeft dit altijd tegengehouden, maar we vonden dat het voor iedereen beter was. Onze moeder heeft…’ Haar stem brak. Even leek de verbinding weg te zijn, maar na een paar seconden klonk haar stem weer. ‘Sorry. Het was echt heel moeilijk voor ons. We… Komende week zal er een afscheidsceremonie zijn. Binnenkort krijgen jullie de uitnodiging. Ik hoop eh… Nou ja. Wie weet, tot ziens.’ Ze hing op.
Een paar dagen later viel de uitnodiging in de bus. Paul nam de tekst op de kaart door en legde hem daarna weg op het stapeltje folders, lege enveloppen en oude kranten.
‘Ga je niet?’ vroeg ik hem.
Paul haalde zijn schouders op.
‘Ik ga,’ zei ik tot mijn eigen verbazing.
Paul trok een wenkbrauw omhoog. ‘Wat je wil.’

De familie van Joris had een diapresentatie over het leven van Joris gemaakt. De gebruikelijke vakantiekiekjes afgewisseld met huiselijke tafereeltjes. Een gelukkig gezin, twee kindertjes met blozende gezichtjes, eerst hagelwitte haren, in de loop der jaren steeds donkerder. Arbeidersgezin met een fulltime moeder en een werkende arbeider als vader. Aan het einde verschenen de beelden van de bewakingscamera van het vliegveld. Na het passeren van de emigratiepoortjes slenterden ze, hun trolleys achter zich aan trekkend, naar een restaurantje, waar Joris iets te eten bestelde. Joris stond vervolgens op en verliet het restaurantje, terwijl Paul rustig een boek zat te lezen. De camera leek Joris te volgen naar een toilet. Net voordat hij binnen liep keek hij recht in de camera. Het was een knappe man, bijna twee meter lang, donkerblond haar. Een jaar of vijfenveertig, maar, zoals het heet, goed geconserveerd. Atletisch zelfs. Hij glimlachte. Alsof hij wist dat dit het laatste levende bewijs zou zijn van zijn bestaan.
Na afloop sloot ik aan bij de andere genodigden om de familie te condoleren. Ver voordat ik aan de beurt was had een van de zussen mij in de gaten gekregen. Haar ogen puilden uit. Ze liep op me af. ‘Jij bent vast Eric. Die nieuwe vriend van Paul?’ vroeg ze. Ik knikte. Ze hield me aan mijn armen vast en zette een stap naar achteren en bestudeerde me alsof ik het nieuwste jurkje van Versace was. ‘Jeetje. Het is echt ongelofelijk.’ Ze wenkte naar haar zus, die direct kwam. ‘Vind je niet? Echt ongelofelijk.’ De andere zus haalde haar vingers door mijn haren. ‘Zelfs de scheiding valt precies hetzelfde,’ merkte ze op. Na enkele minuten mij bestudeerd te hebben herpakten ze zich, bedankten mij voor mijn komst, gaven hun allervriendelijkste groeten aan Paul en vormden weer een rij met de rest van de familie.

Diezelfde dag verdween Paul. Zijn kleren waren uit de kast gehaald. Zijn computer stond niet meer op het bureau. Aan de muur hingen alleen nog die schilderijen waarvan hij wist dat ik die mooi vond. Op de eettafel lag een briefje.
“Lieve Eric,
Zoals je ziet ben ik weg. Vergeet me. Zoek een andere man met wie je je leven kunt delen zoals jij dat wilt. Ik ben het in ieder geval niet. Jij verdient beter.
Liefs,
Paul
PS: Op de gezamenlijke rekening staat genoeg geld om het huis te kopen.”

Natuurlijk heb ik gezocht. In de straten, bij vrienden en familie, via een detectivebureau, met de politie en de televisie. Soms waren er ‘aanwijzingen’, een enkele keer een ‘aanknopingspunt’ en een keer zelfs een gouden tip, maar uiteindelijk bleken ze nergens op uit te komen. Hij was spoorloos verdwenen.
De detective had nog de mooiste theorie, die ze na lang aandringen en een extra geldbedrag eindelijk opperde. ‘Paul en Joris zijn samen ondergedoken, ongetwijfeld in een land waar je met geld meer bereikt dan met officiële documenten.’ Dat gedoe met het mobieltje vond ze ‘uitermate verdacht’. ‘Veel te toevallig’ dat ze geen van beiden vindbaar waren. ‘Hier zit een professionele organisatie achter. Waar denk je dat hij plotseling dat geld vandaan had gehaald waarmee je het huis hebt kunnen kopen?’ vroeg ze me. ‘Mij persoonlijk doet het denken aan de CIA of MI6.’ Ondanks alles moest ik ontzettend hard lachen. Paul bij de MI6. Tuurlijk. En ik ben de Koning van Katoren.

In het begin draaide ik het nummer van zijn mobieltje. Ook daar stond het antwoordapparaat nog aan. ‘ Hoi. Dit is het antwoordapparaat van Paul.’ Eerst verzacht zijn stem de pijn van zijn verdwijning. Na twee maanden wiste ik het nummer uit het geheugen van mijn computer.

Verbroken verbinding © Rene Leijtens

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  Rene Leijtens