Nog voordat ze de voordeur had geopend wist Niels al, dat het weer helemaal mis was. De piepende remmen, de forse klap van het dichtgeslagen portier, de driftige tred van haar Crocs over het grintpad, zelfs het gerammel aan de deurknop verrieden ingehouden woede en frustratie. Natuurlijk struikelde ze vervolgens over de deurmat, gooide ze vloekend en tierend haar tas in een hoek van de garderobe en sloeg ze de gangdeur met een klap achter zich dicht. Met verwilderd haar en rode konen betrat ze de kamer en staarde ze hem van een afstand aan, alsof ze zich voor het eerst realiseerde dat ze niet alleen was op de wereld. ‘Gaat het?’ vroeg hij bezorgd. Ze blies haar wangen bol, schikte voor de spiegel tegenover de gang halflange, donkerblonde haar met een hand glad, liep naar de eettafel en gaf hem een zoen. ‘Ja hoor. Druk geweest vannacht.’ Ze ging op haar vaste plekje zitten, tegenover het raam met het zicht op de net ontwaakte tuin, nestelde. Vervolgens smeerde ze de sneeën vol boter en jam, net iets te dik, waardoor de jam over haar kin droop toen ze er een hap van nam. ‘Echt niet?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Hoezo?’ vroeg ze, net iets te snel. ‘Nou, omdat ik je één keer eerder zo heb meegemaakt, ’ antwoordde Niels bezorgd. Nog voordat hij het had gezegd had hij al weer spijt. Waarom zou ze nu weer zo’n enorme fout hebben gemaakt? Alsof ze niets had geleerd van de vorige keer, toen ze een zakje bloed aan de verkeerde patiënte had gegeven met alle gevolgen van dien. Patiënt dood, Jolanda overspannen, tuchtrechtelijke berisping, maandenlange opname in een psychiatrisch ziekenhuis, een ontslagprocedure die net op het nippertje gestopt kon worden. Maandenlang had ze in een zwart gat geleefd, waar zelfs het licht niet in door kon dringen. Pas na een jaar, vele pillen, electroshocken en heel, heel veel praten had ze enkele stappen buiten de deur kunnen zetten. Natuurlijk had ze er van geleerd. Zulke fouten zou ze nu niet meer maken. Onmogelijk. Hij schudde zijn hoofd. Nee, onmogelijk. Ze sloeg een diepe zucht, maar bleef dooreten, waarbij ze lichtjes met haar hoofd knikte. Was het een bevestiging? Of was het de vermoeidheid van de nachtdienst? Ze legde twee nieuwe boterhammen op haar bord en begon ze weer te beboteren. Voordat ze hap nam keek ze naar hem op. ‘Oké. Er is wat gebeurd. Er is een patiënt overleden.’ Niels schudde ongelovig zijn hoofd. ‘Je werkt op een oncologieafdeling. Ze sterven daar bij bosjes.’ Hij nam haar linkerhand in de zijne, die als een slap vaatdoekje in zijn hand lag. ‘Sorry, maar moet dat nu?’ vroeg ze uiteindelijk, terwijl ze haar hand terug trok. ‘Ik ben moe. Het was een drukke nacht. Ik heb nu even geen zin in diepzinnige gesprekken. Ik wil naar bed.’ ‘Oh, Jolanda. Niet weer. Niet net als de vorige keer. Alsjeblieft.’ Hij kneep in de levensloze hand. ‘Voor ik het weet ben ik je weer voor jaren kwijt.’ Jolanda blies haar wangen vol lucht. ‘Nu niet. Vanavond. Misschien.’ Met een ruk schoof ze haar stoel naar achteren en liep naar boven, de badkamer in. Niels schudde zijn hoofd. Dit beloofde niet veel goeds. De herinneringen aan de gebeurtenissen van drie jaar geleden waren nog te vers. Het ontbrak er nog maar aan dat nu de telefoon zou gaan rinkelen en haar werk… De telefoon rinkelde. Zijn adem stokte. Met lood in de schoenen sjokte Niels naar het apparaat. Het nummer kwam hem bekend voor. ‘Goede morgen. U spreekt met Karin Westerveld, de, eh, teamleidster van uw vrouw. Is het mogelijk dat ik haar nog even kan spreken voordat ze gaat slapen?’
