Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  René Leijtens

San Pedro do Sul - René Leijtens

Voor de zoveelste keer deze maand was zijn parkeerplaats voor het gemeentehuis. bezet. Natuurlijk door de Jaguar van Don Antonio. Wie anders had het lef om z’n auto op de plek van de burgemeester te zetten? Grommend van ongenoegen prikte hij zijn Fiat Pandaatje in het gaatje tussen de Seat van zijn secretaresse en de Jaguar, hopend dat hij ‘per ongeluk’ een flinke kras op de Jaguar zou zetten, maar helaas. Het paste allemaal precies. Hij griste zijn jas van de achterbank en sloeg met een klap de deur achter zich dicht.
Voor zijn kamer zat zijn secretaresse haar nagels te vijlen. Ze schrok op toen ze hem zag binnen komen en verdween in de pantry. Hij stapte grinnikend zijn kamer binnen, zette zijn tas naast het gigantische, antieke bureau en zeeg in de burgemeestersstoel. Een zachte klop op de deur kondigde Maria en de koffie aan.
‘Bedankt, Maria. Je weet precies waar ik op dit moment behoefte aan heb.’ Hij slurpte aan zijn koffie. ‘Lekker bakje, Maria.’ Ze glimlachte, ongetwijfeld opgelucht dat hij niet begon te klagen over het feit dat hij haar betrapt bij het nagels vijlen. Haar zachte, donkere ogen, volle rood gestifte lippen en ravenzwarte haren fleurde direct de hele kamer op, inclusief zijn humeur. Zijn ogen gleden voorzichtig, zonder dat ze het door had, van het gezicht naar de volle, ronde borsten in de net iets te strakke donkerbruine jurk om uiteindelijk weg te zakken in de heuvels rond haar heupen. Alsof ze door had dat hij haar bewonderde schreed ze heupwiegend de kamer rond om de planten in de kozijnen te voorzien van kleine scheutjes water.
'En? Heeft u nog iets leuks gedaan, dit weekend?' vroeg ze terwijl ze bij een raam naar buiten stond te kijken, naar het plein waar inmiddels de eerste voorbereidingen plaats vonden voor de wekelijks maandagmiddag markt.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Och, wat zal ik zeggen. Het was weer zo’n weekend. Mijn schoonouders vierden hun vijfenvijftig jarige bruiloft...'
‘Echt waar? Jeetje, wat goed. Zo lang al samen! Nou, gefeliciteerd. Waar hebben jullie het gevierd?’
‘Oh, in zo’n zaaltje ergens op het land. Mocht niet te veel kosten. Niemand van de familie is echt rijk geworden…’
Maria giechelde haast, als een kind. Ze had nooit kunnen geloven dat zijn familie haast nog armer was dan die van haar. Een burgemeester moest wel van steenrijke familie afkomen, maar in zijn geval was niets minder waar. Het toeval wilde dat de revolutie in ’74 voor hem precies op tijd kwam. Dankzij een gift van de partij, waar zijn vader in die tijd voorzitter van was in de regio, had hij kunnen studeren, onder voorwaarde dat hij na zijn studie weer terug naar het dorp zou komen. En in tegenstelling tot tientallen andere studenten die de partij had gesteund had hij zijn belofte wel gehouden. Met die beurs had hij zichzelf uit de modder van zijn afkomst kunnen onttrekken, maar dat was hem te gemakkelijk geweest. In die tijd had hij last gehad van iets uitzonderlijks, namelijk het geweten. Die had het hem verboden de wijde wereld in te trekken zoals alle andere studenten. Gingen zij na hun studie met het vliegtuig naar Londen, New York of Bejing, hij keerde naar zijn geboortegrond terug, in een gammele bus, met niet meer dan een paar vuile kleren en een diploma op zak. Het hoogste wat hij kon bereiken met zijn diploma was het burgemeesterschap. Het leek heel wat, maar in vierendertig jaar dat hij had meegedaan aan de verkiezingen voor het burgemeesterschap was geweest was er nooit een tegenkandidaat geweest. Hij was de enige met de juiste papieren. De enige ook die het had gewild. Alhoewel, bedacht hij. Dat was niet helemaal juist. De oude Don Antonio de Menezes had ook altijd burgemeester willen worden en had er zelfs de papieren voor gehad, maar hij had als jong broekkie aan de verkeerde kant van de lijn gestaan tijdens de dictatuur van Salazar.
