De nacht leunt al tegen de aarde. De dag geniet nog van een feeërieke sfeerverlichting en lijkt in roze en rood te twijfelen of hij de nacht volledige heerschappij zal gunnen. Terwijl ze dit hemelse schouwspel waarneemt, schroeft Lies de dop van de benzinetank af. De wijzer was zover naar het rode eindstreepje gezakt dat ze opgelucht adem haalde toen ze de pomp naderde. 'Selfservice.' Ze is het gewend en met kracht trekt ze de slang naar de overvloedig met chroom versierde Old Mobile en laat hem gulzig benzine slurpen. Want gulzig is hij, de grote Amerikaanse slee die ze tweedehands kochten en die haar man iedere week trots blinkend poetst. Lies heeft een hekel aan het vehikel dat brandstof zuipt als een zeeman bier na een lang verblijf op zee. Ze houdt de onwillige slang die ze achter de car om moest trekken stevig met haar rechter hand in het gat. Onderwijl kijkt ze naar de gloeiende hemel. Eigenlijk moet ze haar hoofd afwenden. Zonsondergangen stemmen haar weemoedig. Ze maken het sluimerende heimwee in haar wakker. Heimwee dat in haar is blijven zitten sinds haar vertrek uit Nederland. Ze heeft het ondergeschoffeld en laten begroeien met Amerikaanse charmes. Charmes die haar in het begin deden duizelen. Als lichtvleugelige vlinders fladderen ze de hele dag in honingzoete woorden om haar heen: 'How are you today?' Bij iedere: 'Have a nice day' zonk haar heimwee dieper weg en versmolt het leven van Lies langzamerhand met dat van de Amerikanen. Haar days zijn nice. In de Californische zon worden ze zelfs iedere dag stralender. Maar toch. Starend in die prachtige wolkeloze gloed, waarvan de laatste stralen als rondzwermende licht van een vuurtoren de donkere aarde raken, mijmert ze. Het kleine, het popperige, het intieme, het gezellige; ze mist het als de warme hand van haar moeder die haar op de kade stond uit te zwaaien. De tank is nog niet vol. Het donker kruipt nu uit alle richtingen naar de helle lichtvlek. Het tankstation verandert in een baken waar alle ogen naar toe getrokken worden. Ze voelt zich een object in een rijk verlichte etalage. Onrustig kijkt ze op de teller, onrustig ook kijkt ze rond. Tussen de duisternis en het schelle licht fonkelt de lak van een auto. Staat die daar allang? Ze heeft hem nog niet eerder opgemerkt. Een iemand staat erbij die nauwelijks contouren tekent. Ze zou de benzine willen dwingen vlugger te stromen. Met de slang in haar hand lijkt ze op een gevangen nachtvlinder die klapperend met zijn vleugels zo snel mogelijk probeert los te komen. De man, want het is een man, drentelt van zijn auto weg, nadert, loopt terug, komt weer dichterbij. Op het gezicht van de man spelen duisternis en licht hun spel van 'landje pik.' Onderzoekend kijkt hij naar haar auto. Is hij liefhebber van oude cars? Bewondert hij het spiegelende chroom? Of moet hij iets van haar? Angst begint in haar te knijpen als een kleine tang die venijnige beetjes hapt. Opgelucht bekijkt ze de cijfers op de meter. Vol genoeg. Ongeduldig schudt ze de laatste druppels van de slang. Ze houdt de man in het oog, loopt snel achter de auto langs en hangt de spuit op. Nou vlug de kaart pakken en wegwezen. Met één oog naar de man loerend en het andere gericht op de gleuf strekt ze haar hand uit om de creditkaart uit de gleuf te nemen.'Verdomme!' Ze grijpt mis. Ze wil zo vlug mogelijk weg. Nu. Nu ze voetstappen achter zich hoort. Nu. Nu ze voelt en weet dat de man op haar afkomt. Nog eens geprobeerd. Ze kan toch niet zonder de kaart wegrijden! Weer grijpt ze. Beet. De man staat nu net als zij in het volle schijnsel van de helle lampen. Ze grijpt de kruk van het portier. Nog voor ze die open heeft, staat de man bij haar auto. Ze is echt bang. Haar hart rikketikt in haar keel. Weer rukt ze aan het portier. Heeft geen zin hoort ze haar man roepen. Je