*
Al bij de eerste stap voelde Jolanda dat de afdeling in alle rust de nacht was ingegaan. Geen medicijnkarren op de gang, geen druk heen en weer rennende collega’s. Geen schreeuwende en huilende patiënten. Bijna alle bedden bezet, dus weinig plaats meer voor opnames. Ze had er nog behoorlijk tegenop gezien. De leerlinge met wie ze de nacht in ging was onervaren leerlinge, nog maar een jaar of twintig, net geen kind meer. Voor zover ze wist best een lief meisje vol goede bedoelingen, maar weinig kennis en kunde. Aan wie ze weinig zou hebben als er een calamiteit zou zijn. Ze tapte een kop koffie uit de automaat. Met het bekertje in de hand liep ze naar het verpleegkantoor, groette de collega’s van de avonddienst en opende de dossiers van de patiënten op de computer. Stuk voor stuk geen al te zieke patiënten. Op een na. Meneer van der Plas, een wat oudere man van rond de zeventig met non hodgkin lymfoom. Vandaag was hij begonnen met de laatste optie, een ABVD-kuur, de waterstofbom onder de chemo’s. Maar ze hoefde er niet mee. Het eerste deel van de kuur was al ingelopen en pas over twaalf uur moest de rest aangehangen worden. Na de overdracht vertrokken de collega’s van de avonddienst naar huis. Petra schoof haar stoel naar haar toe. ‘Hoi. Dit is mijn eerste nachtdienst ooit.’ Jolanda glimlachte. ‘Nou, volgens mij is het wel rustig, dus hebben we alle tijd om je in te werken. Allereerst: wat mag je wel en niet?’ Petra trok haar schouders op: ‘Best veel. Patiënten wassen, medicijnen delen, wonden verzorgen. Ik ben bezig met het aanhangen van medicijnen via het infuus, maar die heb ik al verschillende keren onder begeleiding gedaan.’ Best veel nog, concludeerde Jolanda. ‘Hoe vaak heb je het al geoefend, medicijnen via het infuus?’ Petra pakte haar map en begon druk te bladeren. Ze liet enkele feedbackstukjes zien waarin collega’s hadden aangegeven dat Petra volgens protocol een medicijn had aangehangen aan een infuus en dat ze dit wat hen betrof wel zelfstandig zou mogen doen. ‘Mooi hoor. Maar waarom is het dan nog niet afgetekend?’ vroeg Jolanda. ‘Oh, ik ben toevallig mijn begeleiders nog niet tegen gekomen. Morgen zie ik ze in de dagdienst, ik wilde hen dan vragen het af te tekenen.’ Jolanda knikte. ‘Zullen we afspreken dat jij de intraveneuze medicatie van je eigen patiënten doet? Dan kijk ik achteraf of je alles goed hebt aangehangen en hebt afgetekend. Goed?’ Petra begon te glimmen van trots. Vervolgens wijdde Jolanda haar in in de ins en outs van de nachtdienst, het lopen van de rondjes, het controleren van de medicijnen, opiaten, zuurstofflessen en de glucoseapparaten. ‘En wat is dat?’ vroeg Petra. Ze wees op een curverbox vol infuuszakjes met rode stickers erop. ‘Dat zijn de chemokuren voor Meneer van der Plas. Die moeten…’ ze keek even op haar horloge, ‘om half een aangehangen worden.’ Petra knikte. ‘Maar die is toch eigenlijk al opgegeven? Zijn dochter slaapt bij hem op de kamer. Dan is hij toch terminaal? Waarom geven ze zo’n man nog chemokuren?’ Jolanda grinnikte. Goeie vragen, dacht ze. Niet gek, die Petra. ‘Wel heel ziek, ja, maar terminaal?’ Samen liepen ze terug naar het verpleegkantoor. ‘Soms is een chemokuur de enige manier om iemand die heel erg ziek is nog een beetje kwaliteit van leven te geven. Als je niets doet gaan ze op een ellendige manier dood. Van de andere kant kan de kuur zelf de man ook dood maken. Het blijft een enorme gok. Zo’n patiënt noemen we een dubbeltje.’ Verbaasd keek Petra haar aan. ‘Een dubbeltje op zijn kant.’ Jolanda lachte, vooral toen ze zag dat er nog steeds geen lampje begon te branden. Nadat ze alle controles en administratie hadden afgerond was de nacht alweer voor drie kwart voorbij. Nog even de AB’tjes aanhangen,, rapportages bijwerken en klaar. Ze liep naar de medicijnkamer en nam haar deel van de antibiotica’s die ze moest aanhangen. Haar oog viel op de curverbox. Die was leeg. Verbaasd tilde ze de box op en schudde in de hoop dat zo de zakjes als een witte konijn uit een hoge hoed tevoorschijn zou komen. Maar de box bleef leeg. Ze begreep het niet. Waar was de kuur gebleven? Ze slikte een dikke brok weg. Het zal toch niet… Met gepaste haast rende ze het verpleegkantoor in, waar Petra op haar telefoontje zat te tikken. ‘Petra? Weet jij waar de zakjes uit deze doos zijn gebleven?’ Zonder blikken of blozen knikte Petra trots: ‘Precies om half een aangehangen, zoals je had gezegd.’ Jolanda voelde hoe het bloed uit haar hoofd trok en de benen slap werden. Snel ging ze zitten. Als reactie verscheen er in het gezicht van Petra een uitdrukking van verbaasde onschuld. ‘Half een, zei je. Dus heb ik ze om half een aangehangen. Dat moest toch?’ ‘Oh God… Nee, stomme trut. Oh God, oh God. Half een in de middag. Bovendien mag je helemaal niet in chemokuren komen. Wie heeft je in vredesnaam… Oh, godverdomme…’ Dit keer was het Petra die bleek werd. Op dat moment klopte de dochter van Meneer van der Plas op de deur van het verpleegkantoor. Aarzelend nam de vrouw, een jaar of veertig oud, kort, donkerblond haar, diepe, bezorgde groeven in haar voorhoofd, het woord. ‘Zuster? Zou u willen komen kijken? Volgens mij gaat het niet goed met mijn vader. Hij…’ Op de voet gevolgd door de dochter snelwandelde ze naar het kamertje waar Meneer van der Plas lag te happen naar lucht alsof hij die door een geknakt rietje naar binnen moest zuigen. De aderen in zijn hals opgezet, alle hulpademhalingsspieren in gebruik, witte vingertoppen en neus. Ze hoefde geen bloeddruk te meten om te weten dat deze laag was. Deze man was stervende. Ze rende naar de medicijnkamer waar ze een zuurstofbrilletje uit de kast rukte, belde een arts – Petra zat nog steeds als versteend in haar stoel - en holde snel weer terug. Nog voordat ze de kamer opliep wist ze al dat het was gebeurd. Alleen de zachte molen van het infuus was te horen. Ze gluurde naar binnen. De dochter hield de hand van haar vader vast, tilde die naar haar mond en drukte er een kus op. Ze klopte op de deur, waardoor de dochter opschrikte en de hand van haar vader los liet. Bijna werd ze omver gelopen door de arts die de kamer binnen stormde. De jongeman keek even naar het lichaam, vervolgens naar Jolanda. ‘Niet reanimeren, geen ic’, fluisterde Jolanda. De arts liep vervolgens op de dochter af. ‘Sorry, mevrouw. De zuster had me gebeld om zo snel mogelijk te komen, maar ik vrees dat we al te laat zijn. We…’ Terwijl de arts op geruststellende toon de gebruikelijke zinnen uitsprak, bestudeerde Jolanda hoe het dodenmasker het gezicht van de man in bezit nam. De lijnen in het gezicht verscherpten, de kleur van doorbloeding van de huid verdween, het licht in de ogen doofde. Zachtjes begon de vrouw te huilen. Stilletjes slopen Jolanda en de arts uit de kamer. De arts schudde zijn hoofd. ‘Vreemd. Ik had die man niet overgedragen gekregen. Is er iets gebeurd?’ vroeg hij. Jolanda bestudeerde de arts. Het was Marc, een van de meest relaxte en deskundige assistenten die ze kende. Tijdens het lopen fladderde zijn jas als een witte superman cape om zijn lange, magere lichaam. Met zijn lange vingers wreef hij door zijn ogen en trok ze als een kam door zijn warrige zwarte haren, alsof hij net uit bed was gestapt. ‘Wat had-ie ook al weer?’ Zo beknopt mogelijk vertelde Jolanda hem over de ziektegeschiedenis en behandelingen die de man achter de rug had. En over de kleine kans die hij had om door de kuren heen te komen. ‘Het was een dubbeltje op zijn kant, had de dokter gezegd.’ Ze hoorde zichzelf de woorden zeggen. Ze zag aan de het zachte knikken van het hoofd van Marc dat hij in zijn hoofd al bepaalde conclusies had getrokken. Ze liepen terug naar het verpleegkantoor, waar Petra nog altijd voor zich uit staarde. Toen ze zag dat Jolanda de overlijdenspapieren pakte rende ze weg, verbaasd nagekeken door de arts. ‘Let maar niet op haar. Dit is de eerste keer dat ze een dode meemaakt. Heb ik niets meer aan, de rest van de nacht.’ Grinnikend klikte Marc het dossier open. Met een schuine blik las ze met hem mee. Alles wat ze gezegd had stond in het dossier. Ze zag hoe Marc de informatie in zich opnam en die naast die van haar zette. Het klopte. De rest was slechts een kwestie van zwijgen. En hopen dat de dochter niet te veel zei, als de arts alle verplichte vragen zou gaan stellen. Maar de vrouw was, hoewel erg verdrietig, ook heel reëel toen Marc de vragen met haar doornam. Nee, geen obductie. Nee, geen verdere vragen. Alles was duidelijk. De artsen hadden het al van te voren gezegd. Er was een kans dat hij zou overlijden aan de kuur en die was best groot. Voor alles was ze dankbaar voor de zorg die haar vader van de afdeling had gekregen. Even kreeg ze het weer te kwaad op dat moment. Jolanda wreef over de schouder van de vrouw, waarop die door haar tranen heen naar haar glimlachte. Marc stond op. ‘De zuster zal de verdere procedure met u doornemen. Jolanda, ik zal de papieren in het kantoor leggen.’ Jolanda stak haar hand op ter bevestiging. Ze ging naast de dochter zitten. ‘Komen er nog andere familieleden? We zullen dan even het lichaam opfrissen. De lijnen weghalen en zo. Dan, als de familie is geweest zullen we de medewerker van het mortuarium bellen. Die zal het lichaam naar het mortuarium brengen. U moet morgenvroeg de begrafenisondernemer bellen. Alle bijzondere afspraken kunt u met hem bespreken. Kleding, avondwake, begrafenis enzovoorts.’ De vrouw schudde haar hoofd: ‘Nee. Mijn zus woont in Groningen. Voordat die hier is...’ ‘U kunt de begrafenisondernemer vragen of zij bij hen nog afscheid kan nemen.’ De dochter probeerde een gaap te onderdrukken. ‘Vindt u het erg als ik ga? Ik ben doodop.’ In haar hoofd slaakte Jolanda een diepe zucht. ‘Tuurlijk. Zal ik even alle spullen bij elkaar pakken? Dan kunt u die meteen meenemen.’ Even later liep Jolanda samen met de dochter de afdeling af en begeleidde haar met al haar tassen in de lift. ‘Zuster, echt heel erg bedankt. Jullie zijn fantastisch. Mijn vader…’ Haar stem brak. Ze hield haar hand voor haar mond, terwijl de tranen in haar ogen sprongen. ‘Hij zei dat als hij zou moeten sterven, dan maar het liefst hier.’ Ze tikte de knop in van de uitgang. ‘Oh, en doe ook de groeten aan die lieve meid die vannacht voor hem gezorgd heeft. Ook zo’n lieverd. Ik…’ De liftdeuren schoven dicht. Het laatste wat Jolanda zag was het wuiven van haar hand. Ze liep naar de keuken waar ze een glas water nam. Eerst moest ze haar gedachten op een rijtje zetten. Er stonden een paar dingen vast: de arts had alles afgedaan als een normaal overlijden. De dochter had geen idee dat er iets was gebeurd dat niet hoorde. Alleen zij en Petra wisten wat er was gebeurd. Als de waarheid boven tafel zou komen zou niemand er beter van worden. De dochter niet, de arts niet, en zeker zij niet. Petra had geen idee wat er op haar af zou komen, maar zij kende die als geen ander. Eerst een intern onderzoek door een commissie. Daarna de inspectie. Vervolgens de tuchtraad. Voor Petra zou de schade waarschijnlijk beperkt blijven tot een onvoldoende beoordeling van de stage, heel misschien einde opleiding. Maar ze was nog jong en kon nog alle kanten op. Voor haar zelf zou het einde van haar verpleegkundige carrière betekenen en einde werkzaam leven. Nota bene voor iets wat ze niet had gedaan. Want ze was zogenaamd eindverantwoordelijk. Terwijl Petra… Maar met haar voorgeschiedenis zouden ze alles aangrijpen om haar voor eens en voor altijd eruit te gooien. Het had de vorige keer al weinig gescheeld. Petra klopte op de deur van de keuken. Haar ogen waren rood van het zoute traanvocht en het vele wrijven in de ogen. Met trillende onderlip stond ze voor Jolanda, alsof ze zich vrijwillig aan haar aanbood als slachtdier. ‘Heb ik…?’ Ze begon weer te huilen. Ach. Het arme kind. Ze had geen idee gehad. Chemokuren en antibiotica, wat maakte het ook uit in de ogen van een twintigjarig meisje dat zich net uit de moederschoot had ontworsteld? Ze wreef over de rug van het meisje. ‘Echt, geloof me, die man had het nooit gehaald. Zelfs de arts zei het. En trouwens: hij had die kuur sowieso moeten krijgen, alleen een paar uur later. Die paar uur maken echt niets uit.’ Nu ze het hardop uitsprak, merkte ze, dat het helemaal zo gek nog niet klonk. Natuurlijk had die man deze kuur sowieso nooit overleefd. Moesten zij en het meisje daar de dupe van worden? Petra begon te huilen op haar schouders, waarop ze haar als een kind heen en weer begon te wiegen. ‘Ach meiske toch, ach meiske. Rustig maar, rustig. Ik zorg dat het goed komt. Rustig maar…’ Langzaam kwam Petra tot rust. Ze leidde haar naar het kantoor, zette haar in een stoel en gaf haar een kopje thee dat ze voorzichtig op begon te slurpen. Haar besluit stond vast. Al peinzend bekeek ze de inhoud van de kamer van Meneer van der Plas. Eigenlijk waren de lege cytostaticazakken het enige bewijs. Natuurlijk zou ze die weg kunnen gooien, maar ze kende haar collega’s. De afspraak was, dat ongebruikte chemo teruggestuurd werd naar de apotheek. Dat die ze vervolgens