Maria vertelde over haar eigen belevenissen van het afgelopen weekend. ‘We zijn ook naar mijn schoonouders gegaan. Met ze naar het strand gegaan. En daarna….' Haar vrolijke gebabbel verdreef zijn grootste frustraties. Heerlijk om iemand over onbenulligheden te horen praten. Het verdreef zijn gepeins over de gemiste kansen, over de gouden kooi waar hij nu in zat, over het ontbreken van uitdagingen en spanning. Wat hij ook in zijn leven allemaal had gemist, Maria had hij in ieder geval. Als secretaresse, wel te verstaan.
Ze veegde haar haar achter haar oren. Prachtig zwart, dik en golvend haar. Ze gleed met een vinger over het gelakte hout van het bureau. Hij slikte. In die ene vinger zat meer elegantie en schoonheid dan het hele lichaam van zijn vrouw bezat. Haar lichaam vertoonde inmiddels meer overeenkomsten met een zak aardappelen dan met menselijke gestalte. Laat staan een vrouwelijke. Maar waarom zou ze ook nog moeite doen? Kijk naar je zelf, wierp ze hem altijd voor de voeten als hij haar aanspoorde iets leuks aan te trekken. En inderdaad: in zijn haarlijn zat inmiddels een kloof ter grote van de Grand Canyon. Zijn buik dijde met de dag uit, terwijl zijn benen, ooit gespierd en stevig, als een paar luciferhoutjes onder zijn buik hingen, machteloos en onzichtbaar. Net als het andere, meer essentiële mannelijke onderdeel, dat al jaren niet meer zichtbaar was en evenmin bungelde. Het was niet meer dan een verschrompeld lapje huid, dat haast toevallig tussen zijn benen hing.
Hij schudde zijn hoofd. Nee. Ook al was ze ‘maar’ zijn secretaresse, ze was onbereikbaar. Ze was getrouwd. Gelukkig, voor zover hij kon zien. Drie kinderen. Onbereikbaar, zoals alle vrouwen van rond de dertig voor hem onbereikbaar waren.
En toch. Zijn vrienden hadden dezelfde problemen. Allemaal rond zestig, dus ook zij hadden last van de zwaartekracht die hele delen van het lichaam naar beneden trok. Maar om de een of andere reden zwermden jonge meiden op hen af als vliegen op een pot honing. Natuurlijk, ze hadden veel geld. Voor iedere meid een andere creditkaart, was het devies van zijn beste vriend. Die werkte voor McDonalds en als hij een lekker ding op een vestiging tegenkwam liet hij haar bij hem langs komen. Om te solliciteren naar de functie van adjunct bureaumanager. Wat niet veel beter was dan het hulpje van de secretaresse. Tijdens de sollicitatieprocedure had hij meer dan genoeg tijd om de meisjes goed te ‘leren kennen’. Als ze eenmaal gewend waren aan het kantoorleven nam hij zo’n verovering wel eens mee naar een congresje op de Kaapverdische Eilanden of Mozambique. En ze gingen allemaal gewillig mee. ‘Iedereen heeft zijn prijs’, beweerde zijn vriend. ‘Een kwestie van de juiste prijs betalen. Meer niet.’
Hij geloofde er niets van.

Maria babbelde nog altijd over het weekend. Hij stak zijn hand op.