moet de deur oplichten dan gaat hij vanzelf open. Gelukkig. Het lukt. Ze wil de auto induiken. Maar ze doet het niet. Ze weet nog niet waarom. Het lange neonlicht valt vol over zijn gezicht. Een vriendelijk gezicht. De ogen dromerig droevig gestemd. Hij is ouder dan zij. Een jaar of tien, schat ze. Een mooi passend kostuum draagt hij. Als een gentleman. Alleen. Ze ziet het nu pas. De mouw van zijn rechterarm zit leeg in zijn zak. Zonder hand, zonder arm. Hij heft zijn linkerarm op, wijst naar haar achterruit. Niet begrijpend wat hij bedoelt, kijkt Lies ook. Opeens moet ze lachen. Haar kinderen, haar al grote plaaggeesten hadden er een lange sticker opgeplakt: 'I like to hug a Dutch girl.' Zoekend naar zijn bedoelingen kijkt ze hem niet begrijpend aan. Wat moet hij ermee? Er staan zo vaak stickers achter op auto's. Zou hij haar echt willen omhelzen? Een man zonder arm? 'Are you a Dutch woman ?' Zijn stem klinkt zacht, heel zacht. Nauwelijks verstaanbaar tegen het zoemende geluid van de enkele auto die zo laat nog langs rijdt. Ze knikt. Hij kan toch niks zonder die arm. Ik kan hem zelfs 'de vijf' niet geven. 'Elkaar de vijf geven,' waren de geijkte woorden die hoorden bij het vaak aarzelende gebaar van verzoening vroeger thuis. Een onwillig knuistje als kleine ruziemakers, de vlakke hand met afgewend hoofd gegeven als de onenigheden bij het ouder worden wat forser uitvielen. Maar er valt hier niets te verzoenen. Het is gewoon een ontmoeting. Gewoon een ontmoeting. Ze dramt het in haar hoofd om haar angst weg te jagen. Na haar knik zet hij zijn voeten naast elkaar. Recht zijn rug. Hij lijkt in het gelid te springen, een geweer te willen presenteren. Ze ziet hoe de rechtermouw uit de zak schiet en levenloos een zwaaiende beweging maakt als marcheert de man voorwaarts. Zijn marcheren, want in de maat zwaait hij zijn linker arm stram naar voren, doet eng aan. Een malloot? Ondanks zijn vriendelijke blik? Kan ze zich verdedigen? Hij zou wel eens heel sterk kunnen zijn, ook met één arm. Wacht. Ze zal hem heel vriendelijk toeknikken, hem als een echte Amerikaanse 'have a nice evening' toewensen, vlug het portier verder openmaken en meteen starten. Maar de man blijft haar aankijken, alsof ze een uit de hemel gevallen wonder is. Ze zweet, probeert de plakkerige haren van haar voorhoofd weg te blazen. Ongeduldig nu veegt ze langs haar voorhoofd en mompelt tegelijkertijd:'I have to go home.' Ze draait zich half om. De wat bruusk uitgevoerde handeling lijkt de aanzet te zijn van een lawine aan woorden. Vlug aaneengeregen woorden die een verhaal vormen. Een verhaal dat haar als een oud geworden deun bekend in de oren klinkt, haar ook overdondert, haar terugvoert naar haar land, naar de oorlog in dat land. Naar de benauwde kelder, waarin ze bijeengekropen zaten. Ze ruikt de verstikkende angst weer die in de kleine ruimte hing, in ieders kleren zat. Ze hoort weer de granaatinslagen. In hun stad, in hun straat, op hun kerk. Hij tilt zijn lege mouw erbij op. Heft hem omhoog als een overwinningsvlag en zegt: 'I was in Eindhoven as a soldier.' Ze voelt tegelijkertijd opluchting, vreugde, bevrijding. Wat zei hij nou? Dat hij soldaat was in Eindhoven? Dat hij de stad mee bevrijd heeft. En dat hij zo graag nog eens een Nederlandse vrouw wil omhelzen. De woorden lijken vanuit het bevrijdingsrumoer van toen tot haar door te dringen. Eerst nog aarzelend, toen steeds heftiger borrelt warmte op in haar lichaam. De angst valt weg. Als een bron begint het in haar te bruisen, te zingen, te juichen. Hij en zij. Ze zijn opeens hoofdrolspelers op een te overvloedig verlicht podium. Ze loopt op hem af, pakt zijn hele lijf beet. Haar handen vinden elkaar als de vroegere 'vijf' van haar broers en zussen. Ze snottert van vreugde, dankbaarheid en liefde in ' a very big hug.'
|