Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Roeke Duivensteeen

Fata morgana - Roeke Duivensteen

Je twintig gezichten verwoestten de brug
Die ik wilde bouwen. Goed. Ik trek me terug.
Jij, grillige maan tijdens tochtige nacht.
Een ezel was ik dat ik liefkoosde, zacht
Met dromende ogen tot het licht van de dag.
Maar waar bleef de maan bij die ster-zilvren lach,
Toen bloedige tranen de ochtend verkleurde?
Je was reeds de hinde ´of nooit iets gebeurde
En de ezel stierf.

En ik werd een jager, verblind door de jacht
Op enkel die ree met betovrende macht,
Mij tartend met afstand, toch telkens nabij.
De wereld verdween tot.. Er bleef alleen jij
Ongrijpbaar en verder en verder… Je stopte.
Ik had je en richtte, met spijt. Hoe ik stokte
Met tobbend geweer. En de hinde verdween
Je werd me de distel en stak me gemeen
En de jager stierf.

En ik werd een kikker, gespeend van wat diepte
Al kwakend, vereerd om waar jij me in kiepte:
De stinkende vijver van kwijnende liefde.
De distel ging open. Ik deed wat je bliefde.
Fel paars was de bloemkleur die mij deed verstijven.
Mijn poel schonk ik jou, want bij mij mocht je blijven
Voor blijvend genot bij een schrijnende pijn.
Een ooievaar hapte, schoon wit als de schijn
En de kikker stierf.

En ik werd de boom, sterk en boud in de wind
Met takken bladrijk, waarin ik voor het kind
Van eeuwige liefde het bouwsel liet bouwen.
Je vleide je zacht op mijn tak van vertrouwen,
Maar zwaar van de dommel van innig genot
Verboog jij mijn rug – toen verliet jij me bot.
Een vuurzee verbrandde en jij was de vlam.
Verkoold werd ons kind – slechts een vlinder ontkwam
En de boom stierf.

Ik laafde mijn liefde en doolde door streken
Van welvaart en voorspoed – geen wens zou zich wreken.
De akker werd ik, voor een ieder in honger
Mijn vruchtbaarheid schenkend – de wereld werd jonger!
Een vlinder streek neer. Je likte me teder,
Maar werd weer de rups. Eerst licht als een veder,
Dan nemend al zwaarder, op mij roofbouw plegend.
De droogte werd jij… Ik verdorde gezegend
En de akker stierf.

En regen kwam neer. Ja! de regen was ik.
Die troosteloos grijzer bij iedere snik
Op glas viel dat hard in het potdichte venster
Vergeefs mij liet tikken – een S.O.S. zender
Om warmte daarbinnen, in huis bij de buis.
Maar doof bleef jij binnen bij ´t trieste geruis
En blind voor het water dat eindeloos stromend
De plassen deed groeien, het huis breed omzomend
En de regen stierf.

Een vlezige aal draaide taai uit zijn dood
Diep hatend, wraakzuchtig, om wat jij verbood
Aan mij. Mij, de Aal! Om je fel te begeren.
Ik wilde je nemen, met hartstocht verteren.
Oh! Fata Morgana! Krankzinnig was ik!
Kom, geef me je lichaam - ik denk dat ik stik!
Maar jij werd een hondje. Verschrikkelijk tam,
Verzetloos, gewillig bij lustig gedram
En de aal stierf.

Vermoeid door de wereld keek eenzaam de beer
Naar Fata Morgana. Haar lach deed hem zeer.
Die beer, lomp en lelijk – Ook hij hield van jou,
Al wist hij wel beter. Hij bood je zijn trouw.
Maar jij werd de dikhuid met stampende voeten
Gevoelens vertrappend, alsof ik moest boeten
Voor mijn plaats op aarde. Ik was je te veel
Dus moest ik verdwijnen – ik stierf ritueel.
Ook de beer stierf voor jou.

Nog één leven rest mij: mijn negende leven
En dát hou ik zelf – zelfs al wil je nog geven
Zoveel je maar kunt en nog twintig gezichten
Bij vlagen genot - maar ik zal niet meer zwichten
Voor bergen van goud noch voor mooie gedichten,
Voor Fata Morgana´s of tijd´lijke driften,
Voor één die als ik eens, een zwerver op aarde,
Op zoek naar geluk is maar alles van waarde
Laat sterven voor niets.

Fata morgana © Roeke Duivensteen

Homepage  Schrijversweb  Schrijversweb 2005  Roeke Duivensteeen