‘Dank je wel, Maria, voor de koffie. Maar nu moet ik aan de slag. Ik heb nog een drukke dag. Wil je vragen of Don Antonio straks even langs komt? Zijn auto staat weer op mijn plek. Hij kan…’ Hij bladderde voor de schijn door zijn maagdelijk lege agenda. ‘Rond een uur of twee langs mogen komen.’ Hij wachtte tot ze aanstalten maakte om weg te gaan. Aarzelend schoof ze van het bureau weg. Vervolgens fronste ze. Tenslotte beende ze driftig naar de deur, die ze met een klap achter zich dicht sloeg.
Ook dat nog. Het enige lichtpuntje in zijn leven had hij eigenhandig uit gewapperd. Hij sloot zijn ogen. Heel langzaam zakte hij steeds dieper weg in de burgemeestersstoel.
Een knal ontwaakte hem weer bruut uit zijn ochtendslaapje.
Don Antonio was bruut de kamer binnengestormd. Hoe oud was de man? Een jaar of vijfenzeventig. Maar nog altijd kwiek. Onkruid. Salazar aanhanger van het ergste soort. Nog steeds dweepte Don Antonio met de dictator. Als geen ander had hij genoten van de tijd met de vijfjaarplannen, de geheime dienst die iedereen angst aan joeg, de oorlogen in de koloniën. De laatste glorietijd van het Grote Portugese Rijk, noemde hij het. Iedereen in het dorp haatte hem. Zelfs Maria moest niets van de man hebben, maar zijn invloed was nog altijd immens. Oude, verarmde adel. Zijn ‘vrinden’ – of liever, hun kinderen, want zij konden wel met pensioen- zaten nog altijd op hun positie in hun bedrijven en ministeries en hadden afgedwongen dat hij secretaris van de gemeente zou zijn, de man die alle belangrijke benoemingen moest nemen of afwijzen op die ene na: die van de burgemeester. Want die werd door het volk gekozen.
‘Don Antonio! Wat een onverwacht genoegen! Goed dat je langs komt! Ik…’
Don Antonio wierp een grote enveloppe op het bureau. Vervolgens verstarde hij in de houding die hij altijd aannam als hij iemand wilde intimideren: handen over elkaar, scherpe kin iets omhoog, de kleine ogen minzaam op zijn tegenstander gericht alsof hij op het punt stond een kakkerlak te vertrappen.
Jorge nam de enveloppe en bekeek hem. Op de voorkant stond een afbeelding van de Europese gemeenschapsvlag.
'Lag afgelopen vrijdag op mijn bureau. Ik heb het hele weekend mezelf afgevraagd waarom je in vredesnaam nooit iets hebt gezegd. Dacht je dat we er nooit achter zouden komen?' vroeg Don Antonio.
Jorge haalde zijn schouders op. ‘Wat?’
'Een rondweg? Wat ben je in vredesnaam van plan?'
Jorge staarde naar de lange, rechte neus en afhangende oogleden van zijn opponent. ‘Waar heb je het over? Welke rondweg? Je spreekt in raadselen. Zoals wel vaker. Maar nu je hier toch bent… Die auto van jou …'
Don Antonio wees naar de papieren.
'Niet nieuwsgierig of ze het hebben goedgekeurd? '
Jorge fronste zijn wenkbrauwen. Hij opende de enveloppe. Een enorme stapel formulieren spreidde zich uit over het bureau. Hij nam de bovenste. Natuurlijk in het Engels. Het was al weer een poos geleden dat hij Engels had gelezen. Met enige moeite ontcijferde hij: ‘Met veel plezier delen we u mede dat we uw aanvraag voor de rondweg naar de thermen hebben goedgekeurd. Zou u zo vriendelijk…’ Hij wierp een korte blik op de andere papieren die voor zover hij kon zien formulieren waren waarop de aanvrager alle gegevens van aannemers, onderaannemers, vervoerders, beveiligers en de hele mikmak in kon vullen.
'Waar slaat dit op?'