weg zou gooien, maakte niets uit. Regels waren regels. Een heel enkele keer werden de kuren opnieuw gebruikt en dus moesten de kuren terug worden gestuurd. Dus als uitgerekend zij de zakjes weg zou gooien, dan zouden de collega’s argwaan krijgen, want sinds haar fout voelde ze voortdurend hun ogen in haar rug prikken bij alles wat ze deed. Het mooiste zou zijn als ze de zakjes, gevuld en wel, naar de apotheek terug zou kunnen sturen. Maar hoe? Ze keek naar de infuuspaal waar een grote zak vol fysiologisch water met zout via een smal slangetje met een van de chemozakken was verbonden. Er ging een lampje branden. Ooit had een natuurkunde leraar een les gehouden waarin hij twee zakken had aan een paal had opgehangen met een slangetje ertussen. De bovenste zak zat tot de nok toe vol met een blauwe vloeistof, de kleinere had alleen een heel klein beetje gele kleurstof in de zak. Vervolgens zette hij een kraantje open. Natuurlijk wist ze wat er zou gaan gebeuren, maar het bleef een prachtig gezicht om het kleine zakje langzaam gevuld te zien worden met groene vloeistof. Communicerende vaten, heette het. Het vullen van de chemokuurzakken was een eitje. Vervolgens schroefde ze een nieuw dopje op de zijslangetjes, stopte de volle zakjes terug in de box en klaar. Tevreden over haar eigen inventiviteit zette ze de box terug in de apotheek. In het verpleegkantoor plofte Jolanda neer op een stoel. Ze keek naar haar handen, die trilden van vermoeidheid. Of was het spanning? Ze had nog een kans om alles terug te draaien. Om de arts te bellen en de waarheid eruit te gooien. Plots besefte ze dat Petra haar aankeek. ‘Word ik nu ontslagen?’ In haar stem klonk diepe, diepe wanhoop. Jolanda keek haar aan. ‘Maak je geen zorgen,’ antwoordde ze. ‘We hebben niets verkeerds gedaan.’
*
Niels nam de trap met twee treden tegelijk. In de spiegel zag hij het angstige gezicht van Jolanda. Natuurlijk had ook zij de telefoon gehoord. Maar het was niet wat ze dacht. Hij had de teamleidster gedwongen om eerst te vertellen wat er aan de hand was. Zonder enige toelichting duwde hij haar de telefoon in de handen. ‘Je werk.’ Aarzelend bracht Jolanda de telefoon naar haar oor. Karin praatte zo hard dat Niels het gesprek letterlijk kon volgen. ‘Jolanda? Hoi, met Karin. Luister. De apotheek heeft me gevraagd je te bellen. Ze zijn namelijk heel blij dat je die kuur van Meneer van der Plas hebt bewaart. Wat blijkt: toevallig moet vandaag een andere patiënte deze kuur. Ze passen de hoeveelheid aan, maar dat was geen enkel probleem. Echt sneu verhaal, die nieuwe patiënte. Hartstikke jong nog. Ze is zwanger en blijkt nu ook een ernstige vorm van non Hodgkin Lymfoom te hebben. Ze is in haar zevende maand, dus het kind is al bijna voldragen. Het liefst willen ze het laten komen, maar haar lab is zo slecht dat ze dat niet aandurven. Dus ze staan met de rug tegen de muur. Ze willen meteen behandelen en dankzij jou kan dat ook! Dus, namens de apotheek, die jonge vrouw en haar ongeboren kind: bedankt!’ Nadat ze de telefoon neer had gezet viel Niels om haar hals. ‘Vind je het niet geweldig? Ik ben zo blij voor je! Wat er ook is gebeurd: je hebt het goed gedaan!’ Hij gaf haar een zoen. ‘Ik durf te wedden dat je nu echt lekker kunt slapen!’
|