'Dat bedoel ik. Waar slaat dit op? Het enige dat ik weet is, dat als je het invult, we een project mogen uitvoeren ter waarde van vijftig miljoen euro.'
Jorge verslikte zich in zijn koffie. ‘Vijf?’
'VijfTIG,’ verbeterde Don Antonio. ‘Je weet echt niet, is het wel?’
'Nee. Geen idee. Zoals ik al zei. Ik dacht dat je nu wel wist dat ik niet degene ben die hier snel zal liegen.'
Don Antonio schudde zijn hoofd. ‘Nee, inderdaad, zo naïef ben je wel.’ Hij nam een stoel en ging voor het eerst in de vierendertig jaar dat ze met elkaar, of beter, tegen elkaar in, werkten, aan zijn bureau zitten. En begon te lachen. Eerst zachtjes, daarna bulderend, zoals alleen echte bassen kunnen bulderen. Hij eindigde met een hoestbui zoals alleen verstokte kettingrokers konden hoesten.
'Oké. Vijftig miljoen. Het enige wat we hoeven te doen is die papieren invullen, en we hebben vijftig miljoen. Voor het aanleggen van goede ontsluiting van onze - ik citeer - “historisch thermische baden”.’
Jorge staarde naar zijn vingers. Dat was hem ook al opgevallen. Hij mompelde zachtjes voor zich uit: 'Hmmm… Thermische baden…'
Don Antonio glimlachte. 'Je kent ze wel. Bubbel, bubbel. Lekker warm. Wordt vaak geneeskrachtige werking aan toe geschreven. Toeristische attracties, hotels, restaurants, campings.' Don Antonio maakte een cirkel in de lucht. ‘Rondweg om de plaatselijke bevolking te ontlasten van het voorbij razende verkeer.’
Jorge bleef naar zijn vingers staren. ‘Tja. Het lijkt me dat, eh… Vind je niet, dat we dat zouden moeten zeggen?’ Met zijn vingers draaide hij nu cirkeltjes op het eeuwenoude bureaublad.
‘Dat we wat zouden moeten zeggen?' vroeg Don Antonio.
‘Nou…’
Een zachte klop op de deuren onderbrak het gesprek. Maria kwam binnen gewandeld met een nieuwe kop koffie voor hem. Ze zag Don Antonio. Ze verschoot van kleur. Haar gezicht verstrakte. ‘Don Antonio. Goede middag. U ook een kop koffie?’
Don Antonio knipoogde: ‘Graag, liefje. Je weet wel.’
Ze knikte houterig en snelde de kamer uit.
Ze keken elkaar aan. Don Antonio was de eerste die weer wat zei. ‘Weet je wel wat dit betekent?’ Hij prikte met de nagel van zijn wijsvinger in het bovenste velletje van de stapel.
Jorge schudde zijn hoofd.
‘Vrijheid.’
‘Vrijheid?’ vroeg Jorge.
‘Voor mij: het aflossen van onze leningen.’ Don Antonio keek weg, naar de deur waar ieder moment de secretaresse door kon komen.
‘Sorry?’
‘Denk je dat die Engelse kostscholen voor onze kleinkinderen niets gekost hebben? Het onderhoud van onze tuinen rond het kasteel? De huizen van de kinderen? Onze auto’s?’
‘Wat? Maar… Dit geld is voor een weg. Naar de thermen. En dus…’
‘En dus?’ vroeg Don Antonio. ‘Je weet hoe het gaat: van die vijftig houden we er minstens tien over. Een paar voor jou, een paar voor mij. Net als vroeger. En als je het nodig vindt, dan kun je zelfs wat voor het hele dorp doen. Er is meer dan genoeg.’ Hij keek Jorge recht in de ogen. ‘Of denk je dat je ooit nog zo’n kans gaat krijgen in dit leven?’
Jorge fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat lijkt me niet ter zake. Het gaat hier om principes. Om wat goed is en wat niet. Om het geven van het goede voorbeeld. In deze tijd kun je niet meer teruggrijpen naar corruptie en bedrog. Dat heb ik mijn kiezers beloofd. Ik…’
‘Gelul, Jorge. Gelul. Geloof me, ik weet waar ik het over heb. Denk je nou werkelijk dat er zo verschrikkelijk veel is veranderd sinds ‘74? Dacht je werkelijk dat jouw vriendjes hun geld eerlijk hebben verdiend? Bullshit. Ze kloppen de armen van nu net zo hard uit als wij in opdracht van onze grote leider vroeger deden. Alleen veel geniepiger en met veel meer schade. Zat die beste vriend van jou niet bij McDonalds hier in Portugal? Dacht je werkelijk dat ze niet weten dat die vieze lapjes vlees en die zoute aardappelsprietjes al die kindertjes helemaal vervetten, zodat ze over twintig jaar alleen nog maar kunnen waggelen? Om over dertig jaar morsdood neer te vallen door een massaal hartaanval, terwijl ze de vierde hamburger van die dag verzwelgen? En dat miezerige ventje bij de bank? Waar was zijn geld toen de banken sprongen? Was dat niet heel toevallig net een paar dagen ervoor verhuist naar een rekening op de Kaaiman eilanden? Of neem dat mannetje die bij - wat is het ook al weer? – oh ja, Q8 werkt. Hoeveel geld steken zij in hun zakken terwijl ze op de zwarte markt in het zuiden van Turkije voor de helft van de normale prijs miljoenen tonnen olie op kop tikken? Dacht je dat hem het iets kon schelen dat de handen die de olie hebben opgepompt vorige week de nekken hebben doorgesneden van onschuldige ontwikkelingsmedewerkers uit naam van het grote Kalifaat? En nu we het er toch over hebben… Zat dat andere vriendje niet bij Binnenlandse zaken? Waar ze speciale teams hebben die jagen op terroristen met Jihadistische neigingen? Dacht je dat de geheime dienst nu vriendelijk vroeg aan die zogenaamde terroristen of ze alsjeblieft, alsjeblieft alle namen willen opschrijven van de mensen voor wie ze werken? Of denk je dat ze oude, beproefde en betrouwbare technieken gebruiken die Salazar ook al gebruikte op de subversieve elementen die de samenleving toen onderuit wilden halen? Vroeger zaten honderden subversieve studenten in de gevangenis op de Berlenga eilanden. Nu zogenaamde Jihadisten. Dacht je werkelijk dat er iets nieuws onder de zon is? Er is niets veranderd. Niets.’ Don Antonio wees naar de papieren op het bureau. ‘Dit is je kans, Jorge. Natuurlijk zul je hier en daar gemopper gaan horen, maar deel een beetje uit aan de juiste mensen en ze houden hun mond. Geld is het beste middel om conflicten te sussen. De kunst is de juiste mensen te sussen. En Europa?’ Hij wierp zijn armen uit. ‘Wat is Europa in Godsnaam? Een mens? Een ding? Weet dat ding dat wij bestaan? Blijkbaar hebben ze geen idee… Dacht je dat het nu nog weet dat het geld heeft geschonken aan San Pedro do Sul? Misschien zit er ergens in dat ding een radertje dat het weet. Maar dat ene radertje zal het geen moer interesseren wat we er mee zullen doen, want het is toch maar een radertje.’ Hij nam een diepe teug adem: ‘Zoals ik het zie is dit je enige kans om er voor te zorgen dat jouw kinderen en jouw kleinkinderen uit het moeras te trekken waar jij ze eigenhandig in hebt geduwd. En volgens mij is dat de belangrijkste, nee, de enige taak die je hebt in dit leven.’
Don Antonio zuchtte. ‘Idealen bestaan alleen in je hoofd. Ze hebben niets met de werkelijkheid te maken.’
Hij liep naar de deur en opende deze net op het moment dat Maria met de koffie naar binnen wilde lopen. Don Antonio griste de cappuccino uit haar handen en wandelde de deur uit. Net voordat die dichtviel draaide hij zich nog eenmaal om en stak een vinger op. ‘In je hoofd, Jorge. In je hoofd.’

Een jaar later

Net na het bereiken van de top van de berg was een uitzichtpunt, waar we even halt hielden. Het was prachtig weer, het dal lag zinderend van de hitte beneden ons. Ondanks het warme weer lagen de akkers en wijnbouwgronden er prima bij. Niets te zien van de economische crisis. Het was alsof we in een klein paradijsje waren terecht gekomen. Enkele kilometers verderop lag een van de tussenstoppen van de route. San Pedro do sul. Even een kop koffie en dan nog een kilometer of twintig naar de Thermas do Pedro do Sul, het zusterdorpje van dit dorpje, waar we een hotelkamertje hadden gereserveerd.
‘Jeetje. Wat een weg zeg.’ Rob wees naar het brede lint dat zich over de berg naar beneden slingerde. Over de hele afstand waren maar een paar auto’s en een vrachtwagen te zien. We stapten op onze fietsen en lieten ons naar beneden rollen, over de brede, lege, net geasfalteerde weg naar de eerste rotonde waar een enorm kustwerk op stond, een clowneske parodie op Europa.
'Mijn hemel. Wat een apparaat. Dat moet flink wat gekost hebben… En dat in deze tijd. Hadden ze niet iemand in kunnen huren om er even goed over na te denken?'
Ook op de tweede en derde rotonde stonden enorme, patserige kunstwerken.
Ik grinnikte. Inderdaad wel een beetje veel van het goede. San Pedro do Sul was een stadje van niks. Geen enkele toeristische attractie te bekennen. Geen manuelijnse kerken, geen zestiende eeuwse kloosters, nergens een Romeins huis of tempel. Maar naarmate we dichterbij kwamen verbaasde ik me toch wel over de rijkdom in de stad. De scholen hadden net een opknapbeurt achter de rug. Enkele huizen leken spiksplinternieuw, terwijl het gros van ellende leek in te storten. We naderden het centrale pleintje van het dorpje dat er heel modern uitzag: grote, marmeren bankjes rondom het centrale plein, prachtige natuurstenen stenen op de grond. Aan de ene kant een simpele, maar eveneens goed onderhouden kerk. Aan de andere kant een gloednieuw ‘design’ gemeentehuis vol glas en metaal. Alles glinsterde.
We zetten onze fietsen voor een klein cafeetje waar een paar tafeltjes buiten stonden en bestelden koffie.
‘Zouden ze de loterij gewonnen hebben?’ vroeg Rob.
‘Je zou het haast denken,’ antwoordde ik.
Twee Jaguars reden achter elkaar aan naar de parkeerplaats voor het gemeentehuis. Een oude, magere man met een grote neus en prominent voorhoofd waar een flinke bos grijs haar op wapperde stapte uit de ene. Uit de andere kwam zijn tegenpool: een klein, gedrongen kaal mannetje. Ze liepen naar elkaar toe en gaven elkaar een hand. Vervolgens wees het kleine mannetje naar de passagier die net uit de wagen stapte: een elegante dame van rond de dertig in een prachtige jurk en Louis Vutton tas over de schouder. Giechelend liep ze naar het kleine mannetje. De lange magere man lachte en sloeg het mannetje op zijn schouders. Gebroederlijk liepen ze samen het gebouw binnen, gevolgd door de langbenige zwartharige schoonheid.
De barman zette de koffie voor ons neer.
‘Dat moet wat gekost hebben’, merkte Rob op en wees naar het gemeentehuis.
De barman grinnikte: ‘Zeg dat wel. Dat heeft jullie inderdaad heel wat geld gekost!’

San Pedro do Sul © René Leijtens

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2014  René Leijtens